ECLI:NL:RBROT:2015:5292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
C/10/473788 / HA ZA 15-350
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake forumkeuze en internationale rechtsmacht in koopovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident tussen Rhoonse Recycling & Service B.V. (RRS) en BSS Heavy Machinery GmbH (BSS). RRS heeft BSS aangeklaagd voor schadevergoeding in verband met een defecte rupsgraafmachine die zij van BSS had gekocht. BSS heeft in het incident een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is, omdat er een exclusieve forumkeuze zou zijn voor de rechter in Eberswalde, Duitsland, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van BSS.

De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de dagvaarding, de akte wijziging van eis, en de incidentele conclusie van BSS. RRS vorderde een schadevergoeding van € 136.002,98, terwijl BSS zich op het standpunt stelde dat de rechtbank Rotterdam onbevoegd was op basis van de Herschikte EEX-Verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de forumkeuze van BSS niet rechtsgeldig was, omdat de algemene voorwaarden niet op de juiste wijze aan RRS waren ter hand gesteld. Bovendien bleek uit de bewijsvoering dat de machine in Waddinxveen was afgeleverd, wat buiten de rechtsmacht van de rechtbank Rotterdam valt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van RRS en heeft zij RRS veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.316,00. Dit vonnis is uitgesproken op 15 juli 2015 door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/473788 / HA ZA 15-350
Vonnis in incident van 15 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RHOONSE RECYCLING & SERVICE B.V.,
gevestigd te Rhoon (gemeente Albrandswaard),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G. van der Wende,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
BSS HEAVY MACHINERY GMBH,
gevestigd te Finowfurt (gemeente Schorfheide), Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.P.J. Kik.
Partijen zullen hierna RRS en BSS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2015, met tien producties;
  • de akte wijziging (vermeerdering) van eis van RRS;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met vijf producties;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
RRS vordert na eisvermeerdering in de hoofdzaak - samengevat - dat de rechtbank BSS bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling aan BSS van een hoofdsom van € 29.602,28 en een bedrag van € 106.400,70 vanwege de gemaakte kosten voor het inhuren van vervangende machines tot en met week 14 van 2015.
2.2.
Aan deze vordering legt RRS de volgende stellingen ten grondslag - samengevat:
- RRS heeft in augustus 2014 van BSS een gebruikte rupsgraafmachine van het merk Hitachi, type ZX 870 LCH, gekocht voor een prijs van € 184.000,00;
  • deze machine is in Nederland geleverd op 19 september 2014; enkele onderdelen van deze machine zijn later nageleverd;
  • RRS was van plan de machine door te verkopen aan een derde, van welke bedoeling BSS op de hoogte was; deze doorverkoop van de machine aan een derde heeft ook plaatsgehad;
  • uit onderzoek van een door RRS ingeschakelde deskundige zijn diverse ernstige gebreken aan de machine naar voren gekomen;
  • bij aangetekende brief van 21 november 2014 heeft de raadsman van RRS BSS in gebreke en aansprakelijk gesteld;
  • naast diverse feitelijke gebreken aan de machine is er geconstateerd dat de machine niet een machine is van het door BSS opgegeven type ZX 870 LCH-3 maar van het type ZX 870 R-3;
  • de schade die RRS lijdt als gevolg van deze tekortkoming van BSS bestaat enerzijds uit de kosten voor het herstel van de feitelijke gebreken aan de machine en anderzijds uit de kosten voor de huur van een vervangende machine; deze schade, waarvoor BSS als gevolg van haar tekortkomingen aansprakelijk is, komt neer op een totaalbedrag van € 136.002,98, exclusief kosten van rechtsbijstand en wettelijke (handels)rente.
  • ook indien deze forumkeuze toepassing mist, is de rechtbank Rotterdam onbevoegd, nu BSS geen woonplaats heeft in Nederland en partijen in de koopovereenkomst levering zijn overeengekomen onder de Incoterm ‘CPT’ (
2.5.
