Uitspraak
[de heer S.],
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- dat het gevaar van asbest al in 1938 werd beschreven in het Veiligheidsbesluit 1938,
- dat in 1949 een van de typische asbestziekten, te weten asbestose, door de overheid in het kader van de Ongevallenwet als beroepsziekte werd erkend,
- dat medio jaren vijftig van de vorige eeuw de tweede typische asbestziekte vastgesteld werd, te weten de asbestgerelateerde longkanker,
- dat begin jaren zestig van de vorige eeuw de derde typische asbestziekte kwam vast te staan, te weten mesothelioom (long- en buikvlieskanker),
- dat bij de publicatie van Wagner e.a. uit 1960, naar algemeen wordt aangenomen, het verband tussen blootstelling aan asbest en mesothelioom werd vastgesteld, en
- dat in de publicatie “Medische notities inzake de aandoening genoemd in de Europese lijst van beroepsziekten” van de Europese Gemeenschappen van 9 augustus 1966 het verband tussen de blootstelling aan asbest en mesothelioom als vaststaand feit werd aangemerkt.
- het artikel “Dringend onderzoek naar dodelijke asbestziekte” in de Amersfoortse Courant van 1 maart 1966;
- een gedeelte (p. 138-139) uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie uit 1966 over Carcinogene Stoffen;
- het artikel in de provinciale Zeeuwse Courant van 28 februari 1969 over de promotie van dr. Stumphius;
- het artikel in de provinciale Zeeuwse Courant van 12 maart 1969 over asbestonderzoek bij de Arbeidsinspectie;
- het artikel “Duizenden doden door asbestkanker, grootste milieuramp van deze eeuw” in het weekblad De Tijd van 7 november 1975;
- het artikel “TNO commissie: jaarlijks 100 doden door het inademen asbestvezels” in het Financieel Dagblad van 26 augustus 1976;
- het verslag van de lezing van A. de Gee en C. Verbraak, gehouden op de TNO Asbestdag van 20 oktober 1977, getiteld “Verontreiniging van de atmosfeer door asbest uit remvoeringen”;
- de publicatie “Asbestes in breaks: exposure and risk of disease” van R.A. Lemen in het American Journal of industrial medicine, 2004;
- het artikel “Technische aspecten van het asbestgebruik” in het blad De Veiligheid van februari 1970;
- de artikelen “Gebruik van asbest” en “Toepassing van asbest” in het blad Gezondheidstechniek van 3 april 1970;
- het artikel “Bestrijding asbestgevaar” in het blad De Veiligheid van maart 1972, welk artikel ook werd gepubliceerd in het blad De Brandweer van mei 1972.
an sichbepaalde gezondheidsrisico’s kleefden, zoals het risico op asbestose. Bij de verdere beoordeling wordt er dan ook vanuit gegaan dat die wetenschap toen bij Dijkshoorn aanwezig was althans had behoren te zijn.
HR 25 juni 1993, LJN: AD1907). Dat wettigt het oordeel dat, ook als zij in die periode niet bekend was met het risico van mesothelioom als gevolg van blootstelling aan (wit) asbest, Dijkshoorn jegens [de heer S.] (althans [eiseres]) op de voet van (thans) artikel 7:658 lid 1 BW (toch) aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade.
HR 2 oktober 1998, LJN: ZC2720). Deze termijn begint te lopen na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, in dit geval de laatste blootstelling aan asbest. Aangenomen dat [de heer S.] voor het laatst in 1979 in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Dijkshoorn aan asbest is blootgesteld, betekent dit dat de verjaring is voltooid in 2009. [de heer S.] heeft Dijkshoorn (zie 2.5) bij brief van 18 januari 2013 voor de bij hem veroorzaakte schade aansprakelijk gesteld, zodat het door Dijkshoorn (op grond van artikel 3:310 lid 2 BW) gedane beroep op verjaring opgaat.
Van Hese/De Schelde; LJN: AA5635). In dat arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
gedoeld wordt op de verjaringstermijn van 30 jaar genoemd in artikel 3:310 lid 2 BW, kantonrechter] heeft een objectief en in beginsel absoluut karakter, dat wil zeggen dat, hoezeer dit ook moeilijk is te aanvaarden uit een oogpunt van individuele gerechtigheid ten opzichte van degene die schade heeft geleden, het beginsel van rechtszekerheid dat deze absolute termijn beoogt te dienen en de billijkheid jegens de wederpartij – waarbij in het bijzonder valt te denken aan de moeilijkheden die bij het loslaten van deze termijn voor deze kunnen ontstaan met betrekking tot het vaststellen van de feiten en het beoordelen van gemaakte verwijten – meebrengen dat hieraan strikt de hand moet worden gehouden. (…). Dat wil evenwel niet zeggen dat deze termijn
nooitop grond van art. 6:2 lid 2 buiten toepassing zou kunnen blijven. Gelet op de belangen die deze regel beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang van de rechtszekerheid, zal echter van onaanvaardbaarheid als in die bepaling bedoeld slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn. Een zodanig uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken – hier: de blootstelling aan asbest – inderdaad tot schade – hier: de ziekte mesothelioom – zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin
naar haar aardverborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken. (…)”.