ECLI:NL:RBROT:2015:5196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
C/10/467203 / HA ZA 15-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht dat rapport van Fugro niet als bindend advies moet worden opgevat in verband met schade aan monumentale woonboerderij

In deze zaak vordert de eiser, eigenaar van een monumentale woonboerderij, een verklaring voor recht dat het rapport van Fugro Ingenieursbureau B.V. niet als bindend advies moet worden opgevat. De achtergrond van de zaak betreft schade aan de boerderij, die sinds 2003 is ontstaan, en de vraag of deze schade het gevolg is van zandwinning door het Consortium. De eiser stelt dat de schade is veroorzaakt door een schok die hij op 12 augustus 2003 heeft ervaren, terwijl het Consortium betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de zandwinning en de schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen eerder overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van Fugro als bindend adviseur en dat de vragen die aan Fugro zijn voorgelegd adequaat zijn. De rechtbank concludeert dat het bindend advies van Fugro, dat stelt dat er geen causaal verband is tussen de zandwinning en de schade, moet worden gerespecteerd. De eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/467203 / HA ZA 15-19
Vonnis van 15 juli 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R. van Gelder,
tegen
de vennootschap onder firma
CONSORTIUM [adres2] V.O.F.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.W. Gierman.
Partijen zullen hierna [eiser] en Consortium genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2015, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2015, alsmede de bij die gelegenheid overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
[eiser] is eigenaar van een pand, gelegen aan de [adres] (hierna: het pand). Het betreft een zeer oude boerderij, die in 2004 als Rijksmonument is erkend. Het bijbehorende terrein is afgesloten. Toegang tot de boerderij wordt verkregen via een brug met een hek. Ook verder van de boerderij, bij de toegang tot de weg ([straat]) staat een hek.
In 2001 is het Consortium, voorzien van een daartoe strekkende vergunning voor een hoeveelheid van 1,4 miljoen kubieke meter, aangevangen met zandwinningswerkzaamheden in de plas Broekvelden-Vettenbroek te Reeuwijk. De zandwinningswerkzaamheden hebben geduurd van november 2001 tot december 2003.
De afstand tussen het zandwinningsgebied en het pand is ca. 625 m.
2.3
Voorafgaand aan de zandwinning is, namens het Consortium, aan [eiser] een brief gezonden die een opname van het pand aankondigde. Vervolgens is medegedeeld dat de opname, buiten aanwezigheid van [eiser], had plaatsgevonden en dat daarvan een rapport beschikbaar zou komen.
Later is gebleken dat deze mededelingen berustten op een abuis, omdat sprake was van verwisseling van het pand van [eiser] met een ander pand. Er is geen opname van het pand geweest en evenmin een rapport opgemaakt.
2.4
In de nacht van 12 augustus 2003 heeft [eiser] een hevige, plotselinge schok gevoeld terwijl hij in het pand verbleef. Er is een klok van de muur gevallen. De volgende dag bleek het hek op de brug ontzet en heeft [eiser] scheurvorming op diverse plaatsen in het pand geconstateerd.
2.5
[eiser] heeft het Consortium op 8 januari 2004 aansprakelijk gesteld voor schade aan het pand. Het Consortium heeft een schade-expert ingeschakeld ([bedrijf1]) en [eiser] zelf eveneens ([bedrijf2] (hierna: [bedrijf2])). In het door [bedrijf1] opgemaakte rapport d.d. 17 februari 2004 wordt opgemerkt: (onder toedracht)
Op 12 augustus 2003 hoorde tegenpartij een grote ‘klap en kraak’ waarbij onder andere een Friese staartklok van de wand viel. In de loop van de tijd erna ontstonden steeds meer scheuren in de vloeren en wanden van de boerderij, waarna tegenpartij de schade meldde bij verzekerde.
Wij constateerden op 21 januari 2004 bij onze inspectie van de boerderij van tegenpartij diverse nieuwe en toegenomen gebreken, die ons inziens inderdaad deels ‘vers’ waren.[bedrijf1] komt tot de conclusie dat de schade geen verband houdt met de zandwinning. [bedrijf2] deelt mee dat zij de oorzaak van de getoonde gebreken niet heeft kunnen achterhalen.
2.6
Omdat het Consortium aansprakelijkheid afwees heeft [eiser], bijgestaan door zijn toenmalig advocaat mr. [persoon3] (hierna: [persoon3]), hem gedagvaard. In het kader van die procedure heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden.
2.7
Een e-mail van [persoon3] aan [persoon1], de makelaar/verzekeringstussenperoon die het Consortium vertegenwoordigde, van 18 december 2008 luidt voor zover thans van belang als volgt:
Na overleg met mijn cliënt [eiser] laat ik weten dat hij er voor voelt op uw voorstel in te gaan. Een voorstel tot benoeming van een deskundige met als opdracht de oorzakelijkheid tussen de
zandwinning in de polder Vettenbroek en de schade in/rond de boerderij van mijn cliënt te
onderzoeken en de mate van causaliteit vast te stellen. M.b.t. de kosten geldt 50/50 voor het
voorschot met bepaling door de deskundige van wie uiteindelijk in welke mate de kosten van het
onderzoek moet dragen. De uitkomst van het onderzoek geldt voor partijen als bindend advies. De keuze uit de gesuggereerde namen is gevallen op Fugro. (…)”
2.8
Een brief van [persoon1] d.d. 30 oktober 2009 aan Fugro Ingenieursbureau B.V. (later genaamd Fugro GeoServices B.V., hierna: Fugro) luidt voor zover thans van belang als volgt:
“(...)In 2003 zijn gebreken geconstateerd aan het pand van de heer [eiser], gelegen aan de [adres].