RRS voert verweer. Kort samengevat betwist RRS dat sprake is van een rechtsgeldige forumkeuze en dat deze rechtbank niet bevoegd is op grond van artikel 7, aanhef en sub 1, Herschikte EEX-Verordening.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Hier is sprake van een burgerlijke- of handelszaak in de zin van artikel 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX II-Vo), een gedaagde die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat (zie artt. 4 en 5 EEX II-Vo) en vorderingen die zijn ingesteld na 10 januari 2015 (art. 66 lid 1 EEX II-Vo), zodat van toepassing is de EEX II-Vo, namelijk niet alleen materieel, maar ook formeel en temporeel. De rechtbank komt dan ook niet toe, anders dan RRS bij dagvaarding lijkt te betogen, aan toepassing van de Nederlandse commune regels inzake internationale bevoegdheid in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2.
De Nederlandse rechter kan in deze zaak geen rechtsmacht ontlenen aan de in artikel 4 lid 1 EEX II-Vo neergelegde hoofdbevoegdheidsregel van de EEX II-Vo, omdat de gedaagde, BSS, niet woonachtig is in Nederland. Is sprake van een exclusieve forumkeuze voor de Duitse rechter die voldoet aan de vereisten van artikel 25 EEX II-Vo, dan mist de alternatieve-bevoegdheidsregel van artikel 7 sub 1 EEX II-Vo inzake contractuele geschillen toepassing. Komt vast te staan dat een ander gerecht dan deze rechtbank, althans een andere rechter dan de Nederlandse, bevoegd is op grond van artikel 7 sub 1 EEX II-Vo, dan is daarmee in het onderhavige geval de onbevoegdheid van deze rechtbank al een feit en kan de (on)geldigheid van de onderhavige forumkeuze voor de Duitse rechter daaraan niets meer afdoen.
3.3.
Artikel 25 lid 1 EEX II-Vo luidt als volgt:
Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
3.4.
Volgens BSS is sprake van een forumkeuze die voldoet aan de onder a) van het eerste lid van artikel 25 EEX II-Vo vermelde vormvereisten. Dat baseert BSS op de volgende feiten en omstandigheden:
i) de koopovereenkomst is op 5 augustus 2014 in Finowfurt tot stand gekomen nadat Patrick van Leeuwen (hierna: Van Leeuwen), indirect bestuurder van RRS, de machine ter plekke bij BSS had geïnspecteerd, waarna partijen een prijs van € 184.000,-- zijn overeengekomen en een medewerkster van BSS, mevrouw Martina Mattner, (vervolgens) een koopovereenkomst heeft opgesteld;
ii) aan deze koopovereenkomst waren de algemene voorwaarden van BSS gehecht, die aldus een integraal onderdeel van de overeenkomst zijn gaan uitmaken; in artikel 14 van deze algemene voorwaarden is het volgende forumkeuzebeding opgenomen:
14.1 Ist der Kunde Kaufmann, juristische Person des öffentlichen Rechts oder öffentlichrechtliches Sondervermögen, so ist ausschlieβlicher Gerichtsstand für alle aus dem Vertragsverhältnis unmittelbar resultierenden Streitigkeiten Eberswalde.14.2 Eberswalde ist auch dann ausschlieβlicher Gerichtsstand, wenn ein Kunde keinen allgemeinen Gerichtsstand im Inland hat, ein Kunde nach Vertragsschluss seinen Wohnsitz oder gewöhnlichen Aufenthalt in das Ausland verlegt hat oder sein Wohnsitz oder gewöhnlicher Aufenthalt zum Zeitpunkt der Klageerhebung unbekannt ist.iii) Van Leeuwen heeft dit geheel vervolgens bestudeerd en hierna in meervoud namens RRS voor akkoord getekend (prod. 2 van BSS).
