ECLI:NL:RBROT:2015:6211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
11/993000-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens vrijspraak van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte, geboren in 1960, was eerder vrijgesproken door het gerechtshof te Den Haag op 10 juni 2015 van oplichting, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De vordering van de officier van justitie, mr. M.L.B. Wille, was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de verplichting tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 16 juli 2015 heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering moest worden afgewezen, nu de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd. De verdediging heeft deze conclusie ondersteund. De rechtbank heeft, in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsman, geoordeeld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie van 21 januari 2013 tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat de verdachte niet meer aansprakelijk kon worden gesteld voor de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 11/993000-11
Datum uitspraak: 16 juli 2015
Tegenspraak
VONNISvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres en woonplaats] .
Gemachtigd raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 februari 2013 en 16 juli 2015.
De behandeling van de vordering op de laatste terechtzitting is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de verdachte.

2.Voorafgaande uitspraak

Bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 10 juni 2015 is de verdachte vrijgesproken van (kort samengevat):
1. oplichting, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
2. gewoontewitwassen.
De verdachte is in dat arrest veroordeeld voor:
3. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

3.De vordering van de officier van justitie

De aanvankelijke vordering van de officier van justitie, mr. M.L.B. Wille, van 21 januari 2013 strekte tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de verdachte van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
Die vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud). Het betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de verdachte in eerste instantie door de rechtbank was veroordeeld en naar aanleiding van soortgelijke feiten als het delict waarvoor de verdachte was veroordeeld.
Ter terechtzitting van 16 juli 2015 heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering wordt afgewezen nu het gerechtshof de verdachte heeft vrijgesproken voor oplichting en witwassen, zijnde de feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd.

4.De verdediging

De verdediging heeft ter terechtzitting van 16 juli 2015 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie geconcludeerd.

5.Het oordeel van de rechtbank

Gelet op het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 10 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de ontnemingsvordering van de officier van justitie moet worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie van 21 januari 2013 tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. C. Vogtschmidt en mr. A.A.J. de Nijs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2015.
De voorzitter is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.