ECLI:NL:RBROT:2015:5651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/479956 / KG ZA 15-749
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij asbestcontaminatie tijdens renovatiewerkzaamheden in een flatgebouw

In deze zaak vorderden eisers, bewoners van een flatgebouw, schadevergoeding van de Vereniging van Eigenaars (VvE) en de hoofdaannemer EVG Projecten & Onderhoud B.V. wegens asbestcontaminatie die was ontstaan tijdens renovatiewerkzaamheden aan de gevels en kozijnen van hun woningen. De eisers stelden dat de VvE en EVG onrechtmatig hadden gehandeld door geen asbestinventarisatie uit te voeren voordat de werkzaamheden begonnen, ondanks duidelijke aanwijzingen dat er asbesthoudende materialen aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat EVG, als deskundige partij, had moeten beseffen dat er een risico op asbest aanwezig was en had moeten handelen om dit risico te mitigeren. De VvE werd verweten dat zij niet adequaat had gereageerd op de signalen van asbest en geen onderzoek had laten uitvoeren. De rechter oordeelde dat EVG aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de asbestcontaminatie en kende voorschotten toe aan de eisers voor de geleden schade. De VvE werd niet direct aansprakelijk gesteld, maar de rol van de VvE zou in een bodemprocedure verder onderzocht moeten worden. De rechter veroordeelde EVG tot betaling van schadevergoeding aan de eisers en stelde de proceskosten vast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/479956 / KG ZA 15-749
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2015
in de zaak van

1.[eiser1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[esier4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.R. Miedema,
tegen
1. de vereniging
Vereniging van Eigenaars Flatgebouw [adres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigden: de heren [gemachtigde1] en [gemachtigde2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EVG Projecten & Onderhoud B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Gijsbertsen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden. Eiseressen zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid met respectievelijk [eiser1] , [eiser2] , [eiser3] en [esier4] .
Gedaagden zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid met respectievelijk de VvE en EVG Projecten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 13 juli 2015;
  • de producties van eisers;
  • de producties van EVG;
  • de pleitnotities van eisers;
  • de pleitnota van de VvE;
  • de pleitnota van EVG.
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 28 juli 2015.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Na daartoe door de voorzieningenrechter in de gelegenheid te zijn gesteld heeft EVG na afloop van de zitting, per fax d.d. 28 juli 2015, de aanvullende producties 14 en 15 in het geding gebracht. Eisers hebben hierop per fax d.d. 29 juli 2015 gereageerd met een ‘akte uitlating producties tevens inhoudende voorwaardelijke wijziging/vermeerdering van eis’. Deze nagezonden producties zullen, met uitzondering van de voorwaardelijke wijziging/ vermeerdering van eis, bij de het geding gebrachte stukken worden betrokken. Het na het sluiten van de zitting indienen van een voorwaardelijke wijziging/vermeerdering van eis, in een situatie dat slechts over de kwestie van het stilliggen van het werk nog een nadere stukkenwisseling mocht plaatsvinden, is in strijd met de eisen van een goede procesorde.

2.De feiten

2.1.
De eigendom van het flatgebouw aan de [adres] te Rotterdam met de even nummers 62 tot en met 140 (hierna: het Flatgebouw) is gesplitst in 40 appartementsrechten, waarvan 24 woningen, 12 garages en 4 magazijnen. [eiser1] is eigenaar en bewoner van de woning met nummer 68, [eiser2] is eigenaar en bewoner van de woning met nummer 72 en [eiser3] is eigenaar van de woning met nummer 86, die zij samen met haar partner [esier4] bewoont.
2.2.
De VvE is krachtens de splitsingsakte van 30 november 1976 en het splitsings-reglement van 22 februari 1973 belast met het beheer en onderhoud van de gemeenschap-pelijke gedeelten. Daaronder vallen, krachtens artikel 2 van het splitsingsreglement, onder meer de buitengevels en kozijnen van het Flatgebouw.
2.3.
Het bestuur van de VvE bestaat uit de heren [gemachtigde1] en [gemachtigde2] . De heer [beheerder] is aangesteld als beheerder van de VvE.
2.4.