Feiten die zouden kunnen leiden tot een forumkeuze die voldoet aan de onder b) en c) vermelde vormvereisten zijn gesteld noch gebleken.
3.5.
RRS betwist dat sprake is van een forumkeuze die voldoet aan de onder a) van het eerste lid van artikel 25 EEX II-Vo vermelde vormvereisten. Zo voert zij aan dat de algemene voorwaarden waar BSS zich op beroept niet aan haar ter hand zijn gesteld, ook niet tijdens het bezoek van Van Leeuwen, en dat deze algemene voorwaarden ook niet aan de koopovereenkomst waren gehecht.
3.6.
Op de twee opdrachtbevestigingen van BSS, die RRS als productie 2 in het geding heeft gebracht, staat een verwijzing naar de algemene voorwaarden van BSS:
“Auftrag
[
volgen de naam en overige gegevens van RRS]
erteilt hiermit der BSS Int. Trading GmbH, Finowfurt
unter Zugrundlegung umseitiger Allg. Geschäfts-und Lieferbedingungen Aufrag und Lieferung wie folgt:
[
volgt de omschrijving van de graafmachine]”.
In deze verwijzingstekst is bepaald dat van toepassing zijn de algemene voorwaarden van BSS die op de ommezijde (achterkant) - zie het bovengenoemde woord “umseitiger“ in deze opdrachtbevestigingen - van deze opdrachtbevestigingen zijn vermeld.
Gesteld noch gebleken is dat de algemene voorwaarden van BSS waren afgedrukt op de achterkant van de twee hierboven genoemde opdrachtbevestigingen. Uit de standpunten van partijen leidt de rechtbank af dat deze achterzijde blanco was. Ware dit anders, dan zou de discussie over de algemene voorwaarden immers anders zijn verlopen: BSS zou dan expliciet hebben gesteld dat de voorwaarden op de achterzijde van de opdrachtbevestigingen waren afgedrukt, en RRS zou niet hebben bestreden deze te hebben ontvangen. De rechtbank zal in dit incident dan ook als vaststaand aannemen dat de algemene voorwaarden van BSS niet op de achterzijde waren afgedrukt.
Dit is echter voor de rechtbank geen reden om deze verwijzingstekst buiten beschouwing te laten. Indien immers juist is dat de algemene voorwaarden van BSS aan de opdrachtbevestigingen waren gehecht, althans daarbij waren gevoegd, zoals BSS stelt maar RRS betwist, moet RRS toen zij een opdrachtbevestiging ter ondertekening kreeg aangeboden waarin algemene voorwaarden van toepassing werden verklaard, onder gelijktijdige overhandiging van een set algemene voorwaarden, dit aanbod redelijkerwijs hebben begrepen als een aanbod te contracteren onder toepassing van de overhandigde algemene voorwaarden. Indien voorts juist is, zoals BSS stelt maar RSS betwist, dat RSS het geheel (opdrachtbevestiging en voorwaarden) heeft bestudeerd en vervolgens heeft ondertekend voor akkoord, dan is RSS door deze aanvaarding aan de voorwaarden gebonden met inbegrip van het voor haar dan kenbare forumkeuzebeding.
Dat de overeenkomst niet door BSS is ondertekend is in dit scenario onvoldoende relevant. Het aanbod is immers door BSS gesteld op papier van BSS en kennelijk op het bedrijf en in het bijzijn van BSS voor akkoord getekend door RRS. Onder deze omstandigheden bestaat over de wilsovereenstemming tussen partijen dus geen twijfel.
Aan het voorgedrukte voorbehoud op de opdrachtbevestigingen dat BSS nog schriftelijk akkoord moet gaan (“Schriftliche Auftragsannahme seitens der Firma BSS International trading GmbH, Finowfurt bleibt vorbehalten”) komt onder deze omstandigheden geen relevante betekenis toe.
3.7.
