ECLI:NL:RBROT:2015:4052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
C/10/446235 / HA ZA 14-258
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en bewijsopdracht in geschil tussen Kolmar en Odfjell over niet-nakoming van contractuele verplichtingen

In deze zaak vordert Kolmar Group A.G. schadevergoeding van Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. wegens niet-nakoming van contractuele verplichtingen. Kolmar, een bedrijf dat zich bezighoudt met de handel in energie- en petrochemische producten, heeft in 2012 onderhandelingen gevoerd met Odfjell over de beschikbaarheid van tankcapaciteit voor het blenden en butaniseren van brandstoffen. Kolmar stelt dat Odfjell zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade. De vorderingen van Kolmar omvatten een hoofdsom van meer dan 17 miljoen USD en 3,5 miljoen euro, alsook een nader te begroten schadevergoeding.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 10 december 2014 een comparitie van partijen bevolen en heeft later bewijs opgedragen aan Kolmar over de toezeggingen van Odfjell. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Algemene Voorwaarden voor Tankopslag in Nederland (VOTOB-voorwaarden) van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen. Odfjell heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Kolmar, met een tegenvordering tot betaling van openstaande facturen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Kolmar zal worden toegelaten te bewijzen dat Odfjell harde toezeggingen heeft gedaan over de beschikbaarheid van tanks en de mogelijkheid tot butaniseren. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien Kolmar is gevestigd in Zwitserland. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid vastgesteld op basis van de EEX-Vo en het toepasselijke recht is Nederlands recht, zowel voor contractuele als onrechtmatige daad claims. De verdere beslissing is aangehouden, waarbij de rechtbank de partijen heeft opgedragen om getuigen te horen over de gemaakte toezeggingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/446235 / HA ZA 14-258
Vonnis van 13 mei 2015
in de zaak van
de vennootschap en rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
KOLMAR GROUP A.G.,
gevestigd te Zug, Zwitserland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. van den Brande,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ODFJELL TERMINALS (ROTTERDAM) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N. Vloemans.
Partijen zullen hierna Kolmar en Odfjell genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 december 2014, waarbij een comparitie van partijen is bevolen; alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de advocaatwijziging aan de zijde van Kolmar;
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 10 februari 2015, waarbij een zittingsagenda aan partijen is verstuurd;
  • de akte wijziging eis in conventie van Kolmar, met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 31 maart 2015;
  • de brief van de advocaat van Kolmar van 15 april 2015 naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal;
  • het faxbericht van de advocaat van Odfjell van 17 april 2015 naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
De rechtbank volstaat in deze fase van de procedure met een weergave van de - voor de hierna te verstrekken bewijsopdracht - essentiële feiten.
2.1.
Kolmar is een bedrijf dat zich bezighoudt met de handel in energie- en petrochemische producten.
2.2.
Odfjell is gespecialiseerd in de bovengrondse opslag van onder meer aardolieproducten en chemicaliën en beheert daartoe reeds een aantal jaren een terminal in de Botlek bij Rotterdam. Op deze terminal bevonden zich in 2012 en 2013 (ongeveer) 288 tanks met een inhoud die varieert tussen 735 en 40.000 m3.
2.3.
In het najaar van 2012 hebben contacten plaatsgehad tussen medewerkers van Kolmar en van Odfjell. Daarbij zijn diverse concepten van overeenkomsten tussen Kolmar en Odfjell uitgewisseld, waaronder concepten van een Storage Agreement en van een Operational Agreement.
2.4.
Op 24 december 2012 is de eerste zending producten van Kolmar aangekomen bij de terminal van Odfjell.
2.5.
Door Odfjell en Kolmar is (stilzwijgend) overeengekomen dat op hun rechtsverhouding de Algemene Voorwaarden voor Tankopslag in Nederland (hierna: de VOTOB-voorwaarden) van toepassing zijn.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Kolmar vordert, na eisvermeerdering, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis Odfjell veroordeelt:
1. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Kolmar te betalen de hoofdsom van
USD 17.374.617,79 en van € 3.595.195,28, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, en
2. om aan Kolmar een nader te begroten schadevergoeding te betalen ter zake van het niet nakomen door Odfjell van haar verplichting tot het ter beschikking stellen van de door haar gecommitteerde tanks in de overeenkomst, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
met veroordeling van Odfjell in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van de gelegde beslagen.
