ECLI:NL:RBROT:2015:5233

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
ROT 14-6669, ROT 14-8220, ROT 14-8221, ROT 14-8222, ROT 14-8223, ROT 14-8224 en ROT 14-8225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toekenning van een waarnemingstoelage aan medewerkers van de politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Korpschef van politie en zeven eisers, die allen werkzaam zijn als Medewerker Gegevensverwerking. De eisers hebben verzocht om toekenning van een waarnemingstoelage, omdat zij van mening zijn dat zij sinds 1 januari 2012 werkzaamheden verrichten die behoren bij een hogere functie, namelijk die van Recherche Assistent Informatieverwerking. De Korpschef heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot een beroep van de eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet tijdelijk bij wijze van waarneming de werkzaamheden verrichten die bij de hogere functie horen, zoals vereist in artikel 17, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor waarneming, omdat er geen sprake is van een tijdelijk karakter van de uitoefening van de werkzaamheden. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken, waaruit blijkt dat de eisers niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat zij feitelijk een hogere functie vervullen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de Korpschef in stand blijft en dat de beroepen van de eisers ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 14/6669, ROT 14/8220, ROT 14/ 8221, ROT 14/8222, ROT 14/8223, ROT 14/8224, ROT 14/8225.

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2015 in de zaak tussen

1. [eiser 1]te Veenendaal,
2. [eiser 2]te Leerdam,
3. [eiser 3],te Utrecht,
4. [eiser 4]te Bilthoven,
5. [eiser 5],te Vaassen,
6. [eiser 6]te Utrecht,
7. [eiser 7]te Nieuwegein,
eisers,
gemachtigde: mr. K. Kromhout,
en

de Korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Tamis.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers tot toekenning van een waarnemingstoelage afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Eisers 1, 2, 3, 4, 6 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [a], [b 2] en [c].
De beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld met de zaken ROT 15/448 t/m 15/451, 15/453 en 15/455 t/m 15/457. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de onderhavige beroepen voor het doen van uitspraak weer gesplitst van die zaken.

Overwegingen

1. Eisers zijn indertijd aangesteld als Medewerker Gegevensverwerking in schaal 5 en zijn thans werkzaam bij de unit Interceptie en Sensing (voorheen de Unit Landelijke Interceptie). Omdat ze naar hun mening vanaf 1 januari 2012 feitelijk werkzaamheden zijn gaan verrichten die buiten hun functiebeschrijving vallen en behoren bij de functie van Recherche Assistent Informatieverwerking in schaal 6, hebben ze bij brief van 30 december 2013 verzocht om toekenning van een waarnemingstoelage. Bij dit verzoek werd een brief van 25 november 2013 gevoegd die is ondertekend door [d], het waarnemend unithoofd Interceptie en Sensing, waarin een beschrijving stond van de werkzaamheden en verantwoordelijkheden van eisers vanaf 1 januari 2012.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden van eisers sinds 1 januari 2012 niet bij wijze van waarneming tijdelijk worden verricht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
3. Eisers betogen dat verweerder miskent dat sprake is van het tijdelijk waarnemen van een hoger gewaardeerde functie.
3.1.
In artikel 17, eerste lid, van het Bbp is bepaald dat aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage kan worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat waarneming als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bbp inhoudt dat er tijdelijk een andere functie wordt uitgeoefend waarbij het de bedoeling is dat na de tijdelijke periode van waarneming de oorspronkelijke functie waarin eisers zijn aangesteld, weer wordt uitgeoefend.
Het is de rechtbank niet gebleken dat deze situatie bij eisers aan de orde is. Het tijdelijke karakter van de uitoefening van de veranderde werkzaamheden ontbreekt.
Daarbij komt nog dat - met verwijzing naar de uitspraak van heden in de bij partijen bekende procedures met nummers ROT 15/448, ROT 15/449, ROT 15/450, ROT 15/451, ROT 15/453, ROT 15/455, ROT 15/456, ROT 15/457 - de rechtbank eisers ook niet volgt in hun stelling dat sprake is van het feitelijk vervullen van een hoger gewaardeerde functie. Van het uitoefenen van een functie die zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris is dus geen sprake.
Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden van waarneming als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bbp zodat het bestreden besluit in rechte stand houdt.
4. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.