ECLI:NL:RBROT:2015:5678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/477698 / FT EA 15/1401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moratorium op verzoek van verweerster met betrekking tot ontruiming huurwoning

Op 5 juni 2015 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van dit verzoek op 29 juli 2015 bepaald. Tijdens de zitting op die datum zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de Gemeentelijke Kredietbank en de verweerster, Stichting Woonstad, gehoord. Verzoeker heeft aangegeven dat hij een fulltime baan heeft aangeboden gekregen en dat hij in staat is om aan zijn huurverplichtingen te voldoen. De Kredietbank heeft verklaard dat een minnelijke regeling binnen vier maanden haalbaar is. Verweerster heeft echter betoogd dat verzoeker een aanzienlijke huurachterstand heeft en dat haar belangen prevaleren boven die van verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, gezien het vonnis tot ontruiming van 27 maart 2015. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt. Daarom heeft de rechtbank besloten om het moratorium voor een termijn van vier maanden op te leggen, met de voorwaarde dat verzoeker tijdig zijn huurtermijnen betaalt. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
moratorium
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 5 augustus 2015
[naam verzoeker],
wonende aan [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 5 juni 2015, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 5 juni 2015 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 juli 2015.
Ter zitting van 29 juli 2015 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer [naam verzoeker] , verzoeker;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij deurwaarderskantoor Flanderijn en Van Eck, namens Stichting Woonstad, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 maart 2015 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter zitting heeft SHV verklaard dat verzoeker zich op 22 juli 2015 heeft aangemeld voor schuldhulpverlening. Het intakegesprek met verzoeker heeft al plaatsgevonden. De minnelijke regeling wordt nu opgestart en in augustus wordt ook budgetbeheer voor verzoeker opgestart. Vanaf september kan worden gewaarborgd dat alles wordt betaald. SHV durft te garanderen dat de betaling van de maandelijkse huurtermijnen per september plaats zal vinden. SHV heeft verder aangevoerd dat de huur voor de maand juli wel is betaald. De huur voor de maand juni nog niet. Verzoeker zal er thans voor zorgdragen dat juni alsnog wordt betaald ook de huur van augustus zal hij voldoen. Het verzoek van verweerster om de ontruiming slechts drie maanden te schorsen is te kort, aangezien niet alle schuldeisers binnen die periode reageren.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij in de woning wil blijven wonen. Met de hulp van vrienden kan hij de huur over de maand juni maandag a.s. betalen. De huur voor de maand augustus zal van de verkoop van zijn auto worden voldaan. Deze betaling zal zo spoedig mogelijk gebeuren. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat hij vanaf augustus via het uitzendbureau fulltime gaat werken in Boxtel en is dan verzekerd van inkomen. Het contract met het uitzendbureau is voor anderhalf jaar.
Het verweer
In haar brief van 21 juli 2015 heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat haar belangen prevaleren boven de belangen van verzoeker. Verzoeker heeft een aanzienlijk huurachterstand laten ontstaan. De huurachterstand is sedert de datum van het vonnis van de kantonrechter verder opgelopen tot een bedrag van € 4.160,16. Verzoeker heeft vele betalingstoezeggingen gedaan, die niet door hem zijn nagekomen. Verzoeker heeft in augustus 2014 te kennen gegeven dat hij zich zou hebben aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam, maar heeft hiervan nooit enig bewijs overgelegd. Uit de email van de Kredietbank Rotterdam van 1 juni 2015 blijkt dat verzoeker zich pas onlangs bij SHV heeft aangemeld. Verweerster heeft verder ter zitting verklaard niet op de hoogte te zijn gesteld over het opstarten van het minnelijke traject en budgetbeheer. Gezien de voorgeschiedenis met verzoeker heeft verweerster geen vertrouwen in een goede afloop van het minnelijk traject.
Verweerster blijft bij haar verzoek tot afwijzing van het moratorium, en in geval het moratorium zal worden toegewezen, het moratorium toe te wijzen voor de duur van drie maanden, onder voorwaarde dat het moratorium vervalt indien de lopende huur niet uiterlijk op de eerste dag van de maand wordt betaald.

3.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 maart 2015 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 29 mei 2015 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 juni 2015 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 27 maart 2015 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de situatie thans voldoende stabiel is dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ter zitting is namelijk voldoende aannemelijk geworden dat door SHV de minnelijke regeling voor verzoeker wordt opgestart en dat in de maand augustus zal worden aangevangen met budgetbeheer. Daarnaast heeft SHV toegezegd er op toe te zien dat vanaf september a.s. de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan. Gelet op het verklaarde omtrent de betalingen van de huurtermijnen voor de maanden juni en augustus en het verkrijgen van een fulltime baan per augustus a.s. is er voldoende garantie dat er voldoende middelen zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen. Nu overigens niet is gebleken van redenen die tot een afwijzing van het verzoek moeten leiden, dient naar het oordeel van de rechtbank het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding om het moratorium thans voor een termijn van vier maanden uit te spreken, in plaats van voor de verzochte termijn van zes maanden. Voorts zal ter meerdere zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde worden opgenomen. Desgewenst kan verzoeker na ommekomst van de termijn van vier maanden een verzoek indienen voor verlenging van het moratorium.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan van verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 27 maart 2015 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres] , [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig, te weten vóór de eerste van maand waar de termijn betrekking op heeft, worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.C.A.T. Frima, voorzitter, V.M. de Winkel en C. de Jong, rechters, en in aanwezigheid van M. Bijnagte, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2015.