In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee eigenaren van hoekwoningen. De eisers, die eigenaar zijn van de woning aan [adres1], hebben in 1981 een tegelpad aangelegd dat gedeeltelijk op de grond van de gedaagden ligt, die eigenaar zijn van de woning aan [adres2]. In augustus 2014 hebben de gedaagden een deel van het tegelpad verwijderd en een schutting geplaatst. De eisers hebben de gedaagden gesommeerd om de schutting te verwijderen en de tegels terug te plaatsen, maar de gedaagden hebben hieraan geen gevolg gegeven. De eisers vorderen in conventie een verklaring voor recht dat zij door verkrijgende of bevrijdende verjaring het recht van erfdienstbaarheid, bestaande uit een recht van overpad, hebben verkregen, en daarnaast de gedaagden veroordelen tot het verwijderen van de schutting en herstel van het tegelpad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd en dat de vraag is of er een erfdienstbaarheid is verkregen door verjaring. De rechtbank overweegt dat voor verkrijgende of bevrijdende verjaring onafgebroken bezit van de erfdienstbaarheid vereist is. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij het tegelpad als rechthebbende hebben gebruikt, aangezien het gebruik niet kan worden aangemerkt als bezit in de zin van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wijst de vordering van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.186,00. De reconventionele vordering van de gedaagden is niet behandeld, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is voldaan.