De betrokken experts wijzen twee mogelijke oorzaken aan:
- een zandwinning door Combinatie Consortium [adres2].
- een zeer droge zomerperiode in 2003, waardoor inklinking van veen-/toplagen onder de
boerderij heeft plaatsgevonden.
Kan op basis van de expertiserapporten van [bedrijf2] en [bedrijf1]
beoordeeld worden of de schade aan het pand van de heer [eiser] is ontstaan door de
zandwinning? Zo nee, kan de expert uit eigen wetenschap of onderzoek een oorzaak aanwijzen.
Indien er een eigen onderzoek noodzakelijk is, dan vernemen wij graag de kosten hiervan.
(…)”
Een brief van Fugro van 4 november 2009 luidt voor zover thans van belang als volgt:

(…) Werkzaamheden Fugro Ingenieursbureau
In uw bovengenoemde brief zijn aan Fugro Ingenieursbureau de volgende vragen gesteld:
1. Kan op basis van de expertiserapporten van [bedrijf2] en [bedrijf1]
Expertises beoordeeld worden of de schade aan het pand van de heer [eiser]
ontstaan is door de zandwinning?
2. Zo nee, kan de expert uit eigen wetenschap of onderzoek een oorzaak aanwijzen?
3. Indien er eigen onderzoek noodzakelijk is, wat zijn dan de kosten?
Wij stellen een gefaseerde aanpak voor, waarbij in eerste instantie ondergetekende door
middel van een bureaustudie een zo volledig mogelijk antwoord zal geven op de vragen 1
en 2. Op basis daarvan kan bepaald worden of nader onderzoek nodig is en wat daarvan de
kosten zullen zijn. (…)”
2.1
Fugro heeft op 8 februari 2010 een rapport uitgebracht naar aanleiding van de toen verrichte bureaustudie. De conclusie daarvan is, kort samengevat, dat geen causaal verband bestaat tussen de zandwinning en de schade aan het pand.
Het rapport vermeldt voor zover thans van belang als volgt:
“’
(…):
Antwoord op vraag 1
Naar de mening van ondergetekende is de schade aan pand [adres] niet veroorzaakt
door de zandwinning. De afstand tussen de insteek van de zandwinning en het pand is
daarvoor te groot.
Bij een zandwinning zoals hier is uitgevoerd, kan onder bepaalde omstandigheden een
zogenaamde oeverinscharing ontstaan. Dat wil zeggen het afschuiven van een deel van de
oever van de zandwinplas. Dit kan optreden bij een onjuiste werkwijze, bijvoorbeeld het te
diep steken van de zuigbuis en/of het toepassen van een te steil talud onder water. Bij de
zandwinning van. 2001-2003 heeft volgens de stukken een dergelijke oeverinscharing niet
plaatsgevonden.
Bovendien reikt een dergelijke oeverinscharing veelal hooguit 50 â 60 m het land in. In een
enkel geval is wel eens een afstand van circa 90 m opgetreden. Dat betekent dat in de
huidige situatie de Lecksdijk zelf wel beschadigd zou kunnen zijn als er een oeverinscharing
zou zijn opgetreden maar het pand 22, dat meer dan 625 m uit de oever van de Vettenbroek
ligt, zeker niet.
Door de heer [eiser] wordt geopperd dat er ondergrondse kanalen lopen, waarvan het
natuurlijke evenwicht verstoord zou zijn door de zandwinning in de Vettenbroek. Deze
verstoring van het evenwicht zou dan geleid hebben tot verzakkingen van de boerderij en de
brug. Met de ondergrondse kanalen doelt de heer [eiser] waarschijnlijk op doorlatende
zand- en mogelijk grindlagen in de ondergrond, waarin horizontale waterstroming optreedt.
Dergelijke grondwaterstroming kan zich over een groot gebied manifesteren. Daarbij treedt
echter geen grondtransport op. Het grondwater stroomt met een zeer lage snelheid door de
poriën van het korrelskelet, zonder dat zandkorrels worden meegevoerd. Schade aan
funderingen, aangebracht in of boven de zandlaag kan derhalve niet worden toegeschreven
aan de hier bedoelde grondwaterstromingen.
Ook de diepe grondwaterstand, de zogenaamde freatische grondwaterstand, is niet
verstoord door de zandwinning. Het is een zeer waterrijk gebied waarbij tussen de
Vettenbroek en het pand verschillende waterpartijen aanwezig zijn, namelijk de plas
s-Gravenkoop, de Kerfwetering en diverse sloten. De freatische grondwaterstand op de
locatie wordt in hoge mate bepaald door de waterstand in deze aangrenzende waterpartijen.
Bovendien vertoonde de waterstand in de Vettenbroek tijdens de periode van zandwinning
slechts een geringe fluctuatie, die vergelijkbaar is met de normale jaarlijkse fluctuaties.
Antwoord op vraag 2
De meest waarschijnlijke oorzaak van de opgetreden schade is volgens ondergetekende het
zakken van de fundering door (tijdelijke) uitdroging van de toplagen. In de rapportage van
[bedrijf1] wordt deze mogelijke oorzaak ook al genoemd, met een verwijzing
naar de zeer droge zomerperiode in juli t/m september 2003.
Bij een ondiepe fundering, een zogenaamde fundering op staal, leidt uitdroging van de
toplagen tot samendrukking van grondlagen en daarmee tot zetting van de fundering. Daarbij kan scheurvorming ontstaan als ongelijkmatige zetting ontstaat door een verschil in belasting
en/of samenstelling van de ondergrond.
