ECLI:NL:RBROT:2015:5195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
C/10/479791 / KG ZA 15-737
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen Russische en Britse rechtspersonen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen OPEN JOINT STOCK COMPANY "UNITED MEAT GROUP" (UMG) en BLOOMFIELD INVESTMENT RESOURCES CORP. (Bloomfield). UMG vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door Bloomfield was gelegd op haar bankrekening bij de Demir-Halk Bank (Nederland) ter verzekering van een vordering van USD 25.000.000,= die Bloomfield op UMG zou hebben. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van Bloomfield niet summierlijk ondeugdelijk was, maar dat er wel aanleiding was om het beslag gedeeltelijk op te heffen. De voorzieningenrechter overwoog dat UMG een spoedeisend belang had bij de opheffing van het beslag, omdat het beslag haar in staat zou stellen om aan haar betalingsverplichtingen jegens obligatiehouders te voldoen. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven voor een bedrag van USD 3.300.000,= en het voor het overige gehandhaafd. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/479791 / KG ZA 15-737
Vonnis in kort geding van 15 juli 2015
in de zaak van
rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie
OPEN JOINT STOCK COMPANY "UNITED MEAT GROUP",
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eiseres,
advocaten mr. R.A.W.J. van Eijck en mr. V.R.M. Appelman,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
BLOOMFIELD INVESTMENT RESOURCES CORP.,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde,
advocaat mr. I. van Wassenaar en mr. M.N. van Dam.
Partijen zullen hierna UMG en Bloomfield genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 3 juli 2015;
  • de producties van UMG;
  • de producties van Bloomfield;
  • de pleitnota van mr. R.A.W.J. van Eijck en mr. V.R.M. Appelman;
  • de pleitnota van mr. I. Wassenaar en mr. M.N. van Dam.
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 9 juli 2015. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
UMG heeft bezwaar gemaakt tegen de door Bloomfield, voor het eerst bij pleidooi, ingestelde reconventionele vordering, die door Bloomfield - in strijd met het proces-reglement - niet (tenminste) 24 uur voor de zitting ter kennis van UMG is gebracht.
De voorzieningenrechter honoreert het bezwaar van UMG en overweegt dienaangaande het volgende.
Het betreft hier een omvangrijke geldvordering (15 miljoen USD), waartegen UMG zich deugdelijk moet kunnen verweren en waarbij ook buiten de zitting overleg tussen advocaat en cliënt nodig zal zijn. Dit, in samenhang bezien met het feit dat de reconventionele vordering niet tijdig, binnen 24 uur vóór de terechtzitting, door Bloomfield ter kennis van UMG is gebracht, hetgeen artikel 7.2 van het procesregelement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie dwingend voorschrijft, brengt met zich dat UMG in haar procesbelang zou worden geschaad wanneer de reconventionele vordering in onderhavig kort geding zou worden toegelaten. Dit brengt met zich dat de reconventionele vordering buiten beschouwing zal worden gelaten.

2.De feiten

2.1.
Bloomfield is een investeringsmaatschappij, die onderdeel uitmaakt van de wereldwijd opererende [foundation] Brothers-Groep. Bloomfield is als ‘special purpose vehicle’ voor het onder 2.3 en 2.4 bedoelde project door [foundation] Brothers opgericht. [foundation] Brothers-Groep is een belangrijke speler in private equity, vastgoedinvesteringen en
-ontwikkeling en durfkapitaal en opgericht door de Britse broers [broer1] en [broer2]. Vanuit de [foundation] Foundation worden door [broer1] en [broer2] (liefdadigheids)initiatieven ondersteund op (ondermeer) het gebied van onderwijs en gezondheidszorg.
2.2.
[bestuurder] (hierna: [bestuurder]) is bestuurder van het op de Caymaneilanden gevestigde investeringsmaatschappij Synergy Hybrid Feeder Fund Ltd. (hierna: SH Feeder Fund). SH Feeder Fund beoogt vermogensgroei op de lange termijn door middel van investeringen in voornamelijk Rusland en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten.
SH Feeder Fund is meerderheidsaandeelhouder van Synergy Hybrid Fund Ltd. (hierna: SH Fund). SH Fund is enig aandeelhouder in UMG. UMG is een holding van meerdere Russische vennootschappen, wiens bedrijfsactiviteiten zijn gericht op de productie van pluimvee, graan en diervoeding.