Op de algemene ledenvergadering d.d. 27 mei 2014 is besloten tot renovatie van de gevels en vervanging van de kozijnen in het Flatgebouw. De VvE heeft naar aanleiding van dit besluit een bouwteam samengesteld om de voorbereiding en uitvoering van de renovatie-werkzaamheden te coördineren. Het bouwteam bestaat uit het bestuur van de VvE en de heer [bestuurslid1] , die ook in het Flatgebouw woonachtig is. Daarnaast heeft de beheerder de heer [betrokkene] ingeschakeld die een coördinerende rol heeft vervuld tussen de diverse partijen.
2.5.
De VvE en EVG hebben in 2014 een aannemingsovereenkomst gesloten voor het vervangen van alle kozijnen, ramen en deuren van 24 woningen, het schilderwerk van alle houten, stalen en steenachtige onderdelen en het vervangen van 12 garagedeuren en 4 magazijndeuren in de voorgevel een en ander overeenkomstig een offerte van 18 juni 2014. EVG heeft op haar beurt overeenkomsten van onderaanneming gesloten met [aannemer] en de heer [aannemer] .
2.6.
Op 28 november 2014 is er in de woning met nummer 112 een proefplaatsing gedaan van een kozijn. Daarbij is in de spouw van deze woning een cementgebonden plaat opgemerkt.
2.7.
In de periode tussen (8 of) 9 en 16 december 2014 zijn de kozijnen in de appartementen 66, 68, 70, 72, 74, 76 en 112 vervangen. Op 16 december is beginnen met het uitvoeren van werkzaamheden in appartement 86. Bij het verwijderen van kozijnen in die woning is cementgebonden materiaal dat in de spouw aanwezig was meegekomen.
2.8.
Bij brief van 16 december 2014 aan de leden van de VvE schrijft de heer [betrokkene] , namens Plan VvE Beheer, dat er tijdens de sloopwerkzaamheden asbestverdacht materiaal is aangetroffen, dat daar nader onderzoek naar nodig is en dat de werkzaamheden tot nader order stilgelegd worden.
2.9.
Op 14 januari 2015 heeft SAM Advies B.V. (hierna: SAM) in opdracht van de VvE een asbestinventarisatie uitgevoerd op de buitengevels van het Flatgebouw. De bevindingen uit dit onderzoek zijn onder meer dat langs de kozijnen asbesthoudende platen zijn aangetroffen alsmede in de tuin achter het Flatgebouw. Voor wat betreft de asbesthoudende platen wordt aangegeven dat deze voorafgaand aan renovatie of sloop verwijderd moeten worden. Volgens het rapport zijn niet eerder asbestinventarisaties uitgevoerd.
2.10.
[eiser3] en [esier4] hebben op 19 februari 2015 een deskundigenonderzoek laten uitvoeren in hun woning door Technical Asbest Services B.V. (hierna: TAS). In het rapport van TAS wordt (op blz. 8) beschreven dat zwaar beschadigde asbesthoudende spouwbladen zijn aangetroffen. Om aan te tonen of het stof in de woning verontreinigd is, zijn vervolgens 14 kleefmonsters genomen, waarvan er 10 positief zijn getest op asbesthoudend materiaal.
2.11.
TAS heeft, op grond van haar wettelijke meldingsplicht, op 20 februari 2015 de Gemeente Rotterdam ingelicht over de asbestcontaminatie in het Flatgebouw.
2.12.
Bij e-mail van 20 februari 2015 heeft Ing. [betrokkene1] van de Gemeente Rotterdam, aan de heer [beheerder] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“……
Naar aanleiding van de bij ons gemelde asbest besmette woning, [adres] 86, is een acuut gevaarlijke situatie voor de bewoners en gebruikers ontstaan.
......
Het analyserapport van [adres] 86 (…), geeft blijk van een asbestbesmetting woning. Uit de door ons ontvangen gegevens blijkt dat dit het gevolg is van werkzaamheden aan de kozijnen welke reeds na de vondst van asbest gestaakt zijn.
U heeft aangegeven dat de kozijnen van de woningen [adres] 66 t/m 76 ook reeds vervangen zijn. Er bestaat dus een kans dat ook deze woningen besmet zijn als gevolg van
de werkzaamheden.
Onze asbestexpert van Stadsontwikkeling heeft aangegeven dat dit per direct geïnventariseerd en gesaneerd moet worden.
……
Gezien de ernst van de situatie is het ook zaak dat de woningen ontruimd worden en niet betreden worden totdat de woningen, aangrenzende algemene ruimtes en de daaraan grenzende woningen zijn vrijgegeven.