3.2.
Hieraan legt Kolmar - na een gedeeltelijke wijziging op de comparitiezitting van een van de grondslagen van haar eis - de volgende stellingen ten grondslag - samengevat weergegeven en voor zover thans relevant:
- in of omstreeks oktober 2012 is Kolmar op zoek gegaan naar een geschikte terminal in Antwerpen, Rotterdam of Amsterdam voor het blenden en butaniseren van brandstoffen;
- in oktober 2012 is Kolmar in contact gekomen met Odfjell en zijn de bij Odfjell beschikbare tankcapaciteit en de mogelijkheden tot blenden en butaniseren besproken;
  • in de periode 12 oktober-29 november 2012 hebben partijen onderhandeld;
  • op 24 oktober 2012 is door Odfjell een eerste schriftelijk aanbod gedaan voor een contract voor
  • in haar aanbod van 24 oktober 2012 bood Odfjell aan dat vanaf 1 april 2013 gebutaniseerd zou kunnen worden in twee grote 20.500 m3-tanks, zonder enig voorbehoud; slechts de in een concreet geval te volgen procedure van het butaniseren zou, zoals in de branche gebruikelijk is, nader tussen partijen moeten worden besproken en overeengekomen;
  • op 29 november 2012 is een definitief concept tot stand gekomen van de Storage Agreement en op 4 december 2012 van de Operational Agreement; het verschepen van de eerste zending van Kolmar naar Odfjell is, naast ondertekening aan beide zijden, een van de twee wijzen waarop volgens de Storage Agreement zelf een overeenkomst tot stand komt; de Operational Agreement maakt volgens de Storage Agreement daarvan deel uit;
  • in deze concepten is de datum van de terbeschikkingstelling van de kleinere tanks en de mogelijkheid tot butaniseren per 1 april 2013 niet gewijzigd;
  • subsidiair mocht Kolmar er daarom op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op vertrouwen dat Odfjell aan haar per 1 april 2013 de toegezegde tankconfiguratie ter beschikking zou stellen, zodat Kolmar vanaf 1 april 2013 op de terminal zou kunnen butaniseren;
  • de Storage Agreement en de Operational Agreement zijn vervolgens op 12 december 2012 tot stand gekomen;
  • Kolmar kiest ervoor haar vorderingen primair op niet-nakoming te baseren en subsidiair op onrechtmatig handelen; meer subsidiair doet Kolmar een beroep op vernietiging van de overeenkomst in verband met dwaling en bedrog;
  • Odfjell is toerekenbaar in gebreke gebleven de voor haar uit de overeenkomst voortspruitende verplichtingen tijdig en naar behoren na te komen; het gaat dan met name om het niet beschikbaar stellen van de kleine en middelgrote tanks in de periode december 2012 tot in juni 2013 en het niet bieden van de mogelijkheid tot butaniseren per 1 april 2013; als gevolg hiervan heeft Kolmar grote schade geleden;
  • voor deze schade, waaronder (in elk geval) gederfde winst en betaalde overliggelden, is Odfjell aansprakelijk;
  • Odfjells handelen levert tevens een onrechtmatige daad op; Odfjell heeft immers in de precontactuele fase niet alleen voor Kolmar relevante informatie verzwegen maar toen ook, naar zij wist of behoorde te weten, onjuiste inlichtingen aan Kolmar verstrekt, terwijl zij tevens wist of behoorde te weten dat de betreffende inlichtingen voor Kolmar wezenlijk waren voor de beslissing om al dan niet zaken te gaan doen met Odfjell; ook voor de hierdoor ontstane schade voor Kolmar, waaronder (in elk geval) gederfde winst en betaalde overliggelden, is Odfjell derhalve aansprakelijk; Odfjell heeft Kolmar voorts welbewust bedrogen door vorenbedoelde componententanks per 1 januari 2013 aan te bieden terwijl zij zich er van bewust was dat deze tanks op die datum niet operationeel zouden kunnen zijn; hierdoor heeft Odfjell, gelet op de grote financiële belangen die bij de overeengekomen beschikbaarheid van de tanks voor Kolmar speelden, het voorzienbare risico genomen dat Kolmar grote schade zou gaan lijden; desondanks heeft Odfjell niet van haar handelwijze afgezien; een en ander geldt evenzeer voor wat betreft de door Odfjell aan Kolmar aangeboden mogelijkheid om per 1 april 2013 te butaniseren;
  • in elk geval is, op basis van deze omstandigheden, sprake van dwaling aan de zijde van Kolmar als gevolg van het niet juist/niet volledig verstrekken van inlichtingen door Odfjell.