Uit het bovenstaande volgt dat voor het slagen van het beroep op een geldige forumkeuze is vereist, dat komt vast te staan dat de algemene voorwaarden van BSS aan de opdrachtbevestiging waren gehecht en het geheel door RRS is bestudeerd en aanvaard. In dat geval is de rechter te Eberswalde bij uitsluiting bevoegd om van het geschil kennis te nemen en moet deze rechtbank zich onbevoegd verklaren op grond van artikel 25 aanhef en onder a EEX-II Vo.
Dat geeft in beginsel aanleiding tot bewijslevering door BSS. Voor bewijslevering bestaat echter alleen aanleiding, als deze bewijslevering kan leiden tot het oordeel dat BSS voor de rechtbank Rotterdam kan worden opgeroepen. Dit geval doet zich hier niet voor.
3.8. In het geval dat niet zou worden bewezen dat - samengevat - de algemene voorwaarden van BSS aan RRS zijn ter hand gesteld, moet worden beoordeeld of deze rechtbank internationale bevoegdheid heeft op grond van artikel 7 sub 1 EEX II-Vo.
3.9.
Artikel 7, aanhef en sub 1, EEX II-Vo luidt als volgt:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.
Bij dagvaarding stelt RRS dat levering is geschied in Nederland (randnummer 17). In haar incidentele conclusie van eis stelt BSS vervolgens de van de overeenkomst deel uitmakende Incoterm CPT (
carriage paid to) aan de orde. BSS voert aan dat bij toepassing van deze Incoterm levering plaatsvindt doordat de verkoper het verkochte aan de vervoerder afgeeft. Daarop stelt RRS in randnummer 6 van haar incidentele conclusie van antwoord dat was afgesproken dat de machine op kosten van BSS in Rotterdam zou worden geleverd en in randnummer 9 van deze incidentele conclusie:
“Nu de clausule waar BSS zich op beroept, niet ziet op de plaats van levering maar op de prijsstelling, terwijl uit het genoemde arrest van het Hof van Justitie [
het Electrosteel-arrest (HvJ EU 9 juni 2011 (zaak C-87/10); Rechtbank] voortvloeit dat alle relevante voorwaarden van de overeenkomst in aanmerking moeten worden genomen om de plaats van levering te bepalen, kan de plaats van levering niet anders dan Rotterdam zijn. Dat is de enige plaats die wordt genoemd. CPT slaat in dit geval slechts op de prijs.”
Hiermee heeft RRS, naar het oordeel van de rechtbank, aan de op haar rustende stelplicht voldaan.
3.10.
Bij de toepassing van artikel 7 sub 1 EEX II-Vo is van belang de uitleg van de voorganger van deze bepaling, artikel 5 sub 1 EEX-Vo, gegeven in de arresten van het Hof van Justitie EU in de zaken Electrosteel (HvJ EU 9 juni 2011, zaak C-87/10, ECLI:EU:C:2011:375) en Car Trim (HvJ EU 25 februari 2010, zaak C‑381/08, ECLI:EU:C:2010:90).
Samengevat komt deze uitleg erop neer dat bij een verzendingskoop - de koop waarbij de overeenkomst ook het vervoer van de verkochte goederen omvat - de ‘plaats waar de goederen volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden’ op basis van de bepalingen van de overeenkomst moet worden bepaald. Daartoe moet de rechter alle relevante voorwaarden en clausules van de overeenkomst op basis waarvan deze plaats duidelijk kan worden aangewezen in beschouwing nemen. Het kan dan ook gaan om bijvoorbeeld Incoterms. Indien de overeenkomst zulke bedingen bevat kan het noodzakelijk blijken te onderzoeken of deze voorwaarden uitsluitend zien op de verdeling van het transportrisico of van de kosten dan wel of zij ook de plaats van levering van de verkochte goederen vastleggen.
