In deze huurzaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en Stichting Woonstad Rotterdam. [eiser] vorderde de voortzetting van de huurovereenkomst van zijn overleden moeder op grond van artikel 7:268 lid 2 BW, waarin wordt gesteld dat een samenwoner die geen medehuurder is, recht heeft op voortzetting van de huur indien hij met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het overlijden van zijn moeder zijn hoofdverblijf in het gehuurde had en dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter heeft de vordering in conventie afgewezen en geoordeeld dat [eiser] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. Hierdoor is de vordering in reconventie tot ontruiming van het gehuurde toegewezen, met een ontruimingstermijn van één maand. Tevens is [eiser] veroordeeld in de proceskosten van Woonstad.