ECLI:NL:RBROT:2015:5640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/480505 / KG ZA 15-786
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over huurovereenkomst met terminale huurster

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres1] en haar bewindvoerder, [eiser2], tegen de stichting Vestia. De eisers vorderen schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter van 12 juni 2015, waarin de huurovereenkomst tussen [eiseres1] en Vestia werd ontbonden en ontruiming van de woning werd bevolen. [eiseres1] is terminale ziek en heeft een levensverwachting van minder dan een jaar. De eisers stellen dat ontruiming hen in een noodtoestand zal brengen, aangezien [eiseres1] afhankelijk is van de zorg van haar zoon, [persoon1]. Vestia heeft verweer gevoerd en gesteld dat er een huurachterstand is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gezondheidssituatie van [eiseres1] ernstiger is dan eerder aangenomen en dat de ontruiming niet kan worden toegestaan. De vordering van eisers wordt toegewezen, met de voorwaarde dat [eiseres1] haar financiële verplichtingen nakomt. De beslissing houdt in dat de ontruiming wordt geschorst totdat er in hoger beroep is beslist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/480505 / KG ZA 15-786
Vonnis in kort geding van 31 juli 2015
in de zaak van

1.[eiseres1] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.H.G. Katz te Rotterdam,
2.
[eiser2]
,
gevestigd te Spijkenisse,
handelend in hoedanigheid van bewindvoerder van
[persoon1] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.H.G. Katz te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING VESTIA
handelend onder de naam
VESTIA ROTTERDAM-HILLEDIJK,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. Welschen te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres1] , de bewindvoerder (gezamenlijk te noemen: eisers) en Vestia genoemd worden. [persoon1] zal worden aangeduid als [persoon1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van eisers, met akte eiswijziging/-vermeerdering
  • de pleitnota van Vestia.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres1] heeft op 1 april 1984 met Vestia een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een woning op het adres [adres] (hierna ook te noemen: de woning).
2.2.
[persoon1] is een meerderjarige zoon van [eiseres1] . [persoon1] woont, samen met zijn echtgenote en vier kinderen, op hetzelfde adres als [eiseres1] .
2.3.
[persoon1] is onder bewind gesteld bij beschikking van de kantonrechter van 22 januari 2014.
2.4.
Vestia heeft op 14 oktober 2014 tegen [eiseres1] en de bewindvoerder een procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. Vestia vorderde in die procedure ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde met als grondslag dat [eiseres1] de woning niet zelf zou bewonen
2.5.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 27 maart 2015 [eiseres1] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling van Vestia dat [eiseres1] vóór 2014 haar hoofdverblijf niet meer in het gehuurde had. [eiseres1] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.6.
De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij eindvonnis van 12 juni 2015 onder meer:
-de tussen haar en [eiseres1] bestaande huurovereenkomst ontbonden en [eiseres1] daarbij veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis;
-voor recht verklaard dat [persoon1] vanaf ontbinding van de huurovereenkomst zonder recht of titel het gehuurde in gebruik heeft;
- een reconventionele vordering van de bewindvoerder/ [persoon1] tot toekenning van medehuurderschap afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
Vestia heeft het vonnis van de kantonrechter om 7 juli 2015 betekend aan [eiseres1] met aanzegging tot ontruiming van de woning, bij gebreke waarvan gerechtelijke ontruiming zou plaatsvinden op 22 juli 2015 om 14.30 uur. Deze ontruiming is voorafgaand aan de zitting voor onbepaalde tijd uitgesteld.
2.8.
Eisers hebben hoger beroep aangetekend tegen het (eind) vonnis van de kantonrechter.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, samengevat, schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 juni 2015, althans schorsing zolang nog niet is beslist op het hoger beroep tegen dit vonnis, althans een beslissing in goede justitie, met veroordeling van Vestia in de kosten van de procedure. Ter zitting hebben eisers hun eis vermeerderd met de vordering om te bepalen [persoon1] medehuurder is. Eisers stellen daartoe het volgende.
3.2.
Door ontruiming zal [eiseres1] in een noodtoestand geraken. [eiseres1] is ongeneeslijk ziek en zij heeft een levensverwachting van minder dan een jaar. [eiseres1] is niet in staat om te verhuizen, althans mag dit niet van haar gevergd worden. Er bestaat geen zicht op een andere huurwoning en [eiseres1] kan niet bij familie of vrienden intrekken. [eiseres1] is afhankelijk van de medische zorg van haar zoon [persoon1] en [eiseres1] is er bij gebaat om de laatste periode van haar leven in gezinsverband in de woning door te brengen.
[eiseres1] heeft vanwege haar slechte gezondheidstoestand geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid tot bewijslevering in de procedure bij de kantonrechter. Er zijn nooit achterstanden geweest in de betaling van huurpenningen. [persoon1] is medehuurder zodat een daartoe strekkende vordering kan worden toegewezen.
3.3.
