ECLI:NL:RBROT:2015:5910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/464204 / HA ZA 14-1166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en inbreuk op eigendomsrecht in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over een erfdienstbaarheid van uitweg. [gedaagde] is eigenaar van een perceel en heeft in 2002 een erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van een aangrenzend perceel van [eiser]. Deze erfdienstbaarheid is bedoeld om [gedaagde] toegang te geven tot de openbare weg met zijn motorvoertuig. [eiser] heeft in 2014 zijn perceel opgehoogd, waardoor de deuren van de carport van [gedaagde] niet meer volledig konden openen. [gedaagde] heeft hierop [eiser] gedagvaard om de ophoging ongedaan te maken. De voorzieningenrechter heeft in een kort geding [eiser] veroordeeld om de ophoging te staken, maar [eiser] heeft in deze procedure de vorderingen tegen [gedaagde] ingesteld, onder andere om te verklaren dat [gedaagde] moet gedogen dat hij het lijdend erf ophoogt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de erfdienstbaarheid van uitweg niet afhankelijk is van de realisatie van een garage door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet belemmerd mag worden door de ophoging van het perceel van [eiser]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat [gedaagde] inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht. [eiser] is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/464204 / HA ZA 14-1166
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P. van der Mersch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mrs. T.L. Rozendal en M.R. Miedema.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 november 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met
producties;
  • het tussenvonnis van 25 februari 2015;
  • de akte houdende vermeerdering van eis en in het geding brengen van stukken in conventie, conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief van mr. Van der Mersch van 1 juli 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte stukken, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het perceel [adres] , kadastraal bekend als gemeente Schiedam, sectie C, nummer 1612.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2002 een extra stuk grond achter zijn perceel [adres] van projectontwikkelaar [projectontwikkelaar] (hierna “ [projectontwikkelaar] ”) gekocht, mede ten behoeve van de realisatie van een parkeerplaats aan de achterzijde van zijn woning. In verband met de bereikbaarheid van die parkeerplaats is voor [gedaagde] (perceel [adres] ) bij notariële akte van 6 december 2002 een erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van een gedeelte van het perceel van [adres2] (productie 2 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis van reconventie).
In die akte is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID VAN UITWEG
Op het perceel [adres2] zal over een tuindiepte van drie (3) meter een recht van overpad gelden, om al dan niet met voertuigen te komen en te gaan van en respectievelijk naar het perceel [adres] .
In verband met het vorenstaande wordt deze de navolgende erfdienstbaarheid gevestigd en aanvaard:
Ten behoeve van het bij deze akte verkochte gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Schiedam, sectie C nummer 1466 als heersend erf en ten laste van het bij verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Schiedam sectie C nummer 1466, zoals dit gedeelte met een streeparcering schetsmatig is aangegeven op de aan deze akte door comparanten voor akkoord getekende situatieschets, als lijdend erf, wordt bij deze gevestigd en aanvaard de erfdienstbaarheid van uitweg zulks om ook met motorvoertuigen, via het lijdend erf, te komen en te gaan van en naar de door koper op zijn perceel te realiseren garage, van en naar de openbare straat.
De kosten van onderhoud van de uitweg komen voor rekening van diegenen die van de uitweg gebruik zullen maken en wel voor gelijke delen (…)”.
In 2003 heeft [gedaagde] aan de achterzijde van zijn woning een carport gerealiseerd, waarvan de deuren naar buiten toe (over een gedeelte van het perceel [adres2] ) open en dicht gaan.
2.3.
[eiser] heeft bij notariële akte van 6 maart 2006 de eigendom verkregen van het perceel [adres2] , kadastraal bekend als gemeente Schiedam, sectie C, nummer 1619 (productie 2 bij dagvaarding). De achtertuin van [eiser] grenst aan gemeentelijk terrein, dat een uitweg biedt naar de openbare weg.
2.4.
In de notariële akte van 6 maart 2006 is de in 2002 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van [gedaagde] (zie 2.2) vermeld.
2.5.
In 2010 heeft de gemeente Schiedam (hierna “de Gemeente”) het gemeentelijk terrein heringericht en heeft zij steclonplaten als wegverharding laten aanbrengen.
2.6.
Op verzoek van [gedaagde] , die door de lage ligging van zijn achtertuin wateroverlast ondervindt, heeft de Gemeente op het lijdend erf en het daaraan grenzende gemeentelijk terrein drainagetegels laten aanleggen. [eiser] heeft hiermee ingestemd.
2.7.
In februari 2014 heeft [eiser] in verband met de door hem voorgenomen herinrichting van zijn achtertuin [gedaagde] mondeling verzocht de over het lijdend erf opengaande deuren van diens carport te verhangen zodat deze naar binnen opengaan en hij het lijdend erf zou kunnen ophogen. [gedaagde] heeft dit geweigerd.
2.8.
