3.1.De vermeerderde vordering luidt, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Te verklaren voor recht, dat [gedaagde] dient te gehengen en te gedogen dat [eiser] het lijdend erf als bedoeld in de ten behoeve van [gedaagde] gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg ophoogt tot het niveau van de achtertuin van [eiser] ;
[gedaagde] te verbieden in- en uit te rijden over het erf van [eiser] , zolang [gedaagde] op zijn eigen erf geen garage heeft gerealiseerd, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding;
[gedaagde] te verbieden de deuren van de toegang tot zijn erf te openen in de richting van en over het erf van [eiser] , zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,00 voor iedere overtreding;
4. [eiser] te ontheffen van de veroordeling onder 3.2 in het vonnis in kort geding van 1 juli 2014, tussen partijen gewezen, waarbij [eiser] veroordeeld is om uiterlijk zeven dagen na betekening van het vonnis de ophoging van het deelperceel waarop ten behoeve van [gedaagde] een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd, te staken, ongedaan te maken en ongedaan te houden op zodanige wijze dat de deuren van de carpoort van [gedaagde] kunnen worden geopend en [gedaagde] ongehinderd gebruik kan maken van zijn erfdienstbaarheid;
5. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 820,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag van het te dezen te wijzen vonnnis;
6. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag van het te dezen te wijzen vonnnis.