In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de weigering van de veilingnotaris om een koper, aangeduid als [eiser], te accepteren tijdens een executieveiling. De zaak volgde op een tussenvonnis waarin de notaris de opdracht kreeg om bewijs te leveren dat de bank voorafgaand aan de veiling instructies had gegeven om [eiser] niet als koper te accepteren. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden voor deze instructie. De notaris had weliswaar de bevoegdheid om biedingen te weigeren zonder opgave van redenen, maar moest ook willekeur vermijden en verantwoording afleggen voor zijn beslissingen.
De rechtbank concludeerde dat er voldoende objectivering was voor de weigering van [eiser] als koper, ondanks dat de aanvankelijke reden voor de weigering niet was komen vast te staan. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de notaris in executieveilingen en de noodzaak om transparant en objectief te handelen, zelfs wanneer hij de bevoegdheid heeft om zonder opgave van redenen te handelen.
De eindconclusie was dat de vorderingen van [eiser] werden afgewezen en dat hij de kosten van de procedure moest dragen, inclusief de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 april 2015.