Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 april 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 1 mei 2015, met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van 11 mei 2015 met daaraan gehecht de tijdens comparitie van de zijde van ELS overlegde akte eiswijziging van 11 mei 2015 en het door ELS in het geding gebrachte proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van 11 mei 2015 waarbij de heer [persoon1] is verhoord.
2.De feiten
Artikel 3. Looptijd & opzegtermijn
Overwegende dat
- [gedaagde] een logistiek dienstverlener is die ten behoeve van haar werkzaamheden uitzendkrachten inhuurt en nu (een deel van) de personeelsvoorziening wenst uit te besteden aan een uitzendbureau
- Leverancier een uitzendbureau is dat zelfstandig in de uitbesteding van de personeelsvoorziening kan voorzien
- Partijen een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan waarin zij de voorwaarden alsmede de werkwijze voor de uitbesteding van de personeelsvoorziening (meer in het bijzonder: het werven, plannen en beschikbaar stellen van uitzendkrachten), hierna te noemen ‘Diensten’, nader wensen vast te leggen
- [gedaagde] maximale flexibiliteit in de dienstverlening wenst en als zodanig direct haar gebruik van uitzendkrachten indien nodig wenst te kunnen afbouwen.
- Leverancier hiervoor niet altijd de financiële buffers voor heeft aangezien Leverancier in sommige gevallen zelfstandig contracten voor langere tijd aan is gegaan met uitzendkrachten.
- [gedaagde] ertoe bereid is om Leverancier hierin voor zover redelijk tegemoet te komen.
Zoals vandaag telefonisch besproken, hierbij schriftelijk hetgeen wij op 30-04-2014 zijn overeengekomen.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
voorschotbetaalde suggereert dat later (aan het eind van de maand) een afrekening zou plaatsvinden. Bovendien staat vast dat ELS een uitzendbureau is, en is het bij uitzendbureaus gebruikelijk dat betaald wordt voor uitzendkrachten die daadwerkelijk worden uitgeleend. Voorts heeft ook ELS tot aan september 2014 uitvoering gegeven aan de overeenkomst alsof ook zij meende dat [gedaagde] gecrediteerd moest worden voor de uitzendkrachten die niet waren uitgeleend. Ten slotte valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom partijen een flexibiliteitsregeling zouden opnemen in de overeenkomst indien [gedaagde] ook als ze daar een beroep op kan doen toch het volledige bedrag van € 126.427,55 (definitief) verschuldigd bleef. Nu verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op basis waarvan aannemelijk is dat [gedaagde] geen recht heeft op creditering voor zover zij uitzendkrachten niet heeft ingeleend, wordt er hierna van uitgegaan dat [gedaagde] dient te worden gecrediteerd voor uitzendkrachten die zij conform de flexibiliteitsregeling niet langer heeft ingeleend.
5.De beslissing
1885/2709