Gewenste actiepunten:
-
Opdracht inventarisatie asbestbesmetting in de woningen, verkeerruimten en aangrenzende buitenruimte, per direct (wij verwachten hiervan een opdracht bevestiging)
-
Bewoners en eigenaren benaderen en informeren om toegang te verlenen en woning te verlaten, per direct (wij verwachten een lijst en namen van betrokken woningen)
-
Opdracht tot sanering indien blijkt dat er sprake is van besmetting met asbest, per direct (wij verwachten hiervan een opdracht bevestiging)
-
De toegang tot de woningen ontzeggen tot dat deze vrij zijn van asbest, per direct (u dient zelf voor opvang zorg te dragen.
……”
2.13.
Op 20 februari 2015 hebben eisers hun woningen verlaten.
2.14.
Op 23 februari 2015 heeft [betrokkene2] van de directie Arbo, van de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de directie van Algemeen Onderhouds- en Schildersbedrijf [schildersbedrijf] (van welk bedrijf EVG onderdeel is), voor zover hier relevant, het volgende geschreven:
“……
Op vrijdag 20 februari 2015 hebben de heer [arbeidsinspecteur1] en mevrouw [arbeidsinspecteur2] , beiden arbeidsinspecteur, een inspectie uitgevoerd op de arbeidsplaats:
Renovatiewerk
[adres]
Rotterdam.
Tijdens de inspectie en uit ontvangen stukken is het volgende geconstateerd in het kader van de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
Tijdens renovatiewerkzaamheden zijn kozijnen vervangen waarbij ten onrechte niet eerst was geïnventariseerd of er mogelijk sprake was van asbesthoudende toepassingen. Daardoor is door de werkzaamheden een asbesthoudende spouwstrook beschadigd geraakt en is asbesthoudende kit vrij gekomen. Uit onderzoek is al vast komen te staan dat er emissie is opgetreden van asbestvezels naar binnen de woningen en naar buiten rondom de flat.
……
Omdat de aangetroffen situatie ernstig gevaar voor personen opleverde hebben de heer
[arbeidsinspecteur1] en mevrouw [arbeidsinspecteur2] , daartoe bevoegd op grond van de Arbeidsomstandig-hedenwet, artikel 28, de heer [betrokkene3] om 12.50 uur mondeling bevolen dat voornoemde werkzaamheden niet opnieuw mogen aanvangen.
Het ernstige gevaar voor personen is op te heffen door de volgende maatregelen te nemen.
Voordat tot plaatsing van nieuwe kozijnen kan worden overgegaan zal door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf de verwijdering van de oude kozijnen onder asbestcondities moeten plaatsvinden.
Het mondeling gegeven bevel tot stillegging van het werk wordt hierbij schriftelijk bevestigd. Dit bevel zal ik intrekken, zodra de arbeidsinspecteur heeft vastgesteld dat u de genoemde maatregelen heeft genomen, dan wel maatregelen heeft genomen die een vergelijkbaar niveau voor de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemer(s) tot stand brengen.
……”
2.15.
Op 4 en 6 maart 2015 heeft TAS de woningen in het Flatgebouw nogmaals onderzocht en een plan van aanpak opgesteld voor de asbestsanering. Dat plan is door de bewoners in samenspraak met GGD en Arbeidsinspectie geaccordeerd. ACS heeft op 13 maart 2015 de acht woningen in het Flatgebouw waar sprake was van een asbestcontaminatie gesaneerd op basis van bedoeld plan van aanpak van TAS. Na een monsteronderzoek zijn de woningen weer vrijgegeven.
2.16.
[eiser3] en [esier4] hebben TAS op 16 maart 2015 verzocht om wederom monsters te nemen in hun woning. Na onderzoek bleken twee van de vier monsters positief te testen op asbesthoudend materiaal. Hierna hebben zij nog een aanvullende asbestinventarisatie laten uitvoeren.
2.17.