2.3.
Per mail d.d. 14 juli 2011 schrijft [broer1] [foundation] namens de [foundation] Foundation aan [director], director en manager van [foundation] Brothers SA te Genève, het volgende:
“There is a proposal to enter into 25 pct partnership with a group by Arkadi working on a project of producing poultry in Bashkiri. The local banks and govt agrees to sell us hundreds of thousands of acres at nominal amount to creat farms to produce feed. There. Are two existing silos to store. For this they require 25m funds to show as equity altho given as loan and any dusbursements to be monitored by us.
I want you to meet Eliot who runs this along with arkadi perhaps visit the site come up with a realistic relationship to work under. The values shows the money will be paid back within months. We remain at 25 pct and they today value project at 5 of 6 hundred million profit on completion where we stay with returns or ipo.”
2.4.
Per mail d.d. 24 augustus 2011 schrijft [broer1] [foundation] namens de [foundation] Foundation aan [director], het volgende:
“I have to appoint a. Directoir who is in charge of an investment loan 25. Dol. The moniey is a loan, goes as equity but against which we. Will borrow and receive local cash. Theb this is returned back to us. Alex should be the director. He and arhadi will supervise the funding of the whole group.”
2.5.
Op 3 november 2011 heeft Bloomfield voor een bedrag van USD 25.000.000,= ingeschreven op het SH Fund (hierna aangeduid met: ‘subscription agreement’).
Onder 1 hiervan staat onder meer:
Having reviewed the Memorandum, the Subscriber hereby agrees with the Fund, subject to the Fund’s acceptance, to subscribe to as many of the Fund’s Shares as may be purchased for U.S. $ 25m on 4th November 2011….. The Subscriber acknowledges that this subscription is irrevocable
Onder 27 staat:
This Subssciption Agreement shall be governed by and construed in accordance with the law of the Cayman Islands.
Namens Bloomfield is de subscription agreement ondertekend door [director].
2.6.
Op 9 november 2011 heeft [foundation] Brothers Ltd een bedrag van USD 25.000.000,= gestort bij Bank of Bermuda met als begunstigde het SH Fund.
Op het rekeningafschrift staat onder ‘Payment Details’ vermeld:
“BLOOMFIELD INVESTMENT RESOURCES CORP SUBSCRIPTION”.
2.7.
In 2012 is Bloomfield in verband met een herstructurering van het SH Fund akkoord gegaan met een transitie naar aandeelhouder in het SH Feeder Fund. Bloomfield houdt sindsdien ca. 50% van de aandelen in SH Feeder Fund.
2.8.
Per mail d.d. 10 oktober 2014 schrijft [persoon2] namens Bloomfield aan (ondermeer) [bestuurder], voor zover hier relevant, het volgende:
“We agreed that:
RB shares in UMG will be increased to 50%
RB will receive a fully perfected (registered etc) pledge on the rest of the 50% if UMG. MS strongly insist RB to have the voting right over the pledged shares. ED contested MS view. We will relay the matter to [broer1].
If UMG has not managed to repay RB until 31.12.2014, RB will enforce the pledge and own 100% of UMG. RB will than have sole discretion over the recovery procedure. If the recoveries exceed USD25m, the excess will be first applied to repay the accrued interest to RB (rate to be agreed) and the rest will be distributed in a manner to be agreed.
If RB is repaid before 31.12.2014, the pledge over the 50% of the shares will fall away and RB will return 25% of its shares.
As a preparation of the post repayment structure:
A BVI SPV will be established
SPV will own 100% of UMB, RB will own 50% of the SPV and the rest of the shares being pledged to RB.
We will agree to Shareholders and Management agreements. The management agreement will be in line with the currently drafted terms (incorporating the comments that MS had already provided)., The Shareholder’s agreement will include clauses like Tag Along etc. But a side letter among the shareholders will stipulate that such Shareholder’s Agreement will only become effective after RB has been repaid.
Before the repayment the SPV will have a board of 5 people. Rashid al Habtoor and Kirill Martinez will be on the board with symbolic representation. Their presence in the board will be to facilitate the raising of equity and debt but they will not have any power. ED, AO and MS will be the remainder board member but there will be a side agreement that will delegate all the voting rights of ED, AO and MS to RB providing effective board control to RB.