Bij een paalfundering kan uitdroging van toplagen leiden tot extra belasting op de palen in
de vorm van negatieve kleef. De extra belasting leidt tot zakking van de palen. Aangezien
dergelijke zakking vaak ongelijkmatig is zal ook daarbij schade aan de constructie kunnen
ontstaan.
Eventueel vervolgonderzoek
Naar de mening van ondergetekende is geen vervolgonderzoek nodig aangezien de
zandwinning niet als oorzaak van de schade aan pand [adres] kan worden aangemerkt.
Mocht er evenwel bij een van de partijen behoefte bestaan de oorzaak van de schade nader
vast te stellen, dan is onderzoek op de locatie benodigd, bestaande uit:
• grondonderzoek ter bepaling van de bodemopbouw ter plaatse (enkele sonderingen en
een boring)
• meting van de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in de onderliggende
zandlaag gedurende bijvoorbeeld een jaar
• onderzoek aan de fundering van de boerderij en de brug (type fundering, afmetingen,
diepte, staat) in combinatie met het verzamelen van archiefgegevens over de boerderij
en de brug
• eventueel (…).
De bijbehorende bureauwerkzaamheden zouden naast de begeleiding van de
veldwerkzaamheden moeten bestaan uit:
• opstellen van een gewichtsberekening van de boerderij en de brug
• analyse en evaluatie van de onderzoeks- en berekeningsresultaten
• opstellen rapportage en advies.(…)”
2.11
([persoon1] namens) het Consortium en [persoon3] hebben vervolgens afgesproken dat Fugro een vervolgrapport zou uitbrengen en daartoe fysiek onderzoek ter plaatse zou doen. De vraagstelling is daarbij niet aangepast, wel zijn afspraken over de additionele kosten gemaakt.
2.12
[eiser] heeft aan Fugro op diens verzoek nadere stukken, onder meer bouwtekeningen van het pand, ter beschikking gesteld. In mei 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij aanwezig waren [persoon3], [eiser] en vertegenwoordigers van Fugro.
2.13
Op 1 november 2011 heeft Fugro een concept-rapport aan partijen doen toekomen. [eiser] heeft in reactie daarop onder meer een memo/rapport van een door hem inmiddels ingeschakelde partijdeskundige ([persoon2], verbonden aan Adviesbureau MSP) aan Fugro toegezonden; in dat rapport is op diverse punten kritiek geuit op het concept en is Fugro, zakelijk weergegeven, verzocht om nader onderzoek naar een aantal aspecten, onder meer de situatie van de brug en het hek.
2.14
In 2012 heeft [eiser] verzocht om een nader gesprek. Fugro heeft op dat punt aan [persoon1] gemaild:
“(…) Mij lijkt liet niet zinvol een bespreking te houden, zoals voorgesteld in de e-mail van de heer [persoon3]. De memo van bureau MSP geeft geen nieuwe
gezichtspunten en betreft hoofdzakelijk een herhaling van zetten. De
opmerkingen op onze rapportage zal ik uiteraard ter harte nemen en verwerken
in de definitieve rapportage. (…)
2.15
Op 2 juli 2012 heeft Fugro het definitieve rapport uitgebracht. Dit luidt voor zover thans van belang als volgt:
“(…)
In de periode november 2001 - november 2003 heeft zandwinning plaatsgevonden in de plas
Vettenbroek te Reeuwijk. Volgens de heer [eiser], eigenaar van pand [adres] te
Reeuwijk, is in 2003 schade ontstaan aan zijn pand en de nabij gelegen toegangsbrug in de
weg naar zijn pand. Samengevat meldt de heer [eiser] in zijn bief van 8 januari 2004 aan [bedrijf1] Taxaties:
Op 12 augustus 2003 ‘s avonds om 12:00 uur kraakte mijn hele boerderij
- de klok in de gang viel van de muur
- overal lag kalk op de vloer en de tegels in de badkamer vielen van de wand
- in de loop van de volgende maanden kwamen er scheuren in de muren en de vloeren
van de boerderij
- in de buitenbak zie je verzakkingen die de drainering hebben verstopt
- het hek bij de brug, direct bij de boerderij, gaat niet meer dicht
- ook het hek bij de Lecksdijk is verzakt.
De heer [eiser] meent dat deze schade is ontstaan door de bovengenoemde zandwinning
en heeft de zandwinner op 8 januari 2004 schriftelijk aansprakelijk gesteld. (…)
Naar de genoemde schade is begin 2010 door Fugro Ingenieursbureau B.V. onder
opdrachtnummer 1009-0180-000 een contra-expertise uitgevoerd (bureaustudie). (…)
Om de mogelijke schadeoorzaak te kunnen achterhalen is in 2011 door Fugro een
vervolgonderzoek aan het pand uitgevoerd. Hiertoe heeft op 12 mei 2011 een bespreking in
pand [adres] plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren de heer [eiser], zijn
advocaat, de heer [persoon3], en namens Fugro mevrouw [persoon4] en de heer
[persoon5]. In deze bespreking is het door Fugro voorgestelde onderzoek (…), toegelicht. Van de zijde van de heer [eiser] zijn geen wijzigingen en/of aanpassingen van het onderzoeksvoorstel gedaan.
Tijdens de bespreking en kort daarna zijn de volgende stukken aan Fugro overhandigd:
14. rapportage [adres], opgesteld door Adviesbureau MSP te Gouda,
en behorend bij het besluit van Burgemeester en wethouders van 21 december 1999
betreffende de Monumentenverordening
15. boek De Hofstede aan de Kerfwetering, © 1999, [eiser] te Reeuwijk.