In april 2015 zijn [eiser1] en [eiser2] teruggekeerd in hun woning. De woning van [eiser3] en [esier4] diende vanwege de ernst van de asbestcontaminatie aanvullend gesaneerd te worden. In de periode tussen 15 en 23 juni 2015 heeft Horyon die woning gesaneerd middels een zogenaamde sanering in containment. Als onderdeel van die sanering zijn onder meer de vloer in de gehele woning, de volledige keuken, al het textiel in de woning, alle elektrische apparatuur (waaronder de leidingen en afvoer van de CV installatie, waardoor thans geen warm water beschikbaar is) en een deel van de meubels vernietigd. [eiser3] en [esier4] zijn tot op heden nog niet teruggekeerd in hun woning.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding:
gedaagden hoofdelijk veroordeelt, des de één betaalt de ander zij bevrijd, tot betaling aan [eiser1] van € 8.911,18, althans een door de voorzieningenrechter te betalen bedrag, bij wijze van voorschot;
gedaagden hoofdelijk veroordeelt, des de één betaalt de ander zij bevrijd, tot betaling aan [eiser2] van € 3.765,00, althans een door de voorzieningenrechter te betalen bedrag, bij wijze van voorschot;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betaalt de ander zij bevrijd, tot betaling aan [esier4] en [eiser3] van € 37.426,79, althans een door de voorzieningen-rechter te betalen bedrag, bij wijze van voorschot;
gedaagden beveelt te bewerkstelligen dat binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de renovatiewerkzaamheden in de woningen van eisers worden voltooid naar eisen van goed en deugdelijk werk;
gedaagden veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 aan eisers, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan, dat de VvE, respectievelijk EVG Projecten, niet voldoet aan het in het vonnis met betrekking tot het gevorderde onder 4, zulks met een maximum van € 50.000,00;
6. gedaagden veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belopen van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
3.2.
Gronden van de vordering jegens de VvE.
Eisers gronden hun vordering jegens de VvE primair op het splitsingsreglement, de splitsingsakte en artikel 5:126 BW. De VvE heeft in het kader van haar beheer- en onderhoudtaken de renovatiewerkzaamheden aan de gevels en kozijnen laten uitvoeren.
Op grond van artikel 17 van het splitsingsreglement, dat ziet op schulden en kosten voor rekening van de gezamenlijke eigenaars, in samenhang bezien met de artikelen 6:2 BW,
3:172 BW en artikel 5:113 BW dient de door eisers als gevolg van de asbestsaneringen geleden schade voor rekening van de VvE te komen. Door, ondanks dat de VvE op de hoogte was van de aanwezigheid van asbest, na te laten voor aanvang van de renovatie-werkzaamheden een asbestinventarisatie uit te voeren is de VvE jegens eisers tekort geschoten in de uitoefening van haar taak van beheer en onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten van het Flatgebouw. De VvE had bij acht moeten slaan op (i) het feit dat algemeen bekend is dat in woningen uit de jaren zestig, zoals het Flatgebouw, asbest verwerkt kan zijn en (ii) de bevindingen naar aanleiding van de proefplaatsing en waarschuwingen die, onder andere door de heer A. [eiser1] , al op 13 december 2014 geuit zijn. Er waren voldoende concrete aanwijzingen voor nader onderzoek, maar de VvE heeft dat nagelaten.
Subsidiair gronden eisers hun vordering jegens de VvE op onrechtmatige daad. De VvE heeft jegens eisers onrechtmatig gehandeld door (i) ondanks verschillende duidelijke aanwijzingen daartoe geen asbestinventarisatie uit te (laten) voeren voorafgaand aan de renovatiewerkzaamheden, (ii) geen acht te slaan op de waarschuwingen die zij ontving van EVG en de heer A. [eiser1] , (iii) niettemin opdracht te geven aan EVG de renovatie-werkzaamheden uit te voeren en (iv) niet adequaat en zorgvuldig te reageren op het aantreffen en/of vrijkomen van asbest. Daarnaast heeft de VvE in strijd met artikel 3 Asbestverwijderingsbesluit 2005 nagelaten een asbestinventarisatie uit te (laten) voeren voordat de renovatiewerkzaamheden plaatsvonden en in strijd gehandeld met artikel 1.26 Bouwbesluit, nu bij de renovatiewerkzaamheden asbest is verwijderd en/of de hoeveelheid sloopafval redelijkerwijs meer dan 10 m³ bedroeg, terwijl daarvoor geen sloopmelding is gedaan.
3.3.
Gronden van de vordering jegens EVG.
