ECLI:NL:RBROT:2015:6211
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens vrijspraak van verdachte
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte, geboren in 1960, was eerder vrijgesproken door het gerechtshof te Den Haag op 10 juni 2015 van oplichting, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De vordering van de officier van justitie, mr. M.L.B. Wille, was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de verplichting tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 16 juli 2015 heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering moest worden afgewezen, nu de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd. De verdediging heeft deze conclusie ondersteund. De rechtbank heeft, in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsman, geoordeeld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie van 21 januari 2013 tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat de verdachte niet meer aansprakelijk kon worden gesteld voor de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.