In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres IT Management Ltd. een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die bestuurder is van A-Ware B.V. De vordering betreft een bedrag van € 45.954,45, voortvloeiend uit een eerder vonnis van het hof ’s-Gravenhage, waarin A-Ware B.V. was veroordeeld tot betaling aan IT. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een tussenvonnis en een comparitie van partijen. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere stellende dat de vordering verjaard is en dat IT niet-ontvankelijk is in haar vordering. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder het leggen van derdenbeslag door IT op 24 februari 2014 en de verklaring van de gedaagde dat hij niets aan A-Ware B.V. verschuldigd is.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld. IT heeft betwist dat de gedaagde niets verschuldigd is aan A-Ware B.V. en heeft gesteld dat de vordering niet verjaard is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stelplicht bij IT ligt en dat de gedaagde voldoende heeft betwist dat er een vordering van A-Ware B.V. op hem bestaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat IT niet voldoende heeft aangetoond dat er een vordering bestaat, en heeft de vorderingen van IT afgewezen. Tevens is IT veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 2.656,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de kosten in het incident gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.