ECLI:NL:RBROT:2015:4714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8064
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim met betrekking tot het meenemen van goederen van het milieupark

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2015 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar, eiser, die goederen van het milieupark zonder toestemming had meegenomen. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van eiser als plichtsverzuim moest worden gekwalificeerd, maar dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, mede gezien de duur van het dienstverband van eiser. De rechtbank stelde vast dat het zonder toestemming meenemen van goederen op het milieupark een veelvoorkomende praktijk was die door leidinggevenden werd gedoogd. Hierdoor was de opgelegde straf niet gerechtvaardigd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en legde in plaats daarvan een voorwaardelijk ontslag op, met een proeftijd van drie jaar, waarbij eiser niet opnieuw schuldig mocht maken aan soortgelijk plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een evenredige strafmaat en de noodzaak voor duidelijke gedragsregels binnen de organisatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/8064

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek,
en

het college van burgemeester en wethouders van [b], verweerder,

gemachtigde: mr. D. Çevik.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang, zonder toevoeging van het woord eervol, ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van 8 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. De zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met de zaken ROT 14/8063 en ROT 14/8065. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R. Duivenvoorde, gemachtigde van verweerder in de zaak ROT 14/8063, mr. L. Hennink, gemachtigde van eiser in de zaak ROT 14/8065 en [a].