3.3.
Odfjell voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Kolmar, met veroordeling van Kolmar bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in de proceskosten en, in het geval van niet-tijdige voldoening van de proceskosten, tevens in de nakosten.
3.4.
Hiertoe voert Odfjell de volgende argumenten aan - samengevat weergegeven en voor zover thans relevant:
- het aanbod dat Odfjell (‘Offer Term Contract’) op 24 oktober 2012 heeft gedaan en hetgeen Odfjell steeds daarna aan Kolmar heeft medegedeeld bevatte duidelijke voorbehouden aangaande de beschikbaar te stellen tanks en de mogelijkheid te zijner tijd te gaan butaniseren, omdat Odfjell zich nog in een proces van ‘upgrading’ bevond en derhalve geen harde toezeggingen kon doen ten aanzien van de datum van beschikbaarheid van de tanks en het moment waarop Kolmar zou kunnen gaan butaniseren;
- de Storage Agreement en de Operational Agreement zijn niet door partijen ondertekend; partijen zijn wél tot uitvoering van de overeenkomst overgegaan, maar daaruit kunnen niet de door Kolmar gestelde conclusies worden getrokken; de zin waarop Kolmar zich beroept, namelijk “
Both parties consent to be bound to the terms of this Agreement and the General Terms and Conditions referred to and incorporated herein when: Odfjell has transmitted to Kolmar a copy of this Agreement and Odfjell receives Kolmar' s product for transfer at the terminal or when both parties have executed this Agreement, whichever occurs first”, stond in alle conceptversies, zodat daaraan geen bijzondere consequenties verbonden kunnen worden; partijen hebben ook na december 2012 nog verder onderhandeld en de Operational Agreement was een ‘levend document’; de uiteindelijke, definitieve, afspraken tussen partijen moeten dus gedestilleerd worden uit de laatste versies van de Storage Agreement (29 november 2012) en de Operational Agreement (13 maart 2013) en uit de communicatie die hierover tussen partijen heeft plaatsgehad;
- met betrekking tot het butaniseren is er geen contractuele verplichting voor Odfjell opgenomen in de aldus tussen partijen geldende overeenkomst; partijen zijn slechts overeengekomen dat aan Kolmar de gelegenheid geboden zou worden tot butaniseren indien het butaniseerproces vastgesteld en tussen partijen overeengekomen zou zijn (art. 6.2 van de Storage Agreement); deze opschortende voorwaarde is nimmer vervuld en daarmee ontstond voor Odfjell ook geen verplichting om Kolmar te laten butaniseren op haar terminal; van wanprestatie van Odfjell is derhalve geen sprake;
- evenmin is sprake van enig onrechtmatig handelen van Odfjell waardoor zij schadeplichtig zou zijn jegens Kolmar; wat Kolmar bedoelt met “buitencontractuele mededelings- en informatieplichten” licht zij niet toe; Kolmar stelt niet welke norm Odfjell zou hebben overtreden, waarom die norm zou strekken ter bescherming van Kolmar, welke schade als gevolg daarvan geleden zou zijn en wat het causaal verband tussen de normschending en de schade zou zijn; voor zover de vorderingen van Kolmar gebaseerd zijn op de bewering dat Odfjell onrechtmatig heeft gehandeld, dienen deze wegens gebrek aan motivering afgewezen te worden;
- van dwaling of bedrog is bij gebreke van toezeggingen of verzwijgen van relevante informatie geen sprake; Odfjell betwist voorts dat Kolmar de overeenkomst niet gesloten zou hebben indien zij een andere voorstelling van zaken had gehad;
- op grond van de in artikel 10.1 sub b van de Storage Agreement opgenomen vervaltermijn is, los van de grondslag van de gevorderde schadevergoeding, elk recht van Kolmar op schadevergoeding vervallen;
- voor zover Odfjells gedragingen al moeten leiden tot contractuele aansprakelijkheid of aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad jegens Kolmar, is zij slechts beperkt aansprakelijk op grond van de artikelen 57 en 58 van de VOTOB-voorwaarden;
- de omvang van de gestelde schade wordt betwist;
- aan Odfjell komt een recht op verrekening toe in verband met hetgeen zij in reconventie vordert.
in reconventie
3.5.
