6.3.Ook het betoog van eisers over de toetsing van de geschiktheid met inachtneming van het collectief staat er naar het oordeel van de rechtbank aan in de weg te bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven.
Op grond van onderdeel 1.4 van de Beleidsregel geschiktheid 2012 (Staatscourant 2012, 13546) geschiedt, indien sprake is van een collectief, de toetsing van geschiktheid met inachtneming van de samenstelling en het functioneren van het collectief.
In paragraaf 4.10.4 van de beslissing op het bezwaar van Roozen en paragraaf 4.6.20 van de beslissing op het bezwaar van DL en DL Leven vermeldt DNB dat zij het collectief ten tijde van het primaire besluit bij de beoordeling heeft betrokken, maar dat deze beoordeling niet tot een ander oordeel leidt over de geschiktheid van Roozen. DNB benadrukt in dit verband terecht dat vooropstaat dat iedere bestuurder individueel geschikt zal moeten zijn, zodat een gebrek aan geschiktheid bij een bestuurder niet snel vatbaar is voor compensatie. Dit neemt niet weg dat het op de weg van DNB had gelegen, in reactie op het betoog van Roozen in bezwaar, mede aan de hand van de competenties van de nieuwe beleidsbepalers kenbaar te motiveren waarom de wijzigingen in de samenstelling van de RvB van DL en de RvC van DL Leven in de periode na de invoering van de UFR de vermeende ongeschiktheid van Roozen niet compenseren. Een dergelijke motivering ontbreekt in de bestreden besluiten. In dit verband voert Roozen naar het oordeel van de rechtbank verder terecht aan dat DNB de komst van de nieuwe CRO en de daarmee corresponderende wijziging van de functie van Roozen binnen de RvB van DL bij de beoordeling had moeten betrekken. Gezien de in het primaire besluit gestelde termijn van heenzending, nu de RvC van DL voorafgaand aan het nemen van de bestreden besluiten aan DNB kenbaar had gemaakt wie zij als CRO in de RvB van DL wilde benoemen en DNB kenbaar had gemaakt daartegen op voorhand geen bezwaar te hebben, had DNB deze voorgenomen benoeming niet als onzekere toekomstige gebeurtenis buiten beschouwing mogen laten. Hierbij komt nog dat de rechtbank bij het bepalen of de rechtsgevolgen van een besluit in stand kunnen blijven de actuele feitelijke situatie tot uitgangspunt moet nemen; vastgesteld kan worden dat de nieuwe CRO inmiddels is benoemd en zitting heeft in zowel de RvB van DL als de RvC van DL Leven.
Het standpunt van DNB ter zitting dat de ongeschiktheid van Roozen zo evident is dat een toetsing als bedoeld in onderdeel 1.4 van voormelde beleidsregel nimmer tot een voor Roozen gunstig resultaat zal kunnen leiden, overtuigt de rechtbank niet. Dit standpunt is in strijd met de overweging in paragraaf 4.10.7 van de beslissing op het bezwaar van Roozen dat DNB niet kan beoordelen of hij geschikt zal zijn binnen de situatie bij DL en DL Leven per 1 januari 2016. Daarnaast valt redelijkerwijs niet in te zien waarom het in het belang van DL en DL Leven zou zijn dat Roozen tot 1 januari 2016 mag aanblijven als bestuurder van DL en commissaris van DL Leven indien zijn ongeschiktheid zo ernstig zou zijn als DNB thans stelt.
7. Gelet op het voorgaande zal DNB met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moeten beslissen op de bezwaren van eisers. Omdat het niet in de rede ligt Roozen heen te zenden terwijl de beslissingen op de bezwaren van eisers als onrechtmatig zijn vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat het primaire besluit wordt geschorst tot drie maanden na de datum van bekendmaking van de nieuwe besluiten op de bezwaren van eisers.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet DNB de door eisers betaalde griffierechten aan hen vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt DNB in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is geen sprake, nu de rechtsbijstand aan DL en DL Leven niet is verleend door gemachtigden die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband als de gemachtigden van Roozen en niet onbegrijpelijk is dat niet alle eisers zich tot dezelfde gemachtigden hebben gewend. Evenmin hangen de onderhavige zaken samen met de boetezaken, nu verschillende rechtsvragen aan de orde zijn en de werkzaamheden in de onderhavige zaken derhalve niet nagenoeg identiek konden zijn aan die in de boetezaken. De rechtbank stelt het bedrag aan proceskosten vast op € 4.410,- voor DL en DL Leven en op hetzelfde bedrag voor Roozen (in beide zaken 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de regiezitting, 0,5 punt voor de als repliek aan te merken – want in reactie op de daartoe door de rechtbank geboden gelegenheid ingezonden – brief van 15 mei 2015 en 2 punten voor het verschijnen ter zitting (2 zittingsdagen), met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 2).