After the repayment the SPV board will be increased to 7 with 3 seats to the new equity investor that will own 50% of the SPV in exchange of injecting USD 150m, ED, AO and RB will each have one seat and the CEO appointed by Shareholder’s agreement will have one seat.
When the DIFC, Dubai company is set up, the SPV will be replaced by this DIFC company, all other terms remaining the same.
Please Confirm/Comment my understanding of our discussion.
……”
2.9.
Per mail d.d. 16 oktober 2014 schrijft [bestuurder] aan Bloomfield, voor zover hier relevant, het volgende:
“……
1) RB shares in UMG will be increase to 50%
Agreed
2) RB will receive a fully perfecter (registered etc) pledge on the rest of the 50% if UMG.
MS strongly insist RB to have the voting right over the pledged shares. ED contested MS
View. We will relay the matter to [broer1].
I spoke with Third Investor. He is categorically disagreeing with pledging his shares.
3) If UMG has not managed to repay RB until 31.12.2014, RB will enforce the pledge and
own 100% of UMG. RB will than have sole discretion over the recovery procedure. If
The recoveries exceed USD25m, the excess will be first applied to repay the accrued
interest to RB (rate to be agreed) and the rest will be distributed in a manner to be
agreed.
Same as above …
4) If RB is repaid before 31.12.2014, the pledge over the 50% of the shares will fall away
and RB will return 25% of its shares.
Agreed to the part of returning 25% for 25 mm.
As a preparation of the post repayment structure:
a.
a) A BVI SPV will be established
Agreed
b) SPV will own 100% of UMG, RB will own 50% of the SPV and the rest of the shares
being pledged to RB.
Agreed to al but pledging the rest of the shares to RB.
……”
2.10.
Op 26 november 2014 heeft er een bespreking in Moskou plaatsgevonden, waarbij in ieder geval [bestuurder], [persoon1] en [persoon2] aanwezig waren. Vervolgens is het hiernavolgende (handgeschreven) geschrift opgesteld en door - de bij de bespreking aanwezige partijen - geparafeerd:
“UMG – 26/11/14
3 miljoen Bond 26 netto 25 goes to [broer1].
ETA: 15/12/14
Do the back to back loan to repay RB
RB to pay 13% interest for one year and 2% there after.
We set strategy to approach all markets for raising debt, mezzine or equity (people, budget travel etc.)
RB-SPV pledges the shares of UMG to UMG.
RB will end up with the 25% of all the current shareholders shares.
Dan’Role: Sale/Equity Raise.
Financial Control.
Terms to be proposed and agreed.“
2.11.
Bloomfield heeft, na daartoe verkregen verlof d.d. 17 juni 2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, ten laste van UMG conservatoir (derden)beslag doen leggen onder de Demir-Halk Bank (Nederland) op de bankrekening van UMG. Bij dit gegeven verlof is de vordering begroot op € 22.826.933,75 (omgerekend
USD 25.000.000,=) inclusief rente en kosten.

3.Het geschil

3.1.
UMG vordert dat het de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam behage om rechtdoende in kort geding, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:
het op 17 juni 2015 ten laste van UMG onder Demir-Halk Bank (Nederland) N.V. gelegde conservatoire derdenbeslag op te heffen;
Bloomfield te verbieden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000.000,- per dag, ten laste van UMG nieuwe conservatoire beslagen te leggen;
Bloomfield te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Bloomfield voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van Bloomfield dat UMG geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening, wordt verworpen. Artikel 705 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) biedt de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid in kort geding opheffing van het beslag te vorderen.
4.2.
Vooropgesteld zij dat op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv een conservatoir beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, zoals hier aan de orde, indien voor die vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing van het beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is, of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
Dit komt erop neer dat ook wanneer twijfel mocht bestaan doch anderzijds het bestaan van de vordering niet bij voorbaat onwaarschijnlijk voor komt, het beslag in beginsel gehandhaafd moet worden.
4.3.
De vordering van UMG dient dan ook binnen dit toetsingskader te worden beoordeeld. Die beoordeling kan evenwel niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
Partijen verschillen met betrekking tot het geschil dat aan het onderhavige beslag ten grondslag ligt op vele (essentiële) onderdelen van mening, waarbij zij op elkaar stellingen uitvoerig en gemotiveerd verweer hebben gevoerd.
4.5.