Odfjell vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. Kolmar veroordeelt om aan Odfjell te betalen een bedrag van € 1.872.529,46, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per maand, althans de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van verzuim, althans vanaf de dag van het instellen van de reconventionele vordering, tot aan de dag van de algehele voldoening;
2. Kolmar veroordeelt om aan Odfjell te voldoen een bedrag ter zake van de incassokosten als bedoeld in artikel 53 lid 3 van de VOTOB-voorwaarden, gelijk aan 15% van de hoofdsom, van € 280.879,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
4. voorwaardelijk, namelijk in het geval de rechtbank de vorderingen van Kolmar geheel of gedeeltelijk zou toewijzen, voor recht verklaart dat deze vorderingen geheel, althans gedeeltelijk, zijn voldaan door verrekening van het door Odfjell verschuldigde bedrag met het gehele, althans het door de rechtbank toegewezen, gedeelte van het onder sub 1 door Odfjell van Kolmar gevorderde bedrag;
5. Kolmar veroordeelt in de proceskosten, onder de bepaling dat (i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van Kolmar in de nakosten ten bedrage van € 131,00, dan wel, indien betekening plaatsvindt, ten bedrage van € 199,00.
[Het onder 3 gevorderde is, vanwege het inmiddels in het incident gewezen vonnis, niet meer van belang;
Rechtbank.]
3.6.
Hieraan legt Odfjell de volgende stellingen ten grondslag - samengevat weergegeven en voor zover thans relevant:
- Odfjell heeft vanaf 24 december 2012 tot en met 31 december 2013 werkzaam-
heden en diensten (opslaan, schoonmaken, lossen, laden, blenden, overpompen en dergelijke) verricht voor Kolmar;
  • vanaf 8 april 2013 heeft Odfjell voor deze conform de overeenkomst tussen partijen verrichte werkzaamheden en diensten gefactureerd aan Kolmar; slechts een gedeelte van de door Odfjell aan Kolmar gezonden facturen is tot op heden door Kolmar betaald;
  • in totaal bedraagt de nog openstaande vordering van Odfjell voor wat de hoofdsom betreft een bedrag van € 1.872,529,46; de 41 verzonden facturen zijn tot op heden ondanks het verstrijken van de tussen partijen overeengekomen betalingstermijn door Kolmar onbetaald gelaten; Kolmar is (dus) in verzuim;
  • de vermeende vordering van Kolmar doet daaraan, gelet op de VOTOB-voorwaarden, niet af.
3.8.
Hiertoe voert Kolmar - zeer kort samengevat en voor zover thans relevant - primair aan dat zij niet in verzuim verkeert, beroept zij zich subsidiair op opschorting en meer subsidiair op verrekening met hetgeen zij in conventie vordert.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
Odfjell heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van Kolmar. Aangezien deze eisvermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal zij dan ook worden toegelaten.
4.2.
In de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de comparitie die zijn gemaakt in bovengenoemde brief van 15 april 2015 en in bovengenoemd faxbericht van 17 april 2015 ziet de rechtbank geen aanleiding de tekst van dit proces-verbaal te wijzigen. Behoudens de opmerking van de advocaat van Kolmar dat onder (e) van het proces-verbaal na de zevende volzin die eindigt op “heeft gedaan” moet worden toegevoegd “Dat die studie er niet is werd ook bevestigd door de advocaat van Odfjell”, zijn deze brief en dit faxbericht juist. Zij zullen derhalve aan het proces-verbaal worden gehecht.
4.3.
Vanwege de buitenlandse vestigingsplaats van Kolmar heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom moet eerst de vraag beantwoord worden of de rechtbank internationaal bevoegd is en, zo ja, welk recht van toepassing is.
