ECLI:NL:RBROT:2015:5633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
ROT 15/3249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetebesluit van De Nederlandsche Bank door Delta Lloyd N.V. en Delta Lloyd Levensverzekering N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in het beroep van Delta Lloyd N.V. en Delta Lloyd Levensverzekering N.V. tegen een boetebesluit van De Nederlandsche Bank (DNB). Het bestreden besluit, dat op 15 mei 2015 door DNB werd genomen, kondigde aan dat DNB na de uitspraak van de rechtbank zou bekendmaken dat de eiseressen bezwaar hadden gemaakt tegen het boetebesluit van 17 december 2014. DNB had dit bezwaar bij besluit van 7 april 2015 ongegrond verklaard en het boetebesluit in stand gelaten.

Eiseressen hebben op 26 mei 2015 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De behandeling van het beroep vond plaats op 16 en 23 juni 2015, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat eiseressen geen belang hadden bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, aangezien zij het boetebesluit zelf openbaar hadden gemaakt via een persbericht. Dit persbericht gaf aan dat zij zich niet neerlegden bij het boetebesluit, en het was inmiddels publiekelijk bekend dat zij de rechtbank om een oordeel hadden gevraagd. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van belang.

De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. B. van Velzen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/3249

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2015 in de zaak tussen

Delta Lloyd N.V.en
Delta Lloyd Levensverzekering N.V., beide te Amsterdam, eiseressen,
gemachtigden: mr. Ch.E. Honée, mr. S.N. Pabbruwe, mr. L.P.W. Mensink en
mr. N.M.D. van der Aa,
en

De Nederlandsche Bank N.V., verweerster (DNB),

gemachtigden: mr. R.W. Veldhuis, mr. M.L. Batting, mr. C.A. Geleijnse en mr. F.E. de Bruijn.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft DNB met verwijzing naar artikel 1:97, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht aangekondigd dat zij, nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op “het door Delta Lloyd in te stellen beroep tegen de beslissing op bezwaar”, zal bekendmaken dat eiseressen bezwaar hebben gemaakt tegen het boetebesluit van 17 december 2014 van DNB en dat DNB dat bezwaar bij besluit van 7 april 2015 ongegrond heeft verklaard en het boetebesluit in stand heeft gelaten.
Zoals afgesproken tijdens de regiezitting van 9 april 2015 hebben eiseressen bij brief van 26 mei 2015 rechtstreeks beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is op 16 en 23 juni 2015 met gesloten deuren behandeld ter zitting van de meervoudige kamer, gezamenlijk met de beroepen in de zaken ROT 14/8944, ROT 15/318, ROT 15/2850 en ROT 15/2851. De gemachtigden van partijen zijn op beide zittingen verschenen.

Overwegingen

1. Eiseressen hebben geen belang bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Eiseressen hebben het boetebesluit zelf bekendgemaakt door het uitbrengen van een persbericht. In dat persbericht hebben zij meegedeeld dat zij zich niet neerleggen bij het boetebesluit. Inmiddels is ook publiekelijk bekend dat eiseressen de rechtbank hebben gevraagd om een oordeel over de rechtmatigheid van de boete, wat impliceert dat het bezwaar van eiseressen tegen het boetebesluit niet het door hen gewenste effect heeft gehad. Met de uitvoering van het bestreden besluit maakt DNB dan ook geen informatie bekend die nog niet openbaar is. Desgevraagd hebben eiseressen ter zitting van 23 juni 2015 ook niet kunnen verklaren welk belang zij hebben bij het onderhavige beroep. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. M.C. Woudstra, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.F.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden op: 31 juli 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.