UMG stelt in essentie dat het door Bloomfield gelegde beslag moet worden opgeheven omdat niet, zelfs niet summierlijk, is gebleken van een vorderingsrecht tot betaling van USD 25.000.000,= aan de zijde van Bloomfield. De ondeugdelijkheid van de door Bloomfield gepretendeerde vordering blijkt volgens UMG uit de door haar als productie 1 overgelegde ‘subscription agreement’, waaruit blijkt dat Bloomfield zich heeft ingeschreven om voor een bedrag van USD 25.000.000,= aan aandelen te verkrijgen in SH Fund. Ter uitvoering van deze verplichting heeft [foundation] Brothers Ltd ten behoeve van Bloomfield op 9 november 2011 een bedrag van USD 25.000.000,= overgemaakt op de door SH Fund aangehouden bankrekening bij Bank of Bermuda te Hamilton. Als omschrijving bij deze betaling staat (ondermeer) vermeld: “
Bloomfield Investment Resources Corp Subscription”. Bloomfield heeft geïnvesteerd in een beleggingsfonds. Dat blijkt ook uit het Memorandum SH Fund, waarvan de inhoud Bloomfield bindt. Het gaat dus om een investering in aandelen in een beleggingsfonds. Van een lening of een depot was geen sprake. SH Fund, en niet UMG was partij bij deze overeenkomst.
Van bindende afspraken dat UMG USD 25.000.000.= zou terugbetalen is geen sprake.
4.6.
Bloomfield betwist het voorgaande en stelt dat de door haar aan [bestuurder] ter beschikking gestelde USD 25.000.000,= een lening/depot betrof, door Bloomfield aan [bestuurder] verstrekt om hem te ondersteunen bij het vinden van financiering en/of deelnemers voor SH Feeder Fund. Op 9 november 2011 is de USD 25.000.000,= door Bloomfield overgemaakt op een rekening van SH Fund en zodoende aan [bestuurder] ter beschikking gesteld.
De looptijd van de lening c.q het depot bedroeg twee jaar en diende derhalve op 9 november 2013 te worden terugbetaald. Het ter beschikking gestelde bedrag zou uitsluitend als tijdelijk eigen vermogen dienen, zodat en totdat vreemd vermogen kon worden aangetrokken voor de realisering van het UMG-project. Afgesproken werd verder dat over de USD 25.000.000,= geen rente verschuldigd was en dat Bloomfield - in de plaats daarvan - bij terugbetaling in totaal 25% van de aandelen in SH Feeder Fund zou verkrijgen. Ter zekerheid van de terugbetaling verkreeg Bloomfield 50% van de aandelen in SH Feeder Fund, hetgeen door partijen is vastgelegd in de ‘subscription agreement’ van 3 november 2011. [bestuurder] heeft vervolgens de USD 25.000.000,= doorgeleend aan UMG.
Met verwijzing naar de onder 2.8 en 2.9 geciteerde mails stelt Bloomfield verder dat begin oktober 2014 - nader - is afgesproken dat UMG de USD 25.000.000,= zou terugbetalen voor
31 december 2014 en Bloomfield ter zekerheid hiervan direct 50% van de aandelen in UMG zou verkrijgen (dus niet langer indirect via SH Feeder Fund), als ook een pandrecht op de overige 50% van de aandelen in UMG. Vervolgens heeft er op 26 november 2014 een bespreking in Moskou plaatsgevonden, waarbij onder andere [bestuurder], [persoon1] en [persoon2] aanwezig waren en de onder 2.10 opgenomen afspraken zijn gemaakt.
In het kader van deze afspraken is ook overeengekomen dat een bedrag van USD 15 miljoen op een rekening bij de Demir-Halk Bank (Nederland) ten name van UMG zou worden gestort. Dit bedrag zou dienen als zekerheid voor een bij een derde te verkrijgen lening aan een nog op te richten vennootschap, welke vennootschap de lening zou gebruiken om de aandelen van Bloomfield in het SH Feeder Fund over te nemen, met als doel het terugbetalen van het door Boomfield gestorte bedrag.
Voorts is afgesproken dat op de rekening bij de Demir-Halk Bank (Nederland) een twee handtekeningensysteem van toepassing zou zijn: bij transacties was één handtekening van de vertegenwoordiger van UMG en één handtekening van een vertegenwoordiger van Bloomfield vereist. UMG heeft deze afspraak eenzijdig gewijzigd, waardoor de benodigde zekerheid kwam te ontbreken.