4.3.1. Zowel de vorderingen in conventie als de reconventionele vorderingen vallen onder het materiële, het formele en het temporele toepassingsbereik van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
4.3.2. Aangezien Odfjell, de gedaagde, woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 60 EEX-Vo, is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de vordering in conventie op grond van artikel 2 EEX-Vo. Verder is deze rechtbank relatief bevoegd op grond van artikel 99 lid 1 Rv, nu Odfjell woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank.
4.3.3. Omdat deze rechtbank internationaal bevoegd is kennis te nemen van de vordering in conventie, is zij op grond van artikel 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo eveneens internationaal bevoegd kennis te nemen van de reconventionele vorderingen.
4.3.4. Voor zover het geschil tussen partijen contractenrechtelijk van aard is, wordt dit geschil beheerst door Nederlands recht op grond van artikel 66 van de VOTOB-voorwaarden. Voor zover, daarentegen, het geschil betrekking heeft op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, is Nederlands recht van toepassing op grond van de hier van toepassing zijnde hoofdregel van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II): toepasselijk is het recht van het land waar de directe schade is geleden.
voorts in conventie
4.4.
Op de comparitiezitting van 31 maart 2015 is met partijen besproken dat de rechtbank het geraden acht eerst een summier vonnis te wijzen met, naar het zich toen liet aanzien, alleen een bewijsopdracht. De rechtbank zal daartoe overgaan, omdat voor het oordeel over alle grondslagen van de vordering en evenzeer het verweer van Odfjell van groot - vermoedelijk zelfs doorslaggevend - belang is wat de inhoud is geweest van de door Odfjell gedane toezeggingen en wat zij op dat moment wist omtrent de uitvoerbaarheid daarvan. Dat betekent dat het uit proceseconomische overwegingen de voorkeur verdient daaromtrent eerst meer duidelijkheid te verkrijgen. In de hierna vermelde rechtsoverwegingen wordt derhalve volstaan worden met het formuleren van vorenbedoelde bewijsopdracht en wordt voor het overige nog niet ingegaan op de overige tussen partijen gerezen geschilpunten.
4.5.
In dit stadium van de onderhavige procedure ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de hoofdregel van artikel 150 Rv dat de partij die zich op de rechtsgevolgen beroept van de door haar gestelde feiten de bewijslast van die feiten draagt, te weten in dit geval Kolmar. Van Odfjell wordt wél verwacht dat zij, ter ondersteuning van haar eigen stellingen (waaronder het verweer in verband met de VOTOB-voorwaarden) en ter ontzenuwing van die van Kolmar, gebruik maakt van de contra-enquête.
4.6.
Kolmar zal worden toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Odfjell, in de wetenschap dat zij niet voldeed en ook niet zou (kunnen) voldoen aan de wensen van Kolmar inzake het blenden (onder meer butaniseren) op de terminal van Odfjell, harde toezeggingen aan Kolmar heeft gedaan die erop neerkwamen dat Kolmar daar conform haar wensen kon gaan blenden, daaronder begrepen harde toezeggingen betreffende de mogelijkheid om vanaf 1 april 2013 te butaniseren.
4.7.
De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van Kolmar (in enquête) en aan de zijde van Odfjell (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum voor de enquête worden gepland als een datum worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van Odfjell om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête.
4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
voorts in reconventie
4.9.
De rechtbank zal iedere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
laat Kolmar toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Odfjell, in de wetenschap dat zij niet voldeed en ook niet zou (kunnen) voldoen aan de wensen van Kolmar inzake het blenden (onder meer butaniseren) op de terminal van Odfjell, harde toezeggingen aan Kolmar heeft gedaan die erop neerkwamen dat Kolmar op die terminal conform haar wensen kon gaan blenden, daaronder begrepen harde toezeggingen betreffende de mogelijkheid om vanaf 1 april 2013 te butaniseren;
5.2.
bepaalt dat indien Kolmar dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100-125 voor de rechter-commissaris mr. F. Damsteegt-Molier,
5.3.
bepaalt dat Kolmar, indien deze getuigen wil laten horen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van
sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer [adres] -de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden
juni 2015 tot en met september 2015moet opgeven, waarna dagen uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat Odfjell, indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd,
5.5.
bepaalt dat Kolmar, indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. F. Damsteegt-Molier en mr. K.F. Haak en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.
901/106/2148/163