Eisers gronden hun vordering jegens EVG op onrechtmatige daad. In de visie van eisers heeft EVG onrechtmatig gehandeld door (i) ondanks verschillende duidelijke aanwijzingen daartoe geen asbestinventarisatie te (laten) uitvoeren alvorens de renovatiewerkzaamheden te laten aanvangen, (ii) niet, althans onvoldoende, te waarschuwen voor de aanwezigheid van asbest en de risico’s verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden, (iii) de renovatiewerkzaamheden op (evident) ondeugdelijke wijze te (laten) uitvoeren waardoor asbest is vrijgekomen in de woningen van eisers en (iv) niet adequaat en zorgvuldig te reageren op het aantreffen en/of vrijkomen van asbest in de woningen van eisers met - onder andere - het gevolg dat eisers circa twee maanden in een woning met asbestcontaminatie hebben verbleven.
Voorts heeft EVG in strijd met artikel 3 Asbestverwijderingsbesluit 2005 nagelaten een asbestinventarisatie uit te (laten) voeren voordat de renovatiewerkzaamheden plaatsvonden, terwijl zij wist - althans redelijkerwijs behoorde te weten - dat in de gevels van de woningen een asbesthoudende porduct aanwezig was. Tevens heeft EVG in strijd gehandeld met artikel 1.26 Bouwbesluit, nu bij de renovatiewerkzaamheden asbest is verwijderd en/of de hoeveelheid sloopafval redelijkerwijs meer dan 10 m³ bedroeg, terwijl daarvoor geen sloopmelding is gedaan.
Bovendien geldt dat op EVG, als professionele en deskundige partij, uit hoofde van artikel
7:754 BW een waarschuwingsplicht rustte voor de aanwezigheid van asbest en de daarmee verbonden risico’s. EVG heeft jegens de VvE en/of eisers niet, althans onvoldoende, gewaarschuwd voor de risico’s die verbonden waren aan het uitvoeren van de renovatie-werkzaamheden zonder een deugdelijke asbestinventarisatie te laten uitvoeren.
3.4.
Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering onder 1, 2 en 3

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding zoals onder 1, 2 en 3 gevorderd, bestaande in veroordeling tot betaling van (een voorschot op) een geldsom, is terughoudend-heid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Met de stelling van eisers dat zij door de extra gemaakte kosten als gevolg van de asbestcontaminatie, die niet gedekt worden door hun verzekering, in acute geldnood zijn komen te verkeren is, ook gelet op aard van de goederen die in het kader van de sanering zijn afgevoerd en vernietigd, een spoedeisend belang bij (in ieder geval een deel van) de vordering onder 1, 2 en 3 naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk.
Voor wat betreft [eiser3] en [esier4] heeft daarenboven te gelden zij pas weer kunnen terugkeren in hun woning nadat deze weer bewoonbaar is gemaakt, hetgeen - gelet op de sanering in containment die in hun woning heeft plaatsgevonden - hoge kosten voor hen met zich brengt.
De spoedeisendheid van het gevorderde is door EVG betwist. Aan die betwisting gaat de voorzieningenrechter voorbij gelet op de aard van de goederen van eisers die in het kader van de sanering zijn afgevoerd en vernietigd. Ten aanzien van [eiser3] en [esier4] komt daar bij dat hun woning thans als onbewoonbaar moet worden aangemerkt en dat aanzienlijke investeringen nodig zijn voordat zij weer in hun woning kunnen terugkeren. EVG gaat er ten onrechte van uit dat [eiser3] en [esier4] alweer in hun woning teruggekeerd zijn.
4.3.
Eisers stellen zich op het standpunt dat EVG gehouden is om hun schade te vergoeden nu klip en klaar is dat de oorzaak van de ernstige asbestcontaminatie in hun woningen is veroorzaakt door de verrichte renovatiewerkzaamheden aan hun kozijnen, waarbij asbestplaten in de spouwbladen zijn beschadigd.
Ondanks dat gedaagden al tijdens de proefplaatsing eind november in de woning met nummer 112 bekend waren met het asbestverdacht materiaal dat is aangetroffen in de spouwbladen van het Flatgebouw hebben zowel de VvE als EVG nagelaten een asbest-inventarisatie te laten uitvoeren en hebben zij de renovatiewerkzaamheden aan de woningen van eisers laten plaatsvinden zonder enige maatregelen om het risico op beschadiging van de asbestplaten te voorkomen of te beperken. De renovatiewerkzaamheden zijn bovendien op grove en ondeugdelijke wijze uitgevoerd door een aantal bouwvakkers die vermoedelijk van Poolse afkomst waren en geen, althans zeer gebrekkig, Nederlands spraken. Deze bouwvakkers zijn op zeer grove wijze tewerk gegaan en hebben - onder meer - gebruik gemaakt van een zogenaamde slijptol om delen van de muur en/of het kozijn weg te zagen. Het risico dat de asbestplaten beschadigd zouden raken, hebben zij daarbij blijkbaar voor lief genomen.