[bestuurder] is voor het eerst zich op het standpunt gaan stellen dat geen sprake was van een geldlening, maar een van reguliere investering met alle daaraan verbonden risico’s nadat door Bloomfield beslag op de rekening bij de Demir-Halk Bank (Nederland) was gelegd.
UMG handelt in strijd met door Bloomfield met haar gemaakte afspraken en handelt onrechtmatig door het twee handtekeningensysteem op de rekening bij de DHB te frustreren. Ter verzekering van haar vordering is een conservatoir beslag op de rekening bij DHB gerechtvaardigd.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.7.1.
Nu er conservatoir beslag is gelegd op een bankrekening van UMG bij een in Rotterdam gevestigde bank acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.7.2.
Desgevraagd hebben partijen ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over het ten deze toepasselijke recht. De voorzieningenrechter acht zich niet in staat om binnen het bestek van dit kort geding hierover thans een inhoudelijk oordeel te geven. De beantwoording van die vraag hangt af van velerlei feiten waarover in het geheel geen overeenstemming bestaat. Als voorbeeld in dit verband noemt de voorzieningen het aspect dat - aan de kant van beide partijen - onduidelijk is wie van de betrokken personages op welk moment namens welke vennootschap acteerde.
De voorzieningenrechter zal daarom toetsen in hoeverre de feiten het in de procedure ingenomen standpunt van partijen kunnen dragen en aan de hand daarvan naar gangbare Nederlandse normen beslissen.
4.7.3.
Gelet op het tegenstrijdig feitenrelaas kan thans evenmin worden vastgesteld dat Bloomfield in het beslagrekest de voorzieningenrechter onjuist/onvolledig heeft geïnformeerd.
4.7.4.
Bloomfield heeft het beslag waarvan in dit kort geding opheffing wordt gevorderd gelegd ter verzekering van een vordering die zij stelt te hebben op UMG, welke vordering - naar zij heeft gesteld - dient te worden begroot op € 22.826.933,75 (USD 25.000.000,=). Bloomfield stelt zich op het standpunt dat UMG in gebreke is met de nakoming van de op 26 november 2014 gemaakte afspraken strekkende tot terugbetaling van de door Bloomfield verstrekte lening van € 25.000.000,=. De door Bloomfield overgelegde de overgelegde (getuigen)verklaring en de overgelegde e-mails bieden steun voor het door Bloomfield ingenomen standpunt dat van het begin af aan de uitdrukkelijke bedoeling van partijen - in persoon van [foundation] en [bestuurder] - is geweest dat het bedrag van USD 25.000.000,= als geld-lening/depot ter beschikking werd gesteld. Meer in het bijzonder wijzen de door Bloomfield overgelegde uitvoerige en gedetailleerde getuigenverklaringen in die richting.
Het verslag van de bijeenkomst van 26 november 2014 en het naar aanleiding van gemaakte afspraken speciaal openen van een bankrekening in Nederland, waarop vervolgens USD 15.000.000.= is gestort, geven steun aan het standpunt van Bloomfield dat UMG zich heeft verplicht tot terugbetaling van USD 25.000.000,- aan Bloomfield.
4.7.5.
Daar staat tegenover dat de kans dat uiteindelijk zal blijken dat Bloomfield ten onrechte beslag heeft gelegd, omdat de transactie tussen partijen (niet als geldlening, maar:) als een risicodragende investering gekwalificeerd moet worden, gelet op de door UMG overgelegde bewijsstukken, met name de ‘subscription agreement’ en het onder 2.6 geciteerde rekeningafschrift, bepaald niet denkbeeldig is. Het bevreemdt bovendien dat, voordat de USD 25.000.000.= door Bloomfield ter beschikking werd gesteld niet uitdrukkelijk is vastgelegd dat sprake was van een geldlening/depot.
4.7.6.
Om te kunnen bepalen wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft, zal nader onderzoek nodig zijn, met meer bewijslevering over en weer, hetgeen het kader van dit kort geding te buiten gaat. De voorzieningenrechter acht bepaald niet uitgesloten dat zowel de inhoud van de ‘subscription agreement’ als de mondelinge afspraken tussen [foundation] en [bestuurder] in onderlinge samenhang bezien, tesamen met de in een later stadium gemaakte afspraken, uiteindelijk bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of UMG gehouden is tot terugbetaling van USD 25.000.000,=.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in dit kort geding weliswaar niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat Bloomfield een vordering van USD 25.000.000,= op UMG heeft uit hoofde van een door haar verstrekte lening, gemaakte afspraken en/of onrechtmatige gedragingen van UMG maar evenmin kan worden uitgesloten dat haar vordering in een bodemprocedure toewijsbaar zal blijken te zijn. Tegen de achtergrond van het in 4.2 weergegeven toetsingskader betekent dit dat de vordering van Bloomfield op UMG niet als summierlijk ondeugdelijk kan worden aangemerkt.