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1 maart 1997 werkzaam bij de gemeente [b], laatstelijk in de functie van medewerker Milieupark op het milieupark [c] (het milieupark).
Naar aanleiding van een melding dat medewerkers van het milieupark mogelijk goederen wegnemen uit een container op het milieupark, heeft verweerder op 18 juni 2013 een onderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek zijn over de periode van 1 tot en met 24 juli 2013 via bewakingscamera’s op het milieupark camerabeelden vastgelegd. Verweerder heeft op grond van de camerabeelden vastgesteld dat eiser goederen heeft weggenomen van het milieupark.
1.2
Op 15 augustus 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en twee medewerkers van de afdeling Interne Zaken en Onderzoeken. Daarbij is eiser geconfronteerd met de camerabeelden. Eiser heeft in het gesprek verklaard dat hij boeken, een toetsenbord, radio’s, een beeldscherm, een computer, doekjes, kleding, kussens en speelgoed heeft meegenomen. Verder heeft eiser verklaard dat hij een plaat metaal bij een container heeft neergezet die door zijn zwager is meegenomen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiser voor eigen gebruik goederen van het milieupark heeft meegenomen en dat dit is aan te merken als plichtsverzuim. Verweerder stelt dat aan de medewerkers van het milieupark herhaaldelijk kenbaar is gemaakt dat het wegnemen van goederen niet is toegestaan. Verweerder deelt niet het standpunt van de Algemene Bezwaarschriftencommissie (bezwaarschriftencommissie) dat het plichtsverzuim slechts gedeeltelijk verwijtbaar is omdat de gedragsregels voor de medewerkers niet ondubbelzinnig zijn. Verweerder verwijst in dit verband naar bijeenkomsten waar medewerkers zijn geïnformeerd over integriteitschendingen en gedragsregels. Verder wijst verweerder op een brief van 23 december 2008 aan de medewerkers over onregelmatigheden op het milieupark en de als gevolg daarvan opgelegde rechtspositionele maatregelen. Verweerder stelt dat eiser op de hoogte was van de regels en bekend was met de consequenties van overtreding daarvan en daarvoor begin 2013 door zijn teamleider nog is gewaarschuwd. Verweerder is verder, anders dan de bezwaarschriftencommissie, van mening dat de situatie van [d], meewerkend voorman, aan wie een berisping is opgelegd, niet vergelijkbaar is met de situatie van eiser. Volgens verweerder is de opgelegde maatregel niet onevenredig zwaar in verhouding tot de aard en ernst van het plichtsverzuim en verweerder ziet geen aanleiding eiser overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie de maatregel van voorwaardelijk ontslag op te leggen.
3.1.
Eiser voert aan dat geen sprake is van plichtsverzuim. Hij stelt dat hij geen waardevolle spullen heeft meegenomen en dat hij toestemming had om spullen mee te nemen. Voorts stelt hij dat de regels op het milieupark niet duidelijk waren en dat ook zijn leidinggevenden hierover niet duidelijk waren. Eiser was slechts bekend met de regel “niet handelen en geen fooien”. Volgens eiser is ten onrechte geen rekening gehouden met zijn opleidingsniveau. Hij voert verder aan dat hij niet is gewaarschuwd voor de gevolgen van het wegnemen van goederen van het milieupark. Verder voert hij aan dat regelmatig goederen van het milieupark werden meegenomen, ook door leidinggevenden.
3.2.
Op grond van artikel 78 van de Verordening tot regeling van de rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente [b] (Ambtenarenreglement) kan een ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 79, eerste lid, onder j, van het Ambtenarenreglement kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij het opleggen van de straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de ambtenaar zich gedurende een bij het opleggen van de straf te bepalen termijn van ten hoogste drie jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
3.3.
Eiser bestrijdt niet dat hij goederen heeft meegenomen van het milieupark. Niet in geschil is dan ook dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedraging. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de norm niet duidelijk was en dat daarom geen sprake is van plichtsverzuim. De regels op het milieupark stonden volgens eiser weliswaar niet duidelijk op papier, maar eiser heeft zelf in het gesprek op 15 augustus 2013 verklaard dat de regel is dat je geen spullen mag meenemen van het milieupark, dat het onverstandig is wat hij heeft gedaan en dat het ook niet mag. Verder heeft eiser verklaard dat zijn vrouw hem wel eens heeft gewaarschuwd en heeft gezegd dat het niet zo’n goed idee van hem was. Eisers vrouw heeft hem ook wel eens teruggestuurd met goederen die hij had meegenomen. Voor zover eiser stelt dat hij tijdens dit gesprek onder druk is gezet, gaat de rechtbank hieraan voorbij, nu hij hier niet eerder over heeft geklaagd en hij ook niet heeft onderbouwd hoe hij onder druk zou zijn gezet. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat hij toestemming had om de goederen mee te nemen, omdat hij deze stelling niet heeft onderbouwd. Dat leidinggevenden ook goederen wegnamen, betekent niet dat geen sprake is van plichtsverzuim. Voor de beoordeling of sprake is van plichtsverzuim is verder niet van belang of eiser met zijn gedragingen (financieel) voordeel heeft behaald. Aan de stelling van eiser dat geen sprake was van waardevolle spullen komt in dit verband dus geen betekenis toe.
3.4.
De beroepsgrond faalt.
4. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het gedrag niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht en op goede gronden het gedrag van eiser als toerekenbaar plichtsverzuim aangemerkt, zodat verweerder bevoegd was eiser om die reden disciplinair te straffen.
5.1.
Eiser voert aan dat de opgelegde straf niet evenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Hij stelt dat verweerder zonder deugdelijke motivering voorbij is gegaan aan het advies van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft ook op geen enkele manier rekening gehouden met de zeer zware financiële consequenties voor eiser.
5.2.
Verweerder kent terecht een groot belang toe aan de integriteit van medewerkers. Dit neemt echter niet weg dat het jarenlang gebruikelijk was dat medewerkers zonder toestemming spullen meenamen van het milieupark. Weliswaar heeft verweerder in het jaar 2008 het integriteitsbeleid aangescherpt en enkele leidinggevenden ontslagen, maar verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gewenste cultuurverandering sindsdien in de praktijk ook heeft plaatsgevonden op het milieupark waar eiser werkte. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de verklaring van eiser dat zijn collega’s ook zonder toestemming goederen meenamen en de leidinggevenden hiervan wisten, in het feit dat vijf van de acht medewerkers op het milieupark disciplinair zijn gestraft wegens het zonder toestemming meenemen van goederen en in het feit dat [d] als leidinggevende eveneens zonder toestemming goederen had meegenomen van het milieupark en hij op 15 augustus 2013 heeft verklaard dat hij wist dat medewerkers spullen meenamen. De rechtbank acht verder van belang dat eiser en de andere eisers al in een vroeg stadium van de procedures hebben gewezen op de cultuur op het milieupark. De ambtenaren die [e] , Teamleider ten tijde van het plichtsverzuim, hebben gehoord, hebben er tijdens dit gehoor blijk van gegeven het weinig aannemelijk te vinden dat hij nooit zou hebben gehoord of gezien dat goederen van het milieupark werden weggenomen. Deze opstelling van de hoorders is eveneens een aanwijzing dat het meenemen van goederen van het milieupark in de praktijk nog steeds regelmatig voorkwam en dat daartegen in de laatste jaren voorafgaand aan het onderhavige onderzoek feitelijk niet werd opgetreden. Gelet op de omstandigheid dat het zonder toestemming meenemen van goederen op het milieupark veel voorkwam en door de leidinggevende(n) door de vingers werd gezien, is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag mede gelet op de duur van het dienstverband van eiser niet evenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.
5.3.
De beroepsgrond slaagt.
6. De beroepsgrond dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door aan [d], die ook goederen heeft meegenomen, slechts een berisping op te leggen, faalt. De rechtbank is van oordeel dat een berisping niet in een redelijke verhouding staat tot de aard en ernst van het door eiser gepleegde plichtsverzuim. Het gelijkheidsbeginsel gaat niet zo ver dat verweerder een eerder gemaakte fout, het (naar het zich laat aanzien) te licht bestraffen van [d], moet herhalen bij eiser (vergelijk ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2012, ECLI:CRVB:2012:BX2453).
7. Nu de rechtbank de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig acht aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, zal niet worden ingegaan op de beroepsgrond dat verweerder niet gerechtigd was eiser met onmiddellijke ingang te ontslaan omdat hij onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet mede gelet op artikel 8:41a van de Awb aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank acht het gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim evenredig eiser de straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiser door zonder toestemming goederen van het milieupark mee te nemen het vertrouwen in hem ernstig heeft geschaad en dat verweerder door het opleggen van deze straf de door hem gewenste cultuurverandering op het milieupark kan bewerkstelligen, ervan uitgaande dat eiser hier lering uit trekt en dat leidinggevenden toezicht houden en voorbeeldgedrag vertonen. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen en bepalen dat het strafontslag voorwaardelijk als bedoeld in artikel 79, tweede lid, van het Ambtenarenreglement wordt opgelegd aan eiser, in die zin dat het strafontslag niet ten uitvoer zal worden gelegd indien eiser zich gedurende een periode van drie jaar, ingaande op de dag van verzending van deze uitspraak, niet opnieuw schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige beroep een samenhangende zaak is met de zaak ROT 14/8063 in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Bpb vastgesteld op in totaal € 980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen tijdens de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1, waarbij het totaalbedrag van € 1.960,- gelijk wordt verdeeld over de twee zaken).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit, legt aan eiser de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van drie jaar op, ingaande op de dag van verzending van deze uitspraak, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. M.C. Woudstra en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van mr. S. Kara, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.
De griffier is buiten staat deze voorzitter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.