16. schetsen van de plattegrond en de zuid- en de noordgevel van het pand.
Tijdens de bespreking meldde de heer [eiser] dat de brug nabij de boerderij een
eenmalige, plotselinge verzakking heeft ondergaan waardoor het hek niet meer dicht ging.
Vanaf mei 2011 is het onderzoek uitgevoerd conform het voorstel van de offerte van 6 april
2010. Op 1 november 2011 heeft Fugro een tussentijdse rapportage uitgebracht waarin de
resultaten van het in 2011 uitgevoerde onderzoek zijn gepresenteerd. Verschillende
metingen zijn doorgezet tot juni 2012. De resultaten daarvan zijn verwerkt in de
voorliggende, definitieve rapportage.
Voorafgaand aan de zandwinning is de bestaande situatie van de onroerende zaken in de
omgeving vastgelegd. In de vergunning is voor de vast te leggen onroerende zaken een
afstand genoemd van 150 m vanaf de insteek van de ontgronding (…)
Deze afstand (150 m) is bij dit soort ontgrondingen gebruikelijk gezien de ervaring met
zandwinputten in Nederland. De ontgrondingsdiepte bedroeg in dit geval NAP -30 m (artikel 1.7 van de vergunning). Uit ervaring is bekend dat de oeverinscharingen (afschuiving van de oever van de zandwinput) zich uit kunnen strekken tot maximaal 3 x de diepte van de zandwinning,(…). In dit geval zou het daarom gaan om een afstand van ongeveer 90 m. De in de vergunning genoemde afstand van 150 m dekt deze afstand ruimschoots.
(…)
2.1.
Overzicht uitgevoerde werkzaamheden
Het onderzoek voor dit project is uitgevoerd in de volgende fasen:
(…)
2.2.
Uitzetten en waterpassen(…)
2.6.
Funderingsinspectie
De funderingsinspectie is uitgevoerd conform het “Protocol voor het uitvoeren van een
inspectie aan houten paalfunderingen” (…) Om de afmetingen en hoogte van de bestaande fundering onder het pand te kunnen bepalen zijn 4 inspectieputten gegraven. De bestaande fundering is hierna ingemeten en gewaterpast
ten opzichte van NAP. (…)
2.7.
Lintvoeg-, vloer- en nauwkeurigheidswaterpassing
Een lintvoegwaterpassing van het pand is uitgevoerd. De hoogtes zijn weergegeven ten
opzichte van het hoogst ingemeten punt. Deze meting geeft informatie over de vervormingen
die het pand heeft ondergaan in het verleden. De vloerwaterpassing geeft informatie over
vervormingen in de vloer en gevels.(…) Bij herhalingsmetingen in de toekomst kan de eventuele zakking van het pand en de toegangsbrug inzichtelijk gemaakt worden(…)
4. BEOORDELING
4.1.
Huidige toestand van het pand
Uit de resultaten van de funderingsinspecties blijkt dat het pand op staal is gefundeerd. Dit
betekent dat de belasting van het bouwwerk direct op de samendrukbare kleiige veenlaag
werkt.
Alleen bij put D is een met houten paaltjes opgevulde ton aangetroffen. Het hout is in lichte
mate aangetast. Mogelijk was de bodem hier toch wat minder “draagkrachtig”, waardoor
kennelijk destijds besloten is de fundering wat dieper aan te leggen. De lengte van de houten
paaltjes kan alleen met destructief onderzoek worden vastgesteld (uit de bodem trekken van
enkele paaltjes), maar naar alle waarschijnlijkheid reiken de paaltjes niet tot in de
onderliggende zandlaag. Uit de metingen lijkt ter plaatse van deze diepere fundering wat
minder zakking te zijn opgetreden.
Uit oude kaarten van het gebied blijkt dat er nogal wat vervening heeft plaatsgevonden. Het
pand ligt aan de voormalige hoofdwetering van de Polder Sluipwijk. Vaak werden onder de
stroken metselwerk gedroogde turfjes gelegd als grondverbetering. De opslag van de turven
heeft een lichte voorbelasting op de ondergrond veroorzaakt waardoor funderen op staal
mogelijk werd geacht.
De constructie van het pand bestaat uit houten spanten en dragende muren. De dragende
muren bestaan uit de gevels en de muur van de woonkamer op circa 7 m achter de zuidelijke
gevel. Het achtergedeelte, voorheen gebruikt als stal, heeft een afwijkende bouw en is
kennelijk later gebouwd dan het woongedeelte. Ook de keukenuitbouw is van latere datum.
Uit de gewichtsberekening van de constructeur (bijlage 6) blijkt dat sprake is van lichte
bebouwing. Er zijn geen extreem hoge belastingen op de fundering berekend.
Uit de vloerwaterpassing van het woonhuis blijkt van noord naar zuid een helling aanwezig te
zijn van circa 90 mm, hetgeen neerkomt op een scheefstand van ruim 5 mm/m. Bij de
zuidelijke gevel ligt de voer 80 90 mm lager dan bij de tussenmuur met het achtergedeelte.
Lokaal, bij de westelijke gevel, is een scheefstand van bijna 12 mm/m gemeten. Een
dergelijke waarde is ongunstig ten aanzien van scheurvorming. Ook blijkt de vloer bij de
westelijke gevel gemiddeld lager te liggen dan bij de oostelijke gevel, waarbij het pand in
langsrichting (om de noord-zuid as) getordeerd lijkt te zijn. De lintvoegwaterpassing, die het
woonhuis en de achterliggende aanbouw beslaat, bevestigt het geschetste beeld. Langs de
gevel is het gemeten zettingsverschil maximaal 167 mm. In dwarsrichting van het pand
bedraagt het gemeten zettingsverschil over een afstand van circa 9,5 m (zie bijlage 4):
- bij de voorgevel circa 50 mm (= 73 -23 mm)
- ter hoogte van de keukenuitbouw circa 130 mm (= 167 -37 mm)
- bij de achtergevel 80 mm.
