In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had een boete van € 1000,- opgelegd gekregen wegens het niet melden van inkomsten uit werk bij ASVZ, wat volgens verweerder een schending van de inlichtingenplicht inhield. Na bezwaar van eiser werd de boete verlaagd naar € 910,-, maar eiser ging in beroep tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 5 september 2014 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank heropende het onderzoek op 26 januari 2015 en vroeg om een nadere reactie van verweerder naar aanleiding van nieuwe jurisprudentie. Eiser gaf geen reactie op dit verzoek. Bij de zitting op 13 augustus 2015 was eiser opnieuw afwezig. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, omdat hij niet had gemeld dat hij werk had gevonden, wat van invloed was op zijn bijstandsuitkering. Eiser's argument dat er geen inlichtingenplicht bestond, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat deze verlaagd moest worden naar € 690,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 45,- aan eiser moest vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.