In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om verlenging van de termijn voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, ingediend door de minister van Defensie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 8:72 lid 6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank had eerder op 30 april 2015 bepaald dat de minister een dwangsom van € 5.000,- verbeurt indien niet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar bekend was gemaakt. De verzoeker stelde dat het onmogelijk was om binnen de gestelde termijn aan de veroordeling te voldoen, omdat de benodigde weging door de AIVD een gecompliceerd proces was. De rechtbank oordeelde echter dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen, beoordeeld moet worden aan de hand van feiten en omstandigheden die zich na de hoofdveroordeling hebben voorgedaan. Aangezien verzoeker geen bewijsstukken had overgelegd en het verzoek te laat was ingediend, werd het verzoek afgewezen. De rechtbank veroordeelde verzoeker bovendien in de proceskosten van verweerder tot een bedrag van € 245,-. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.