4.9.
UMG heeft verder aangegeven dat, als het door Bloomfield ten laste van haar gelegde (derden)beslag onder de Demir-Halk Bank (Nederland) op de bankrekening van UMG, niet uiterlijk op 17 juli 2015 is opgeheven, UMG niet tijdig aan haar betalings-verplichtingen jegens haar obligatiehouders kan voldoen, die door UMG zijn begroot op USD 3.300.000,=. Als gevolg hiervan wordt de volledige hoofdsom van de obligaties te vermeerderen met rente volledig en ineens opeisbaar en zal UMG door de obligatiehouders tot betaling daarvan onder de garantie worden aangesproken en/of kan het pandrecht op de aandelen in UMG worden uitgeoefend. Het gevolg hiervan kan zijn dat SH Fund al haar aandelen in UMG verliest met als gevolg dat ook alle investeerders in het fonds hun investeringen kwijtraken. Ter zitting heeft UMG voorts aangevoerd dat zij, indien al mogelijk, enige maanden nodig heeft om alternatieve financiering te regelen.
Weliswaar heeft UMG een en ander betwist, doch de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding de stellingen van UMG op dit punt in twijfel te trekken.
4.10.
Onder voornoemde omstandigheden zal de voorzieningenrechter op grond van een belangenafweging het door Bloomfield ten laste van UMG gelegde beslag tot een bedrag van USD 3.300.000,= opheffen, en voor het meerdere handhaven. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat de door Bloomfield gepretendeerde vordering waarvoor beslag is gelegd weliswaar niet summierlijk ondeugdelijk is, maar dat de kans dat uiteindelijk zal blijken dat Bloomfield ten onrechte beslag heeft gelegd, niet denkbeeldig is en dat gesteld noch gebleken is dat door het opheffen van het beslag voor een bedrag van USD 3.300.000,= de verhaalsmogelijkheden van Bloomfield (substantieel) verminderen.
Gebleken is dat het beslag onder DHB voor USD 15.000.000.= kleeft, zodat Bloomfield bij gedeeltelijke toewijzing van de vordering voor nog een aanzienlijk bedrag zekerheid heeft.
In de komende maanden heeft UMG de gelegenheid alternatieve financiering regelen.
4.11.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering van UMG onder 1 gedeeltelijk zal worden toegewezen in die zin dat het beslag voor een bedrag van USD 3.300.000,= zal worden opgeheven en voor het overige gehandhaafd blijft.
4.12.
Het onder 2 gevorderde zal worden afgewezen. Voor een dergelijk, in de toekomst gelegen, verbod leent zich een kort geding niet. Wel zal de voorzieningenrechter verstaan dat ter gelegenheid van de behandeling van een eventueel volgend beslagrekest, betrekking hebbend op de in deze aan de orde zijnde problematiek, Bloomfield een kopie van dit vonnis aan de voorzieningenrechter dient te verstrekken.
4.13.
In de omstandigheid dat binnen deze procedure niet kan worden vastgesteld wie van partijen binnen het onderliggende geschil het gelijk aan haar zijde heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het door Bloomfield ten laste van UMG gelegde conservatoir (derden)beslag onder de Demir-Halk Bank (Nederland) op de bankrekening van UMG
voor een bedrag van USD 3.300.000,=;
5.2.
handhaaft het door Bloomfield ten laste van UMG gelegde conservatoir (derden)beslag onder de Demir-Halk Bank (Nederland) op de bankrekening van UMG
voor het overige;
5.3.
verstaat dat bij het indienen van een eventueel volgend beslagrekest betrekking hebbend op de in deze aan de orde zijnde problematiek Bloomfield een kopie van dit vonnis aan de voorzieningenrechter dient te verstrekken;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.7.
verstaat dat de in reconventie ingestelde vordering buiten behandeling blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.
1862/676