De eerste herhalingsmeting van de nauwkeurigheidswaterpassing op 18 oktober 2011 geeft
aan dat sinds de nulmeting (14 juni 2011) geen zetting is opgetreden maar een lichte rijzing
van maximaal 5,2 mm (oostelijke gevel). Daarna is het pand weer geleidelijk gezakt tot iets
onder het oorspronkelijke niveau. Op 20 juni 2012 varieert de gemeten zakking sinds de
nulmeting van 14 juni 2011 tussen 0,7 en 2,2 mm.
Voor op staal gefundeerde panden op dit soort zettingsgevoelige ondergrond is een dergelijk
gedrag verklaarbaar vanwege opeenvolgende uitdroging en verzadiging van de grond in
droge en natte perioden.
Ook de brug ondergaat in 2011 een lichte rijzing van 0,3 á 1,4 mm om daarna weer
geleidelijk te zakken, Op 20 juni 2012 is de gemeten zakking sinds de nulmeting 0,4 á
0,7 mm.
4.2.
Conclusies
De bevindingen van het huidige onderzoek geven geen aanleiding de conclusie uit onze
contra-expertise van 8 februari 2010 bij te stellen.
Naar de mening van ondergetekende is de schade aan pand [adres] niet veroorzaakt
door de zandwinning. De afstand tussen de insteek van de zandwinning en het pand is
daarvoor te groot, namelijk meer dan 625 m. Afschuivingen in de zandlaag onder het pand,
zoals verondersteld door de heer [eiser], komen niet op zo’n grote afstand tot de
zandwinning voor. Uit ervaring is bekend dat afschuivingen (oeverinscharingen) bij dit soort
zandwinning zich tot maximaal 3 x de diepte van de zandwinning uit kunnen breiden. In dit
geval zou dat neerkomen op een afstand van maximaal circa 3 x 30 m = 90 m.
Als zo’n oeverinscharing zich zou hebben voorgedaan, zouden de Lecksdijk zelf en de daar
aanwezige panden schade hebben ondervonden. Ook dan zou het pand 22 ruimschoots
buiten de gevarenzone hebben gelegen. Overigens heeft bij de zandwinning geen
oeverinscharing plaatsgevonden.
De oorzaak van de opgetreden schade is volgens ondergetekende het zakken van de
fundering door (tijdelijke) uitdroging van de toplagen (veen ondergrond). In de rapportage
van [bedrijf1] wordt deze mogelijke oorzaak ook al genoemd, met een
verwijzing naar de zeer droge zomerperiode in juli t/m september 2003(…) In de meetperiode (juni 2011 –juni 2012) fluctueerde de freatische grondwaterstand ongeveer 0,2 m. De maanden juni, juli en december 2011 waren te nat en de maanden november 2011 en maart 2012 te droog(…) In 2011-2012 heeft minder uitdroging plaatsgevonden dan in 2003 waardoor het aannemelijk is dat de deformaties (zakking en rijzing) van de boerderij in 2003 groter zijn geweest dan in de meetperiode.
Uit het onderzoek is gebleken dat de fundering van het pand niet overal hetzelfde is. Het
gehele pand is weliswaar gefundeerd op staal maar aan de achterzijde is door middel van
korte paaltjes een wat diepere fundering aanwezig dan aan de voorzijde. Voor de kans op
schade is dit ongunstig aangezien de wat diepere fundering anders reageert op uitdroging
dan het ondiepe deel van de fundering. Gezien de bodemopbouw en de toegepaste fundering op staal moeten sinds de bouw (…) aanzienlijke zettingen zijn opgetreden, mede als gevolg van de doorgaande inklinking van de veenondergrond. Het pand is de afgelopen 400 jaar met de ondergrond mee gezakt.
Bij de lintvoegwaterpassing is een verschilzetting van maximaal 167 mm gemeten. De
absolute zetting is een veelvoud van de verschilzetting zodat geconcludeerd kan worden dat
de absolute zetting sinds de bouw begin 17e eeuw aanzienlijk zal zijn geweest, mogelijk zelfs
vele decimeters. Het grootste deel daarvan zal ook al voor 2003 zijn opgetreden.
De gemeten rotatie in dwarsrichting is dusdanig groot (verschilzetting 50 á 130 mm over een
afstand van circa 9,5 m) dat vooral in de dwarswanden aanzienlijke spanningen in het
metselwerk aanwezig zijn of zijn geweest. Bij een kleine extra zetting, zoals tijdens een
droge zomer, ontstaat dan al snel scheurvorming en schade.
Bij de vloerwaterpassing is een kleinere verschilzetting gemeten dan bij de
lintvoegwaterpassing. Dit duidt erop dat de vloer in het verleden is hersteld, waarbij grote
zettingsverschillen zijn uitgevlakt. Het is zeer wel denkbaar dat het pand in de loop der jaren
in meer of mindere mate schade heeft ondergaan. Gezien de huidige staat van het pand kan
echter geconcludeerd worden dat regelmatig ook andere onderhouds- en
herstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Details daarvan zijn niet bekend bij
ondergetekende.
