Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
2.De beoordeling
NJ1985,548, voor een faillietverklaring geen plaats.
Rechtbank Rotterdam
Op 24 juli 2015 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd te [plaats], een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Dit verzoek was gebaseerd op eigen aangifte. Op 28 juli 2015 is de aangeefster, vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder, de heer [naam], in raadkamer gehoord. De rechtbank heeft op 30 juli 2015 uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft in haar beoordeling artikel 6, derde lid van de Faillissementswet in acht genomen, dat vereist dat summierlijk moet blijken van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank concludeert dat niet summierlijk is gebleken dat de aangeefster in een dergelijke toestand verkeert, omdat niet is voldaan aan het zogenaamde “pluraliteitsvereiste”. Tijdens de zitting is gebleken dat de aangeefster slechts één schuldeiser heeft die onbetaald is gebleven. Dit is in strijd met de vereisten voor een faillietverklaring, zoals uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 1985.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. Zwanenburg, griffier. Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de uitspraak, hoger beroep instellen, uitsluitend door een advocaat, bij een verzoekschrift ingediend ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.