ECLI:NL:RBROT:2015:6139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
4135746
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van vastgoedmanager door LSI Management B.V. wegens bedrijfseconomische omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen LSI Management B.V. en [verweerder], die sinds 18 augustus 2003 als vastgoedmanager bij LSI in dienst was. LSI verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding, onderbouwd met de stelling dat verslechterde bedrijfseconomische omstandigheden hen noopten tot liquidatie van de onderneming. De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het verweerschrift, en de mondelinge behandeling vond plaats op 23 juni 2015.

De feiten wezen uit dat LSI een projectontwikkelaar is die zich bezighoudt met de realisatie van grote kantoor- en woningbouwprojecten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van LSI op termijn zullen ophouden, wat een verandering in de omstandigheden met zich meebrengt die billijkheidshalve moet leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel LSI stelt geen financiële ruimte te hebben voor een billijkheidsvergoeding, dit niet kan leiden tot de conclusie dat er geen vergoeding aan [verweerder] betaald hoeft te worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat LSI in staat is geweest om financiering te vinden voor andere kosten, en dat het niet aannemelijk is dat zij niet ook een billijkheidsvergoeding kan betalen.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen en een billijkheidsvergoeding van € 153.090,00 bruto aan [verweerder] toegekend. Tevens is LSI in de gelegenheid gesteld om het verzoek in te trekken, met de voorwaarde dat dit uiterlijk op 15 juli 2015 schriftelijk aan de rechtbank moest worden medegedeeld. De kosten van de procedure zijn voor ieder van de partijen, tenzij LSI het verzoek intrekt, in welk geval zij in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerder] is afgewezen, omdat er geen sprake was van een vertrouwensbreuk, maar slechts van een zakelijk geschil.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4135746 VZ VERZ 15-10565
uitspraak: 3 juli 2015
beschikking op grond van artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LSI Management B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. A.M. van Cappelle te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘LSI’ en ‘[verweerder]’.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met producties, ontvangen op 13 mei 2015, en van het verweerschrift (met een voorwaardelijk tegenverzoek) met produc-ties, ontvangen op 16 juni 2015.
De mondelinge behandeling vond plaats op 23 juni 2015. Namens LSI is verschenen de heer [S.] (directeur), met de gemachtigde van LSI mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtes-se. [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde mr. A.M. van Cappelle. Van hetgeen is be-sproken zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Aan die aantekeningen zijn gehecht de door beide gemachtigden overgelegde pleitnota’s.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
LSI is een projectontwikkelaar die grote kantoor- en woningbouwprojecten realiseert. Het betreft zowel nieuwbouw als herontwikkeling van bestaande locaties.
2.2
[verweerder] (geboren op [geboortedatum] 1959) is sinds 18 augustus 2003 in dienst bij LSI als vastgoedmanager.
2.3
Het loon van [verweerder] bedraagt (thans) € 7.875,00 bruto per maand, exclusief 8% vakan-tietoeslag.

3.Het verzoek en het verweer daartegen

3.1
LSI verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder].
LSI stelt dat zij door verslechterde bedrijfseconomische omstandigheden genoodzaakt is haar onderneming te liquideren. Zij verkoop haar vastgoedprojecten en moet thans afscheid nemen van een groot deel van haar personeel. Ook de arbeidsplaats van [verweerder] vervalt. Dit is een verandering van omstandigheden die moet leiden tot ontbinding van de arbeidsover-eenkomst. Financiële ruimte voor een vergoeding is er niet.
3.2
Het verweer van [verweerder] strekt primair tot afwijzing van het verzoek, subsidiair tot toe-wijzing daarvan met toekenning van een vergoeding van € 153.090,00 bruto.
[verweerder] voert aan dat zijn functie niet vervalt, althans niet op korte termijn. Als er aanlei-ding bestaat de arbeidsovereenkomst te ontbinden, gaat het beroep op ‘habe nichts’ niet op.
3.3
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden onder toekenning van een ver-goeding en het verzoek vervolgens door LSI wordt ingetrokken, verzoekt [verweerder] de ar-beidsovereenkomst te ontbinden met toekenning van een vergoeding van € 153.090,00 bruto.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
4.2
LSI stelt dat het werk aan lopende projecten nagenoeg is afgerond. [verweerder] voert aan dat er nog zeker maanden werk aan die projecten is. Hij wijst er op dat LSI heeft laten weten hem na het ontslag graag weer in te huren. Hoe dit zij, partijen zijn het er over eens dat de werkzaamheden op termijn zullen ophouden. Het teruglopen en uiteindelijk ophouden van de werkzaamheden is een verandering in de omstandigheden die billijkheidshalve moet leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek tot ontbinding van de arbeids-overeenkomst wordt daarom toegewezen.
4.3
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden vanwege een verandering in de omstandighe-den. Aan de orde is daarom of het met het oog op de omstandigheden van het geval billijk is om aan [verweerder] een vergoeding toe te kennen.
4.4
LSI stelt dat er geen geld is om een billijkheidsvergoeding aan [verweerder] te betalen.
Hoewel aangenomen kan worden dat de financiële situatie van LSI niet rooskleurig is, dit erkent [verweerder] ook, dit enkele feit kan in deze zaak niet tot het oordeel leiden dat geen vergoeding aan [verweerder] betaald moet worden. LSI is er de afgelopen jaren in geslaagd zichzelf overeind te houden door steeds afspraken te maken met de bank teneinde de verschillende vastgoedprojecten af te kunnen ronden. Bij een faillissement van LSI lijkt niemand gebaat. Illustratief in dit verband is dat LSI ondanks haar penibele financiële situa-tie tot op de dag van vandaag in staat is gebleken om financiering te vinden om de manage-mentsfee van € 30.000,00 per maand van haar directeur [geboortedatum] te betalen. Niet valt in te zien waarom zij dan niet ook in staat zou zijn om in het kader van de liquidatie een billijk-heidsvergoeding voor [verweerder] te financieren conform de kantonrechtersformule met als correctiefactor 1. Ook [verweerder] heeft immers de afgelopen jaren zijn bijdrage geleverd aan het afronden van de projecten. De billijkheidsvergoeding met correctiefactor 1 komt in het geval van [verweerder] neer op een bedrag van € 153.090,00 bruto.
4.5
Nu aan [verweerder] een billijkheidsvergoeding wordt toegekend, wordt LSI in de gelegen-heid gesteld haar verzoek in te trekken.
4.6
Het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerder] wordt afgewezen. [verweerder] legt aan dit verzoek namelijk ten grondslag dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat [verweerder] en Smits slechts een zakelijk geschil hebben. Van een verstoorde persoonlijke verstandhouding is geen sprake. Dit blijkt ook wel uit het feit dat [verweerder] momenteel nog gewoon voor LSI werkt.
4.7
Gelet op de aard van de procedure wordt bepaald dat ieder van de partijen de eigen kost-en van deze procedure draagt. In het geval LSI het verzoek intrekt, wordt zij veroordeeld in de kosten van de procedure. Wat het tegenverzoek betreft bestaat voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling geen aanleiding.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek van LSI:
stelt LSI in de gelegenheid het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 15 juli 2015 door de rechtbank te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een kopie daarvan aan [verweerder];
veroordeelt in dat geval LSI in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en voor het geval het verzoek niet of niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2015;
kent aan [verweerder] ten laste van LSI een vergoeding toe van € 153.090,00 bruto en veroor-deelt LSI tot betaling van dit bedrag;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt;
het tegenverzoek van [verweerder]:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terecht-zitting.
686