Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2015 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
stelt(cursivering rechtbank) dat de termijnoverschrijding is te wijten aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid en over de onjuistheid van die stelling geen zekerheid is verkregen. Deze tekst is verlaten, zo volgt verder voor de rechtbank uit de parlementaire geschiedenis, omdat de wetgever misbruik van die tekst vreesde, niet omdat de wetgever de tekst om andere redenen onjuist achtte. Hierin ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever bij het opstellen van artikel 6:11 van de Awb niet heeft beoogd het bereik daarvan zo beperkt te houden dat de woorden ‘redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld’ in de praktijk betekenen ‘uitsluitend indien de indiener aannemelijk maakt dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt’. Tot het bereik van artikel 6:11 van de Awb rekent de rechtbank daarom onder meer gevallen waarin de indiener ten gevolge van bijzondere omstandigheden die hem persoonlijk betreffen, niet tijdig van zijn rechtsmiddel gebruik heeft kunnen maken. Zo’n geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de indiener aannemelijk maakt dat zijn geestestoestand dusdanig is (geweest) dat hij niet in staat geacht kon worden zijn belangen voldoende te behartigen.