2.2.Bij het bestreden besluit heeft het BFT het door [eiseres] gemaakte bezwaar tegen de boeteoplegging en de waarschuwing ongegrond verklaard.
3. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de WWFT wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. instelling:
(…)
11°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht;
(…)
b. cliënt: natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;
(…)
g. zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren;
(…).
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WWFT, verricht een instelling ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
Op grond van het tweede lid van dit artikel stelt het cliëntenonderzoek de instelling in staat om:
a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
b. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien de cliënt een rechtspersoon is, op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;
(…).
Op grond van het vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van dit artikel verricht een instelling het cliëntenonderzoek indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de WWFT voldoet een instelling aan artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is het een instelling in afwijking van het eerste lid toegestaan de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren tijdens het aangaan van de zakelijke relatie, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. In dat geval verifieert de instelling de identiteit zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WWFT is het een instelling onverminderd artikel 4 verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij:
a. zij zelf ten aanzien van die cliënt onderzoek heeft verricht conform artikel 3, of ten aanzien van die cliënt onderzoek is verricht conform artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze door: (…);
b. dit onderzoek heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e, f en g, derde lid, aanhef en onderdelen a, b, c en e, en vierde lid, aanhef, onderdelen a, b, c, d, f en g bedoelde resultaat; en
c. de instelling beschikt over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, bedoelde personen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel beëindigt een instelling een zakelijke relatie, indien de instelling met betrekking tot die zakelijke relatie niet kan voldoen aan artikel 3, eerste tot en met vierde lid.
Op grond van artikel 24, eerste lid van de WWFT kunnen bij besluit van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie gezamenlijk personen worden aangewezen die belast zijn met het toezicht op de naleving door de instellingen van deze wet.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit aanwijzing toezichthouders WWFT wordt met het toezicht op de naleving van de WWFT, voor zover het betreft een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, van de WWFT, belast: het BFT en de met toezicht belaste medewerkers van het BFT.
Op grond van artikel 27, eerste lid van de WWFT, voor zover hier van belang, kan de Minister van Financiën een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 3, eerste tot en met vijfde lid, en 5, eerste en tweede lid.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de WWFT worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt het bedrag van de bestuurlijke boete bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4.000.000 bedraagt.
Op grond van het derde lid van dit artikel bepaalt de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:
Categorie Basisbedrag Minimumbedrag Maximumbedrag
1 € 10.000,– € 0,– € 10.000,–
2 € 500.000,– € 0,– € 1.000.000,–
3 € 2.000.000,– € 0,– € 4.000.000,–
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) stelt de toezichthouder een bestuurlijke boete in de tweede of derde categorie vast op het basisbedrag.
Op grond van het tweede lid van dit artikel verlaagt of verhoogt de toezichthouder het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de ernst of duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.
Op grond van het derde lid van dit artikel verlaagt of verhoogt de toezichthouder het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de mate van verwijtbaarheid van de overtreder een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Bbbfs houdt de toezichthouder bij het vaststellen van een bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de toezichthouder op basis van het eerste lid de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met maximaal 100 procent.
Op grond van artikel 13 van het Bbbfs valt overtreding van artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de WWFT onder boetecategorie 2.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWFT kunnen de bevoegdheden die de Minister van Financiën op grond van dit hoofdstuk heeft bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan personen die ingevolge artikel 24, eerste lid, zijn aangewezen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk jegens de Minister van Financiën als verplichtingen jegens de desbetreffende persoon.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WWFT worden de bevoegdheden die de Minister van Financiën heeft op grond van de artikelen 26, eerste lid, 27, eerste lid, 28, vierde lid, en 29 van de wet, overgedragen aan De Nederlandsche Bank N.V., de Stichting Autoriteit Financiële Markten en het BFT.
4. De rechtbank stelt vast dat het BFT in het bestreden besluit in reactie op het door [eiseres] in bezwaar ingenomen (en in beroep herhaalde) standpunt dat geen zakelijke relatie met [bedrijf 3] is aangegaan heeft volstaan met de opmerking dat deze bezwaargrond ziet op de niet voor bezwaar vatbare waarschuwing, zodat het bezwaar op dit onderdeel ongegrond wordt verklaard. Gelet hierop ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Het standpunt dat geen zakelijke relatie met [bedrijf 3] is aangegaan is immers ook relevant voor de door het BFT bij de heroverweging in bezwaar te beantwoorden vraag of in het primaire besluit terecht is geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de WWFT, nu op [eiseres] geen verplichting rust tot het verrichten van een cliëntenonderzoek met betrekking tot [bedrijf 3], indien zij met deze rechtspersoon daadwerkelijk geen zakelijke relatie is aangegaan. Voorts kan aan de ongegrondverklaring van het bezwaar voor zover gericht tegen de waarschuwing niet ten grondslag worden gelegd dat de waarschuwing niet vatbaar is voor bezwaar, nu dit niet‑ontvankelijkheid van het bezwaar op dit onderdeel impliceert.
5. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
6. Gelet op artikel 8:72a van de Awb en in het kader van de definitieve beslechting van het geschil zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van [eiseres] voor zover gericht tegen de waarschuwing, niet-ontvankelijk verklaren en voor zover gericht tegen de boeteoplegging, ongegrond verklaren. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.