4.4.
EVG betwist dat zij aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade als gevolg van de in hun woningen aangetroffen asbestcontaminatie. EVG stelt dat die asbest-contaminatie niet is veroorzaakt door de renovatiewerkzaamheden die EVG, dan wel haar onderaannemer(s), in het kader van de met de VvE overeengekomen werkzaamheden aan de kozijnen van de woningen van eisers hebben uitgevoerd. EVG stelt dat bij die werkzaamheden uitsluitend gebruik is gemaakt van een cirkelzaag om de kozijnen door te zagen. Daarbij zijn geen asbestplaten beschadigd geraakt, aldus EVG. Wel erkent zij dat er bij het verwijderen van de kozijnen van de woning van [eiser3] en [esier4] cementgebonden plaatjes meegekomen, maar van beschadiging of, zo begrijpt de voorzieningenrechter asbestcontaminatie als gevolg daarvan, is geen sprake.
Bij de proefplaatsing op 28 november 2014 van de kozijnen in de woning met nummer 112 heeft EVG een cementgebonden plaat opgemerkt en daarvan meteen melding gemaakt bij de VvE. Het had vervolgens op de weg van de VvE gelegen om op basis van die melding nader onderzoek te laten verrichten naar de aard van de in de spouw aanwezige materialen. Voor EVG zelf was zo’n onderzoek niet nodig, nu bij de proefplaatsing was gebleken dat bij het verwijderen van de kozijnen de cementgebonden platen niet hoefden te worden aangeraakt.
4.5.
De VvE betwist dat zij aansprakelijk kan worden gehouden voor de door eisers geleden schade als gevolg van de in hun woningen aangetroffen asbestcontaminatie.
EVG heeft haar geadviseerd geen nader onderzoek te doen toen bij de proefplaatsing een cementgebonden plaat werd aangetroffen, omdat die platen bij de te verrichten renovatiewerkzaamheden aan de kozijnen niet hoefden te worden aangeraakt. Volgens EVG kon er dus omheen gewerkt worden. De VvE meent dat zij mocht afgaan op die mededeling nu zij zelf ter zake niet deskundig is. EVG heeft vervolgens de schade veroorzaakt. Vanaf het moment dat de asbestcontaminatie aan de VvE bekend werd, heeft de VvE alles in het werk gesteld om de schade en de overlast voor eisers zoveel mogelijk te beperken.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vaststaat dat zich in de woningen van eisers in de spouw bij de kozijnen asbesthoudende platen bevonden. Bij de proefplaatsing van een kozijn in de woning met nummer 112 is in de spouw bij het kozijn een cementgebonden plaat aangetroffen. In aanmerking nemende dat het Flatgebouw in de jaren ’60 gebouwd is – een periode waarin veelvuldig asbest werd gebruikt in de bouw – had EVG, als deskundige partij, er op zijn minst op bedacht kunnen zijn dat het heel wel mogelijk was dat deze plaat asbest bevatte. Daarbij komt dat, gelet op de door eisers in het geding gebrachte gespreksopname en verklaringen en het verweer van de VvE ter zitting – inhoudende dat EVG aan de VvE heeft meegedeeld dat er geen actie of onderzoek hoefde te worden ondernomen – , niet uit te sluiten valt dat EVG op dat moment ook al vermoedde dat het waarschijnlijk een asbesthoudende plaat betrof. Hoewel op dat punt (in een bodemprocedure) mogelijk bewijslevering zou moeten plaatsvinden, omdat EVG stelt dat zij een mededeling aan de VvE gedaan heeft en de VvE vervolgens heeft besloten om geen nader onderzoek te doen, is wetenschap althans een vermoeden daarvan vooralsnog voldoende aannemelijk.
In deze situatie lag het, naar voorlopig oordeel, op de weg van EVG, als hoofdaannemer, om de werkzaamheden (tijdelijk) stil te leggen en nader onderzoek te doen althans zich op dat punt nader te laten adviseren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij de verantwoordelijkheid op dat punt niet (volledig) kan afschuiven op de VvE, ook niet in de situatie dat een of meer bestuurders van de VvE mogelijk enige bouwkundige ervaring en/of opleiding hebben. Ook het (mogelijk) niet informeren van de leden van de VvE door de VvE, kan EVG niet disculperen. Zij was immers als professional ingeschakeld om de werkzaamheden uit te voeren.