Naar de mening van ondergetekende heeft de zeer droge zomer van 2003, gevolgd door
normale regenval in de maanden daarna waarbij de grond weer is gaan zwellen, geleid tot
extra zettingen en scheurvorming zoals hierboven geschetst. Van de nabij het pand gelegen brug zijn te weinig gegevens bekend om de schadeoorzaak te kunnen vaststellen. Het feit dat het hek niet meer dicht ging, kan zijn veroorzaakt door (geleidelijke) verzakking van de paalfundering. De in 2011-2012 gemeten deformaties van de brug zijn evenwel gering. In onbelaste toestand is het plotseling verzakken van de brug niet verklaarbaar.(…)

3.Het geschil

[eiser] vordert vordert samengevat - onder 1 een verklaring voor recht dat het rapport van Fugro niet als bindend advies moet worden opgevat, onder 2 vernietiging van het bindend advies/rapport althans een verklaring voor recht, onder 3 en 4 verklaringen voor recht dat [eiser] schade heeft geleden waarvoor het Consortium aansprakelijk is, met veroordeling van het Consortium tot betaling van deze, nader bij staat op te maken, schade en onder 5 een passende voorziening te treffen, alles met veroordeling van het Consortium in de proceskosten met rente en nakosten.
Het Consortium voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten, met rente en nakosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Nu partijen het er ter comparitie bij nader inzien over eens bleken te zijn dat is afgesproken dat het door Fugro uit te brengen rapport tussen hen als bindend advies zou gelden behoeft het petitum onder 1 geen bespreking. Dat betekent, dat het wettelijk kader wordt gevormd door art. 7:900 BW e.v., met name art. 7:904 BW.
4.2.
Vast staat, dat partijen hebben overlegd en overeenstemming hebben bereikt over zowel de persoon van de bindend adviseur (Fugro) als over de aan deze voor te leggen vragen. Dat deze vragen wellicht niet zo zijn uitgewerkt als, achteraf gezien, wenselijk was geweest doet daaraan niet af. In dat verband is van belang dat de vragen in elk geval wel -in vraag 2- het wezenlijke geschilpunt tussen partijen, te weten of de zandwinning aangemerkt moet worden als de oorzaak van de schade aan het pand van [eiser], nadrukkelijk aan de bindend adviseur voorleggen.
De gestelde vragen zijn dus adequaat; de inhoud daarvan kan geen reden vormen om [eiser] niet aan het bindend advies gebonden te achten.
4.3
Inmiddels is voorts komen vast te staan dat Fugro aanvankelijk, conform de - uit kostenbesparingsoogpunt gemaakte - afspraak tussen partijen, heeft volstaan met een bureau-onderzoek. Voor zover [eiser] aanvoert dat hij van het begin af aan meende dat daarmee niet volstaan kon worden faalt dat standpunt. Hij liet zich vertegenwoordigen door zijn advocaat [persoon3], die namens hem uitdrukkelijk heeft ingestemd met -aanvankelijk, slechts- een bureau-onderzoek. Het Consortium - dat zich op zijn beurt liet vertegenwoordigen door [persoon1] - mocht afgaan op de mededelingen van [persoon3]. Die mededelingen waren op zichzelf duidelijk en ook begrijpelijk in het kader van de gewenste kostenbeheersing. Een eventueel probleem op dat punt (in de sfeer van de contacten tussen [eiser] en [persoon3]) kan in de (reeds aanhangige) beroepsaansprakelijkheidsprocedure tegen [persoon3] van belang zijn, doch kan het Consortium niet worden tegengeworpen.
Daarbij komt, dat het belang van dit punt in het kader van deze procedure zich beperkt tot de vordering aangaande de (buitengerechtelijke) kosten, nu vast staat dat partijen later (nadat de resultaten van het bureau-onderzoek bekend waren geworden) gezamenlijk hebben ingestemd met een verder, meer uitgebreid onderzoek door Fugro. De vraagstelling is toen gelijk gebleven, doch overeengekomen is dat Fugro nader onderzoek zou doen zoals uitvoerig beschreven in het slot van het rapport van 8 februari 2010 (zie 2.10).
Die onderzoeken heeft Fugro, naar vast staat, ook daadwerkelijk uitgevoerd, waarna zij een conceptrapport en vervolgens haar eindrapport en daarmee haar bindend advies heeft uitgebracht.
4.4
Uit het voorgaande vloeit voort dat [eiser] in beginsel is gebonden aan het bindend advies. Dat is immers uitgevoerd door een door partijen gezamenlijk gekozen deskundige, die de gezamenlijk opgestelde vragen heeft beantwoord, na het afgesproken onderzoek te hebben verricht. Dat [eiser] inmiddels van oordeel is dat Fugro ook ander onderzoek had moeten verrichten doet daaraan niet af. Uit de aard van een dergelijk bindend advies volgt dat partijen de gebondenheid daaraan niet kunnen afweren met een beroep op de, achteraf gevoelde, noodzaak of wenselijkheid van aanvullend onderzoek. Het doel van het bindend advies was immers het maken van een einde aan de tussen partijen bestaande onzekerheid omtrent de oorzaak van de door [eiser] ondervonden schade; daaruit vloeit voort dat partijen op voorhand de visie van de bindend adviseur accepteren, mits deze het afgesproken onderzoek naar behoren heeft verricht.
Een uitzondering op voorgaand beginsel van gebondenheid geldt, als de tot standkoming van het bindend advies zeer ernstige gebreken vertoont; in dat geval is het immers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] aan het bindend advies gebonden zou zijn.
In dit geval werd het bindend advies ingewonnen nadat reeds een procedure aanhangig was gemaakt. Partijen zijn het erover eens dat het hun bedoeling was dat de deskundige net zo te werk zou gaan als een door de rechtbank benoemde deskundige zou doen (op grond van de wet en de Leidraad deskundigen).