Bij schrijven van 25 maart 2014 heeft [eiser] [gedaagde] tot 1 juni 2014 in de gelegenheid gesteld de over het lijdend erf opengaande deuren van zijn carport te verhangen zodat deze naar binnen opengaan opdat hij het lijdend erf kan ophogen (productie 6 bij dagvaarding). [gedaagde] heeft dit geweigerd.
2.9.
In april 2014 heeft [eiser] het grootste deel van het lijdend erf opgehoogd en bestraat met als gevolg dat de deuren van de carport niet meer (geheel) open konden.
2.10.
Bij dagvaarding in kort geding van 13 juni 2014 heeft [gedaagde] onder meer gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld de ophoging van het met de erfdienstbaarheid bezwaarde deelperceel te staken, c.q. ongedaan te maken.
2.11.
In het verstekvonnis in kort geding van 1 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter daaromtrent als volgt beslist:
“veroordeelt [eiser] om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de ophoging van het deelperceel waarop ten behoeve van [gedaagde] een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd, te staken, ongedaan te houden op zodanige wijze dat de deuren van de carport van [gedaagde] geheel kunnen worden geopend en [gedaagde] ongehinderd gebruik kan maken van zijn erfdienstbaarheid,”
2.12.
Bij verzetdagvaarding in kort geding van 24 juli 2014 heeft [eiser] zijn verstek gezuiverd. Bij vonnis in verzet in kort geding van 30 september 2014 heeft de voorzieningenrechter het vonnis in kort geding van 1 juli 2014 bekrachtigd.
2.13.
[eiser] heeft aan de veroordeling in kort geding voldaan door de ophoging van het lijdend erf ongedaan te maken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vermeerderde vordering luidt, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Te verklaren voor recht, dat [gedaagde] dient te gehengen en te gedogen dat [eiser] het lijdend erf als bedoeld in de ten behoeve van [gedaagde] gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg ophoogt tot het niveau van de achtertuin van [eiser] ;
[gedaagde] te verbieden in- en uit te rijden over het erf van [eiser] , zolang [gedaagde] op zijn eigen erf geen garage heeft gerealiseerd, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding;
[gedaagde] te verbieden de deuren van de toegang tot zijn erf te openen in de richting van en over het erf van [eiser] , zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,00 voor iedere overtreding;
4. [eiser] te ontheffen van de veroordeling onder 3.2 in het vonnis in kort geding van 1 juli 2014, tussen partijen gewezen, waarbij [eiser] veroordeeld is om uiterlijk zeven dagen na betekening van het vonnis de ophoging van het deelperceel waarop ten behoeve van [gedaagde] een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd, te staken, ongedaan te maken en ongedaan te houden op zodanige wijze dat de deuren van de carpoort van [gedaagde] kunnen worden geopend en [gedaagde] ongehinderd gebruik kan maken van zijn erfdienstbaarheid;
5. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 820,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag van het te dezen te wijzen vonnnis;
6. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag van het te dezen te wijzen vonnnis.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vorderingen dan wel tot ontzegging van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
De vordering luidt, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Indien en voor zover de vorderingen van [eiser] in conventie worden toegewezen, in het bijzonder de vordering te verklaren voor recht dat [gedaagde] dient te gehengen en te gedogen dat [eiser] het lijdend erf als bedoeld in de ten behoeve van [gedaagde] gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg ophoogt tot het niveau van de achtertuin van [eiser] , [eiser] in reconventie te veroordelen tot betaling van de door [gedaagde] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en [eiser] te gelasten om bij het ophogen van het lijdend erf zodanige voorzieningen te treffen dat [gedaagde] het ongehinderd gebruik van zijn recht van erfdienstbaarheid van uitweg kan voortzetten, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan.
3.5.
Het verweer van [eiser] strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Eisvermeerdering
4.1.
Tegen de vermeerdering van eis in conventie is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht die wijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Derhalve zal recht worden gedaan op de eis, zoals geformuleerd in de akte houdende vermeerdering van eis en in het geding brengen van stukken in conventie, conclusie van antwoord in reconventie.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er ten behoeve van het perceel van [gedaagde] een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd op een deel van het perceel van [eiser] .
4.2.1.
Hoewel partijen het er over eens zijn dat de erfdienstbaarheid is bedoeld om het [gedaagde] mogelijk te maken om met de auto zijn perceel op- en af te rijden, verschillen partijen wel van mening over de vraag of aan de uitoefening van de erfdienstbaarheid een opschortende voorwaarde – de realisatie van een garage – is verbonden.
4.2.2.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] niet voldaan aan de in de akte van vestiging van erfdienstbaarheid gestelde voorwaarde, namelijk het realiseren van een garage op zijn perceel. Hetgeen [gedaagde] heeft gerealiseerd is geen garage maar een parkeerplaats.
4.2.3.