Vestia voert verweer en zij heeft daarbij onder meer gesteld dat, inmiddels, een huurachterstand bestaat en de proceskosten nog niet voldaan zijn. Vestia heeft ter zitting verklaard/ toegezegd op zoek te gaan naar een oplossing rekening houdend met de menselijke maat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
Het spoedeisend belang volgt uit de stellingen van eisers.
4.3.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat [eiseres1] in een noodtoestand zal geraken bij executie van het vonnis van de kantonrechter. Tussen partijen staat vast dat [eiseres1] (68 jaar oud) kampt met zeer ernstige gezondheidsproblemen, dat zij een levensverwachting heeft van minder dan een jaar en niet in staat is om te verhuizen. Op zich juist is het verweer van Vestia dat de slechte gezondheid van [eiseres1] reeds onder ogen is gezien in de procedure bij de kantonrechter. In het tussenvonnis van de kantonrechter van 27 maart 2015 staat immers dat [eiseres1] heeft aangevoerd dat zij “een slechte gezondheid” heeft. Echter, nergens blijkt uit daarbij ook onder ogen is gezien dat de gezondheid van [eiseres1] zo slecht was als hier en nu blijkt. Daarbij komt dat Vestia ter zitting in onderhavige procedure zelf ook heeft erkend dat de buitengewoon slechte gezondheidssituatie van [eiseres1] voor haar als een verrassing kwam. Ook daaruit blijkt dat de situatie wezenlijk ernstiger is dan eerst werd aangenomen. Het voert daarom te ver de ontruiming van de woning toe te staan.
Bij dit oordeel past echter wel een kanttekening. De slechte gezondheidssituatie van [eiseres1] blijkt uit een overgelegde brief van een internist- hemato/oncoloog die dateert van 22 april 2015. Op die datum was de procedure bij de kantonrechter nog aanhangig. Het had op weg van eisers gelegen deze brief in te brengen in de procedure bij de kantonrechter. In zoverre is strikt genomen geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die een geslaagd beroep op een noodtoestand wel vereisen. Gelet op de inmiddels gebleken ernst van de problematiek zal de vordering desalniettemin worden toegewezen.
Het verweer van Vestia is niet voldoende zwaarwegend voor een ander oordeel. Vestia heeft ter zitting verklaard dat zij de woning wil gaan verkopen en zij verwacht daarbij een aantrekkelijke winst te maken. Er is dus geen sprake van een woning die Vestia dringend nodig heeft om snel in te kunnen zetten als huurwoning voor haar doelgroep, zijnde met name mensen met lagere inkomens. De te treffen voorziening zal in duur worden beperkt totdat in hoger beroep zal zijn beslist over deze kwestie.
4.4.
Wel zal aan de toewijzing van deze vordering de voorwaarde worden verbonden dat [eiseres1] haar financiële verplichtingen jegens Vestia correct zal nakomen. Ter zitting is onbetwist gesteld dat er een achterstand is in de betaling van de verschuldigde maandelijkse gebruiksvergoeding van € 437,95 en voorts dat [eiseres1] de kosten van de procedure bij de kantonrechter nog niet heeft betaald aan Vestia. De te treffen voorziening wordt begrensd door nakoming van [eiseres1] van haar betalingsverplichting, wat, zo is ter zitting gesteld, geen probleem oplevert, nu van Vestia niet verlangd kan worden dat zij afziet van haar rechten op dit punt.
4.5.
In de toewijzing van deze vordering van [eiseres1] ligt besloten dat ook de
-identieke- vordering van de bewindvoerder, als mede-eiser namens [persoon1] , moet worden toegewezen. Het recht van [eiseres1] om in de woning te blijven impliceert dat het [eiseres1] is toegestaan om haar zoon toegang tot deze woning te verschaffen. De schorsing van de tenuitvoerlegging geldt jegens [persoon1] echter slechts voor de duur van het verblijf van zijn moeder in de woning, dit tenzij het Hof anders beslist.
4.6.
In kort geding kan geen declaratoir vonnis worden gewezen. De vordering om te bepalen dat [persoon1] medehuurderschap toekomt is declaratoir van aard en zal daarom worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, als over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De vordering van eisers wordt deels (en dus niet geheel) toegewezen. Afgezien hiervan is het toerekenbaar aan [eiseres1] dat zij verzuimd heeft om de voormelde brief, waaruit van haar slechte gezondheidstoestand blijkt, in te brengen in de procedure bij de kantonrechter.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gelast Vestia om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2015 te staken voor zover dit betreft de ontruiming van de woning, totdat op het geschil in hoger beroep is beslist, op voorwaarde dat:
- [eiseres1] binnen vier weken na de datum van dit vonnis aan Vestia betaalt: de achterstand in de verschuldigde gebruiksvergoeding en de kosten van de procedure bij de kantonrechter,
- [eiseres1] voortaan tijdig betaalt hetgeen zij aan Vestia uit hoofde van het gebruik van de woning verschuldigd is,
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.2517/2009