[eiser] meent, dat Fugro niet aldus gehandeld heeft, hetgeen het Consortium betwist.
De rechtbank stelt vast dat in confesso is dat in mei 2011 een bespreking (genoemd in het rapport, zie 2.15, begin) heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] aanwezig was en zijn visie heeft kunnen geven, dat [eiser] stukken aan Fugro heeft overhandigd, dat die stukken door de bindend adviseur in het rapport zijn genoemd en dat Fugro een concept-rapport heeft vervaardigd. Dat concept heeft [eiser] ook bereikt, zij het wellicht niet onmiddellijk, maar wel zo tijdig dat [eiser] in de gelegenheid was een eigen deskundige te vragen om commentaar te leveren. [eiser] heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. De bevindingen van de door hem ingeschakelde deskundige (MSP) zijn aan Fugro ter hand gesteld.
Fugro heeft vervolgens een eindrapport uitgebracht waarin zij melding maakte van die ingediende opmerkingen en daarover haar mening gaf, te weten dat zij die opmerkingen voor haar conclusie niet van belang acht.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat Fugro aldus heeft voldaan aan de procedurele eisen. Zij komt tot dat oordeel op de volgende gronden.
4.6.1
Het beginsel van hoor en wederhoor heeft invulling gekregen door de gezamenlijke vaststelling van de vragen, door de bespreking in mei 2011 en de daar geboden (en benutte) mogelijkheid nadere stukken over te leggen, door de mogelijkheid om commentaar te leveren op het concept en door de overweging van de bindend adviseur omtrent dat commentaar. Dat acht de rechtbank voldoende; indien het rapport in een gerechtelijke procedure zou zijn uitgebracht zou er in het stadium voor het definitieve rapport niet meer of anders zijn gebeurd.
Dat Fugro van mening was dat de opmerkingen van (de partij-deskundige van) [eiser] geen verschil maakten voor haar conclusie is een inhoudelijk oordeel, dat los staat van de vraag of voldoende sprake is geweest van hoor en wederhoor. Laatstbedoeld beginsel houdt slechts een verplichting in om kennis te nemen van de bemerkingen aan beide kanten, te overwegen of die van belang zijn voor het uit te brengen advies en in het bevestigende geval daaraan consequenties te verbinden. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt niet mee dat de bindend adviseur verplicht is om punten die hij, als deskundige, irrelevant acht, toch nader te onderzoeken en zeker niet om zijn conclusies aan te passen.
4.6.2
Tot de normale procedure behoort niet dat met partijen nog een tweede gesprek plaats vindt. In het geval van een deskundigenonderzoek in een gerechtelijke procedure - de procedure waarbij partijen wensten aan te sluiten voor dit bindend advies - is een dergelijk tweede gesprek uitzondering en geen regel; het geschiedt uitsluitend als de deskundige meent dat daartoe noodzaak bestaat. De gebruikelijke gang van zaken is, dat de deskundige een concept-rapport beschikbaar stelt waarop partijen schriftelijk reageren, waarna de deskundige met kennisneming van die reacties tot een definitieve eindrapportage komt. Dat is precies wat hier gebeurd is.
Dat de bindend adviseur de noodzaak van een tweede gesprek niet gezien heeft blijkt uit de mail van Fugro aan [persoon1] (2.14). Dat is een beoordeling die de bindend adviseur zelf mocht, kon en moest maken; omtrent een objectieve noodzaak tot een tweede gesprek is niets gesteld of gebleken, van nieuwe ontwikkelingen was geen sprake.
4.6.3
Dat aan [eiser] was toegezegd dat nog een tweede bespreking zou plaatsvinden is wel gesteld, maar niet onderbouwd. De beschikbare stukken bieden daarvoor geen aanknopingspunt. Een concreet bewijsaanbod ontbreekt bovendien.
4.6.4
Met de stelling dat Fugro geheel zelf aan de gang is gegaan en zich niet liet bijsturen heeft [eiser] in feite geen klacht omtrent de procedure geuit, maar te kennen gegeven bij nader inzien spijt te hebben van het instemmen met een bindend advies zijdens Fugro. Het was immers juist de taak van Fugro als bindend adviseur om zich zelfstandig een oordeel te vormen over het causaal verband tussen de schade en het gestelde schade-veroorzakend evenement, de zandwinning. Weliswaar moest Fugro kennis nemen van de gegevens en de standpunten van beide partijen en het onderzoek -dat in hoge mate technisch van aard is- naar behoren uitvoeren, maar als bindend adviseur moest zij vervolgens zelf conclusies trekken.
In dat verband is van belang dat een gerechtelijke procedure met een daarin uitgebracht deskundigenrapport ter voorlichting van de rechter afwijkt van een bindend advies -procedure. Als het rapport was ingebracht in een gerechtelijke procedure zouden partijen beiden nog, bij conclusie na deskundigenbericht, hun bezwaren hebben kunnen uiten en zou de rechtbank daarmee - voor zover het relevante bezwaren betreft - rekening hebben kunnen houden. Door er niet voor te kiezen om de reeds aangevangen procedure voort te zetten hebben partijen echter deze weg afgesloten. In de bindend advies -procedure is met het definitieve rapport het bindend advies gegeven en dus het geschil beslecht. Dat aspect is eigen aan die procedure en de afspraak dat aangesloten zou worden bij de gerechtelijke procedure rond het inwinnen van een deskundigenbericht kan uiteraard dat wezenlijke aspect van een bindend advies niet terzijde schuiven.