Vervolgens zijn de werkzaamheden, met name in de woning van [eiser3] en [esier4] door de door EVG ingeschakelde onderaannemer(s) naar het zich laat aanzien onzorgvuldig uitgevoerd. EVG is als door de VvE ingeschakelde hoofdaannemer aansprakelijk voor de door en namens haar ingeschakelde onderaannemers. Jegens eisers is het onder die omstandigheden door EVG doorzetten van de renovatiewerkzaamheden aan de kozijnen van hun woningen dan ook onrechtmatig.
De betwisting van het causaal verband tussen de werkzaamheden en de asbestcontaminatie door EVG, wordt naar voorlopig oordeel weerlegd door de verschillende door eisers in het geding gebrachte rapporten. Zo staat in het rapport van TAS op blz. 8 dat sprake is van zwaar beschadigde asbesthoudende spouwbladen en vermeldt het rapport van SAM op blz. 11 lichte beschadigingen (naar de voorzieningenrechter begrijpt van de asbesthoudende platen). Uit de overgelegde rapporten blijkt bovendien genoegzaam dat steeds dezelfde asbesthoudende stof Chrysotiel, verwerkt in de spouw in de woningen van eisers, is aangetroffen. Voorts is de aanwezigheid van andere asbesthoudende materialen voorshands niet aannemelijk nu eisers onweersproken gesteld hebben dat er een zogeheten nulmeting in de woning met nummer 110 gedaan is, in welke woning geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden, en dat in die woning geen asbestcontaminatie geconstateerd is.
In die situatie lag het op de weg van EVG om te onderbouwen dat en waarom de asbestcontaminatie zijn oorzaak (ook) in andere asbesthoudend materiaal vond. EVG heeft dat nagelaten. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het (voorlopige) oordeel dat de EVG (op zijn minst mede) verantwoordelijk is voor de asbestcontaminatie. Zij is op grond daarvan (op zijn minst deels) aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit.
Alvorens in te gaan op de schade zal eerst beoordeeld moeten worden of aannemelijk is dat ook de VvE aansprakelijk kan worden gehouden voor die schade. Dit zou mogelijk het geval kunnen zijn indien het de VvE kan worden verweten dat zij na het aantreffen van de cementgebonden plaat bij de proefplaatsing eind november in de woning met nummer 112, maar misschien ook voorafgaand aan de werkzaamheden, heeft nagelaten een asbestinventarisatie te laten uitvoeren. De voorzieningenrechter is op basis van de stellingen van de VvE over de communicatie met EVG naar aanleiding van het aantreffen van de asbestgebonden plaat, en de stellingen van EVG op dat punt, van oordeel dat op dit punt bewijslevering nodig zal zijn, waarvoor een kort geding geen ruimte biedt. Daarnaast zal ook de mate van toerekenbare kennis van de VvE een nader te onderzoeken punt zijn en de vraag in hoeverre de VvE en eisers als leden van die VvE op dit punt te scheiden zijn, moeten worden beantwoord. Het aannemen van een hoofdelijke aansprakelijkheid van EVG en de VvE voert daarom op dit moment te ver. De rol en mate van aansprakelijkheid van de VvE zullen in een bodemprocedure nader moeten worden onderzocht.
Inhoudelijk heeft EVG betwist dat sprake is van een harde vordering. Zij wijzen er op dat de gevorderde schade niet met verificatoire bescheiden is onderbouwd. Verder stellen zij dat nergens uit blijkt dat eisers hun eigen schade zo veel mogelijk hebben beperkt. EVG meent dat eisers onverantwoord veel kosten hebben gemaakt die geen verband houden met de asbestcontaminatie en die niet noodzakelijk waren.