Indien de plaats van levering niet kan worden bepaald op grond van de bepalingen van de overeenkomst zonder het op de overeenkomst toepasselijke materiële recht toe te passen, is deze plaats de plaats van de materiële overdracht van de goederen waarmee de koper op de eindbestemming van de verkooptransactie de feitelijke macht om over deze goederen te beschikken heeft verkregen of had moeten verkrijgen.
3.11.
In het onderhavige geval stelt RRS dat op grond van de bepalingen van de overeenkomst Rotterdam als plaats van levering is bepaald, omdat de overeenkomst geen andere plaatsnaam noemt, terwijl BSS betoogt dat uit de Incoterm CPT Rotterdam volgt dat levering plaatsvond door afgifte van het verkochte aan de vervoerder in Finowfurt.
De overeenkomst (prod. 2 van BSS) houdt voor zover relevant in:
“Preisstellung ab Werk: CPT Rotterdam
Lieferzeit: ca. 2 Wochen, Lieferung erfolgt nach vollständiger Zahlung”.
Andere bepalingen die relevant kunnen zijn voor de bepaling van de plaats van levering ontbreken. Alleen op de aangehaalde plaats wordt Rotterdam genoemd. Finowfurt wordt nog genoemd als plaats van ondertekening van de overeenkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet reeds uit het enkele voorkomen van de plaatsnaam “Rotterdam” in de overeenkomst dat deze als plaats van levering is overeengekomen. Dit geldt temeer nu “Rotterdam” is vermeld in verbinding met de Incoterm CPT, hetgeen op grond van via de daaraan door de opstellers van de Incoterms daaraan gegeven uitleg ook kan worden geconstrueerd als een leveringsbeding dat duidt op levering ter plaatse van de afgifte van het verkochte aan de vervoerder.
De rechtbank verstaat de Incoterm CPT Rotterdam (
carriage paid to Rotterdam) in het onderhavige geval echter vooral als kostenbeding. Dit volgt uit de context waarin het beding is geplaatst, na de woorden “Preisstellung ab Werk” in verbinding met de omstandigheid dat de overeenkomst een ander beding bevat dat over de levering gaat (zij het dat daarin slechts een moment en geen plaats van levering is bepaald).
De conclusie is dat de plaats van levering niet kan worden bepaald op grond van de bepalingen van de overeenkomst. Bij die stand van zaken moet worden onderzocht waar de plaats is van de materiële overdracht van de goederen waardoor de koper op de eindbestemming de feitelijke beschikkingsmacht daarover verkreeg of had moeten verkrijgen.
Zowel uit de door RRS als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie, die in zoverre niet betwist is, als uit de door BSS als productie 5 in het geding gebrachte CMR-vrachtbrief, die in zoverre evenmin betwist is, blijkt dat de machine is (af)geleverd in Waddinxveen. Die plaats ligt in het arrondissement Den Haag, derhalve buiten het rechtsgebied van deze rechtbank.
3.12.
Dit betekent dat ook in het geval dat niet komt vast te staan dat de algemene voorwaarden zijn overeengekomen - en dus het beroep van BSS op de forumkeuze faalt - artikel 7 EEX II-Vo geen bevoegdheid voor de rechtbank Rotterdam kan opleveren. Andere feiten waarop bevoegdheid van deze rechtbank kan worden gegrond zijn niet gesteld of gebleken.
Deze rechtbank zal zich daarom in alle voorliggende scenario’s onbevoegd moeten verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van RRS. Bewijslevering ten aanzien van de algemene voorwaarden kan daar niets aan veranderen. De rechtbank zal daarom geen bewijs opdragen maar de incidentele vordering toewijzen en zich onbevoegd verklaren.
3.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal RRS in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van BSS worden begroot op:
-salaris voor de advocaat: € 452,00 (1 punt x € 452,00)
-
vastrecht: € 3.864,00totaal € 4.316,00.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van RRS;
veroordeelt RRS in de proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot op € 4.316,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.
901/1885