Volgens [gedaagde] staat voorop dat het doel van de erfdienstbaarheid is gelegen in de bereikbaarheid van het perceel van [gedaagde] . De uitoefening van de erfdienstbaarheid is niet afhankelijk van het al dan niet hebben van een garage. Als dat wel het geval zou zijn dan is er een garage in de vorm van een carport gerealiseerd.
4.2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5:73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening in eerste instantie bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte.
Bij de uitleg van de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid is bepalend de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid door de in de akte gebruikte bewoordingen uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de (inhoud van de) gehele akte. De beginselen van redelijkheid en billijkheid zullen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend een rol spelen.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige erfdienstbaarheid van uitweg aldus moet worden uitgelegd, dat deze ertoe strekt dat [gedaagde] met een motorvoertuig vanaf zijn perceel over het gedeelte van het perceel van [eiser] onbelemmerd moet kunnen komen en gaan naar en van de openbare weg. In dat licht bezien is de realisatie van een garage door [gedaagde] op zijn perceel niet voor doorslaggevend belang voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid van uitweg door [gedaagde] . De rechtbank zal het door [eiser] onder 2 gevorderde dan ook afwijzen.
4.3.
Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of [gedaagde] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] door hem niet toe te staan een deel van zijn perceel op te hogen en door zijn garage/carportdeuren naar buiten over (een deel van) het perceel van [eiser] open te laten gaan dan wel dat [gedaagde] niet op de minst bezwarende wijze van zijn erfdienstbaarheid gebruik maakt door de deuren van zijn garage/carport naar buiten open te laten gaan.
4.3.1.
Waar [eiser] zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht door niet mee te werken aan de ophoging van zijn perceel teneinde (verdere) verzakking van zijn perceel te voorkomen, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat door ophoging van het perceelsgedeelte van [eiser] , waarop de erfdienstbaarheid rust, de uitoefening van zijn erfdienstbaarheid onmogelijk wordt hetgeen niet is toegestaan.
4.3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Als eigenaar van het perceel komt [eiser] in beginsel de bevoegdheid toe zijn perceel op te hogen. Echter op een deel van zijn perceel (het lijdend erf) rust een erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van het perceel van [gedaagde] (heersend erf). [gedaagde] dient in dat verband een onbelemmerde toegang te hebben tot zijn perceel. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat door de ophoging van het lijdend erf het hoogteverschil met het heersend erf en het niet meer kunnen openen van de carportdeuren het voor [gedaagde] (vrijwel) onmogelijk wordt om van zijn erfdienstbaarheid van uitweg gebruik te kunnen maken [eiser] heeft, gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] , naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende gesteld dat door de ophoging van het lijdend erf [gedaagde] desondanks onbelemmerd gebruik kan blijven maken van zijn erfdienstbaarheid. De rechtbank zal het door [eiser] onder 1 en 4 gevorderde dan ook afwijzen.
4.3.3.
Volgens artikel 5:74 BW dient de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf op de minst belastende wijze te geschieden. Om met zijn motorvoertuig van zijn perceel naar en van de openbare weg te komen en te gaan, gaan de deuren van de carport op het perceel van [gedaagde] naar buiten toe open. Gegeven de feitelijke situatie van het lijdend -en heersend erf is het niet mogelijk de erfdienstbaarheid van uitweg anders in te vullen dan tot nu toe het geval is; immers wanneer de deuren van de carport naar binnen opengaan komt het erop neer dat [gedaagde] zijn afgesloten parkeerplaats kwijt is, omdat de deuren, vanwege ruimtegebrek, niet meer dicht kunnen als hij zijn auto onder de carport heeft geparkeerd. De rechtbank zal het door [eiser] onder 3 gevorderde dan ook afwijzen.
4.4.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde] zal afwijzen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de proceskosten (in conventie), als hierna vermeld. De door [gedaagde] gevorderde wettelijk rente over de proceskosten is toewijsbaar als in het dictum vermeld.
4.6.
De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [gedaagde] op:
  • vast recht € 868,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.772,00
4.7.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten zullen (voorwaardelijk) worden toegewezen.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.8.
De eis in reconventie is ingesteld voor het geval de vorderingen van [eiser] in conventie worden toegewezen. Aan de gestelde voorwaarde is niet voldaan zodat niet wordt toegekomen aan deze voorwaardelijke vordering. Er zal in reconventie door de rechtbank geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken. De vordering is immers niet behandeld, zodat geen van beide partijen als in reconventie in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
Wijst af de vorderingen van [eiser] .
5.2.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden bepaald op € 1.772,00.
5.3.
Bepaalt dat met betrekking tot de proceskosten dat [eiser] deze dient te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en veroordeelt [eiser] , voor het geval voldoening van die kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening.
5.4.
Veroordeelt [eiser] tot betaling van € 131,00 aan nakosten voor zover deze kosten worden gemaakt, verhoogd met € 68,00 en met betekeningskosten in het geval [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet en betekening van de executoriale titel plaatsvindt.
5.5.
Verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.
1451/1629