De voorzieningenrechter overweegt dat onderliggende bescheiden van de begrote schade ontbreken. Geconstateerd moet echter worden dat ten aanzien van een deel van de schadeposten impliciet gesteld wordt dat het gaat om zaken die in het kader van de asbestsanering door ACS zijn afgevoerd en vernietigd. De betwisting van de schade door EVG is gelet daarop in zoverre onvoldoende gemotiveerd, nu niet betwist wordt dat bedoelde zaken zijn afgevoerd en vernietigd. Nu dat deel van de schade ziet op (kosten) van zaken als handdoeken, dekbedden, matrassen, keukenapparatuur, kleding, en bij [eiser3] en [esier4] een hele keuken, is de voorzieningenrechter, ook gelet op de in het geding gebrachte foto’s, van oordeel dat een voorschot op de schade in zoverre, grotendeels, toewijsbaar is en dat sprake is van een aannemelijke vordering.
De betwisting door EVG snijdt meer hout ten aanzien van de door eisers gevorderde extra kosten. Desgevraagd is ter zitting erkend dat in de berekening van die schadeposten besparingen niet zijn meegenomen. Dat gesteld is dat een zeer conservatieve berekening is gemaakt, maakt dit niet anders, ook gelet op het ontbreken van onderbouwende stukken. Daarbij komt nog dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat wel, althans meer, een spoedeisend belang bestaat bij kosten voor vervanging van inboedelgoederen dan bij de gevorderde extra kosten voor (deels) al verteerde zaken. Op dat specifieke punt hebben eisers hun spoedeisend belang ook onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd. Daar zij nog aan toegevoegd dat er grote verschillen bestaan tussen de door eisers gevorderde inboedelkosten en extra kosten.
Rekening houdend met al het hiervoor overwogene zal de voorzieningenrechter eiseres de volgende voorschotten toekennen:
€ 3.250,00 voor Koekoek;
€ 7.500,00 voor [eiser1] en
€ 22.500,00 voor [eiser3] en [esier4] .
Gelet op de aannemelijkheid van de vordering is er een aanvaardbaar restitutierisico.
EVG heeft gesteld dat zij niet in staat is het totaal gevorderde bedrag waarvoor zij inmiddels aansprakelijk gesteld is, € 138.955,88, te voldoen. Nog afgezien van de omstandigheid dat dit niet wordt onderbouwd, wordt een veel lager bedrag toegewezen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat EVG de toe te wijzen voorschotten zal kunnen betalen.
Vordering onder 4
4.7.
De onder 4 gevraagde voorlopige voorziening, en de daarbij onder 5 geformuleerde nevenvordering, zijn om twee redenen niet toewijsbaar. Ter eerste is de vordering onvoldoende bepaald nu niet duidelijk is welke werkzaamheden in welke woning zouden moeten plaatsvinden. Verder zijn de eisen van goed en deugdelijk werk te vaag en is niet duidelijk wie zou moeten beoordelen of het uitgevoerde werk aan die eisen voldoet.
Daarnaast is door EVG genoegzaam aangetoond dat de werkzaamheden op last van de arbeidsinspectie zijn stilgelegd en dat er voorwaarden zijn gesteld aan het opnieuw aanvangen van de werkzaamheden, gekoppeld aan de plaatsing van nieuwe kozijnen. De voorzieningenrechter begrijpt dat daarvan in de woning van [eiser3] en [esier4] ook nog sprake zou zijn nu de werkzaamheden zijn stilgelegd terwijl er in hun woning werkzaamheden plaatsvonden. In de woningen van [eiser1] en [eiser2] , zijn, zo begrijpt de voorzieningenrechter, de kozijnen weliswaar vervangen maar er moeten, gezien de overgelegde foto’s, naar alle waarschijnlijkheid nog diverse afrondende werkzaamheden plaatsvinden. Voorshands moet aangenomen worden dat ook deze werkzaamheden door de stillegging van het werk niet uitgevoerd mogen worden.
4.8.
EVG zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij jegens eisers in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding € 98,98
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.199,98
4.9.
Eisers zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij jegens de VvE in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de VvE worden begroot op
€ 613,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt EVG om aan [eiser1] te betalen een bedrag van € 7.500,00 (zegge: zevenduizendenvijfhonderd euro);
5.2.
veroordeelt EVG om aan Koekoek te betalen een bedrag van € 3.250,00 (zegge: drieduizendentweehonderdvijftig euro euro);
5.3.
veroordeelt EVG om aan [eiser3] en [esier4] te betalen een bedrag van € 22.500,00 (zegge: tweeëntwintigduizendenvijfhonderd euro);
5.4.
veroordeelt EVG in de proceskosten van eisers, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.199,98, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat EVG niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5.
veroordeelt eisers in de proceskosten van de VvE, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 613,00;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2015.1862/2009