ECLI:NL:RBROT:2015:5689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
478252 / HA RK 15-505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid en gebrek aan partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2015 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker [naam verzoeker] en Stichting [naam Stichting] tegen mr. S.H. Poiesz, rechter in de rechtbank. Het verzoek tot wraking is afgewezen omdat verzoekster [naam verzoekster] niet als procespartij kan worden aangemerkt en derhalve niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid van de rechter niet gerechtvaardigd is. De rechter heeft in haar beslissing de zaak gekwalificeerd als een executiegeschil en heeft deze om die reden verwezen naar een andere kamer van de rechtbank. De wrakingskamer oordeelt dat de beslissing van de rechter om geen verder inhoudelijk partijdebat toe te staan, niet zo onbegrijpelijk is dat dit kan wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeert dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. De beslissing is genomen na behandeling van het verzoek op de zitting van 22 juni 2015, waar zowel verzoekers als de rechter aanwezig waren. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/478252 / HA RK 15-505
Beslissing van 6 juli 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [plaats],
Stichting [naam Stichting],
gevestigd te [plaats],
[naam verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekers,
strekkende tot wraking van:
mr. S.H. Poiesz, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team Kanton II (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij dagvaarding van 16 april 2015 hebben verzoekers [naam verzoeker] en Stichting [naam Stichting] de gedaagden [namen] gedagvaard te verschijnen ter openbare terechtzitting van 29 april 2015 van de kantonrechter in deze rechtbank in de procedure van de verzoekers [naam verzoeker] en Stichting [naam Stichting] tegen gedaagden.
Deze procedure draagt als kenmerk 4059442 CV EXPL 15-16809.
Bij brieven van 9 juni 2015 heeft de griffier in die zaak, voor zover het verzoekers betreft, een afschrift van de conclusie van antwoord gezonden, en aan partijen bericht dat de kantonrechter heeft bepaald dat op 3 juli vonnis zal worden gewezen.
Bij schrijven van 11 juni 2015 hebben verzoekers de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier met zaaknummer 4059442 CV EXPL 15-16809.
Verzoekers, gedaagden in de persoon van [naam], alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 15 juni 2015.
Ter zitting van 22 juni 2015, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn [naam verzoeker], [naam verzoekster] en de rechter verschenen. Verzoeker [naam verzoeker] heeft aan de hand van pleitnotities het standpunt van verzoekers nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek is het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechtbank is meerdere keren tevergeefs verzocht om een afschrift van de conclusie van antwoord te verstrekken. Hiertoe hebben verzoekers drie faxberichten aan de rechtbank gestuurd. Eerst op 11 juni 2015 is het bedoeld afschrift door hen ontvangen. Op het afschrift stond echter geen stempel met datum van ontvangst. In het begeleidend schrijven van de rechter was vermeld dat op 3 juli 2015 vonnis zou worden gewezen.
In de conclusie van antwoord hebben gedaagden de rechter verzocht om uitspraak te doen op basis van schriftelijke stukken. Door het inwilligen van dit verzoek van gedaagden door de rechter, is de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid jegens verzoekers gewekt.
De rechter heeft voorts de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid gewekt door in haar reactie op het verzoek de zaak te kwalificeren als een executiegeschil. De schijn van partijdigheid en vooringenomenheid is voorts gewekt doordat de rechter voorbij is gegaan aan ons schrijven van 7 april 2015. Tot slot is de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid gewekt doordat de rechter in haar schrijven van 9 juni 2015 blijk heeft gegeven van het hanteren van een onjuiste interpretatie van de wettelijke grondslagen van hetgeen in de dagvaarding is gesteld.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De verwijzing op de rolzitting van 2 juni 2015 naar de beraadrol van 8 juni 2015 was ingegeven doordat ik werd weggeroepen in verband met een privéaangelegenheid. Ik was daardoor niet in de gelegenheid geweest om de zaken te bekijken waarin voor antwoord was geconcludeerd, zoals onder meer de zaak van verzoekers. De brieven van verzoekers van
5, 8 en 11 juni 2015 zijn niet schriftelijk beantwoord omdat de griffie veelvuldig telefonisch contact had met verzoeker [naam verzoeker]. De zaak van verzoeker [naam verzoeker] is vervolgens op 8 juni 2015 voor vonnis gezet omdat de zaak een executiegeschil betreft en moet worden verwezen naar de afdeling civiel recht. Het bieden van gelegenheid voor repliek, of het plannen van een comparitie van partijen, is dan niet meer aan de orde.

3.De beoordeling

3.1
Een verzoek tot wraking kan op de voet van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) worden gedaan door een partij in een geding tegen de rechter die de betreffende zaak behandelt. Verzoekster [naam verzoekster] is geen procespartij in het hiervoor aangeduide geding, zodat het recht tot wraking als bedoeld in artikel 36 Rv haar niet toekomt. Zij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het wrakingsverzoek is in hoofdzaak gegrond op de beslissing van de rechter om de zaak te verwijzen naar de beraadrol en op de beslissing om in de zaak een datum voor het wijzen van vonnis te bepalen zonder nadere conclusiewisseling toe te staan of een comparitie van partijen te gelasten. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de beslissingen van de rechter, in het licht van de toelichting die de rechter daarop heeft gegeven, niet zozeer onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven.
3.5
De verwijzing naar de beraadrol van 8 juni 2015 is immers slechts door praktische redenen ingegeven en bedoeld om enig respijt te krijgen voor het beoordelen van de vraag welke de volgende stap in de betreffende zaak zou zijn. Dat het versturen van het afschrift van de conclusie van antwoord aan verzoekers ondertussen enige tijd op zich heeft laten wachten, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat het begeleidend schrijven bij het aan verzoekers verstuurde afschrift van de conclusie van antwoord een door een geautomatiseerd systeem aangemaakt schrijven betrof dat niet was ondertekend biedt evenmin hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met de overige klachten van verzoekers, een begin van rechtvaardiging voor de vrees van gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.
3.6
Gelet op de stellingen in de dagvaarding en de conclusie van antwoord, waaruit kort gezegd volgt dat partijen in de kern genomen verdeeld zijn over de tenuitvoerlegging van een eerder tussen hen gewezen arrest, is het aangekondigde oordeel van de rechter dat de zaak een executiegeschil betreft, naar het oordeel van de wrakingskamer niet zozeer onbegrijpelijk dat daaraan een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter is te ontlenen.
Het oordeel van de rechter dat de zaak vanwege de aard daarvan, een executiegeschil, dient te worden verwezen naar een andere kamer van de rechtbank, komt haar ambtshalve op de voet van artikel 71 Rv. toe. Daarvan uitgaande is de beslissing om geen verder inhoudelijk partijdebat, hetzij schriftelijk, hetzij ter comparitie toe te staan alvorens vonnis te wijzen, evenmin een beslissing die vrees voor partijdigheid van de rechter kan rechtvaardigen.
3.7
Nu zich ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de kantonrechter, dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekers, dient het verzoek voor het overige te worden afgewezen.

4.De beslissing

verklaart[naam verzoekster]
niet ontvankelijkin haar verzoek;
wijst afhet verzoek van [naam verzoeker] en Stichting [naam Stichting] tot wraking van mr. S.H. Poiesz.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. A.P. Hameete en
mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2015 in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
Verzonden op:
aan:
- [naam verzoeker]
- [naam verzoekster]
- Stichting [naam Stichting]
- mr. S.H. Poiesz
- mr. I.B. Janse