4.7
De stelling van [eiser] dat Fugro ten onrechte geen geotechnisch onderzoek heeft gedaan heeft geen betrekking op het daadwerkelijk verrichte fysieke onderzoek. Adcim, het later door [eiser] ingeschakelde bureau, dat tot andere conclusies over de oorzaak van de schade komt, heeft immers de door Fugro verkregen onderzoeksgegevens niet aangevuld met of vervangen door resultaten van eigen onderzoek. [eiser] acht kennelijk de onderzoeksgegevens van Fugro op zichzelf voldoende bruikbaar. Evenmin heeft [eiser] aangevoerd dat de door de bindend adviseur uitgevoerde onderzoeken en metingen als zodanig niet naar behoren zijn verricht. Het bezwaar van [eiser] op dit punt komt er op neer dat Fugro uit de beschikbare gegevens niet de juiste conclusie heeft getrokken, omdat Fugro wel beschikbare gegevens -in het bijzonder de schade aan het hek en de brug- niet, althans volgens [eiser] onvoldoende of onjuist heeft betrokken bij haar oordeelsvorming.
4.8
Voor zover [eiser] daarmee de deskundigheid van Fugro ter discussie stelt kan dat niet tot het gewenste gevolg leiden. De rechtbank kan uit de enkele omstandigheid dat een andere deskundige een andere opvatting heeft niet de conclusie trekken dat de bindend adviseur, die door beide partijen met name op grond van deskundigheid is benoemd, onvoldoende deskundig is.
4.9
Voor zover [eiser] stelt dat Fugro de vraag niet heeft beantwoord waar het gaat om de brug miskent hij, dat de vraag wel degelijk is beantwoord; dat het antwoord onbevredigend is, omdat Fugro meent dat de verzakking niet door de zandwinning is veroorzaakt zonder dat zij een andere oorzaak kan vaststellen doet daaraan niet af. De vraag die Fugro moest beantwoorden was of de zandwinning de oorzaak vormde, en die vraag heeft zij beantwoord.
4.1
Voor zover [eiser] stelt dat het bindend advies zo evident onjuist is dat reeds daaruit moet volgen dat binding daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is faalt die stelling, omdat van evidente onjuistheid geen sprake is.
[eiser] stelt dat in de nacht van 12 augustus 2003 plotsklaps een door hem aanvankelijk voor een aardbeving aangeziene schok heeft plaatsgevonden, die de schade heeft veroorzaakt. De bindend adviseur heeft dat niet miskend en die plotselinge schok in zijn rapport genoemd en betrokken. Uit dat plotselinge karakter valt, anders dan [eiser] lijkt te menen, echter niets af te leiden omtrent de achterliggende oorzaak. Een verzakking van de oever (inscharing) bij de zandwinning had een dergelijk effect kunnen hebben, maar de door de bindend adviseur genoemde droogte evenzeer. Het Consortium heeft in dat verband gewezen op de overeenkomst met de eveneens plotseling opgetreden problemen met een instortende kade in Wilnis, eveneens in de droge zomer van 2003, op minder dan 30 km afstand van het pand. [eiser] heeft niet betwist dat ook die problemen plotsteling zijn opgetreden in dezelfde zomer en dat Wilnis in een vergelijkbaar veengebied ligt.
Voorts zijn de argumenten die in het bindend advies worden genoemd die tegen de zandwinning als schade-oorzaak pleiten ook in de visie van de rechtbank zeker niet evident onjuist. De omstandigheid dat de zandwinning op meer dan 600 meter afstand van het pand gelegen was maakt een dergelijk effect minder waarschijnlijk. Dat geldt ook voor het tussen partijen vaststaande gegeven dat de dichterbij de zandwinning gelegen panden niet beschadigd zijn; daaraan doet niet af dat die in een andere windrichting ten opzichte van de zandwinning lagen. Tenslotte acht de rechtbank ook het argument van het Consortium, dat het onwaarschijnlijk is dat een aanzienlijke verzakking/afschuiving zou hebben plaatsgevonden die behoudens bij het pand van [eiser] in het geheel niet opgemerkt zou zijn, reëel. Voor de hand ligt immers, dat ook het Waterschap, dat toezicht hield op onder meer het waterniveau, van een dergelijke verschuiving effecten zou hebben bemerkt.
Daarmee stelt de rechtbank uiteraard niet vast dat het bindend advies inhoudelijk juist is. Het gaat erom dat het bindend advies tot stand is gekomen op basis van een uitgebreid, door partijen tevoren afgesproken onderzoek, waarvan de bindend adviseur een helder, behoorlijk uitgewerkt, toegelicht en consistent verslag heeft gedaan waarna zij tot onderbouwde conclusies komt. Van in het oog springende onjuistheden die zouden meebrengen dat binding daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn is dus geen sprake. Verder kan de rechtbank niet in de inhoud van het rapport treden.
4.11
Het vorenstaande brengt mee dat [eiser] aan het bindend advies gebonden is. Daarop strandt zijn vordering in al haar onderdelen.
In dat verband hecht de rechtbank eraan om, in reactie op hetgeen [eiser] ter zitting naar voren heeft gebracht, nog op te merken dat daarbij de vraag of de bewijslast van het oorzakelijk verband tussen de schade en de zandwinning bij hem of bij het Consortium berust geen rol speelt; in beide gevallen geldt het bindend advies en is [eiser] daaraan gebonden.
Dat betekent, dat de inderdaad onzorgvuldig ogende wijze waarop is omgegaan met de vooropname (zie 2.3) voor de uitkomst van dit geding geen verschil maakt.
4.12
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Consortium bepaald op € 608,= aan vast recht en op € 904,= aan salaris voor de advocaat, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit vonnis dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015. 106/
1694