4.2Het subsidiaire betoog van eisers dat het gebruik van de informatie van de Belastingdienst door de AFM zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die informatie onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht, slaagt.
In de toelichting bij de invoering van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Awr (Stcrt. 2007, 248) is opgenomen:
“ Gelet op de ruime wettelijke bevoegdheden die de Belastingdienst heeft om, soms privacygevoelige, informatie over belastingplichtigen te verzamelen, is de betekenis van de geheimhoudingsplicht groot. Naast het algemene belang van bescherming van persoonsgegevens gaat het om het belang dat personen niet van het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst moeten worden weerhouden door de vrees dat die gegevens voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor een juiste en doelmatige uitvoering van de belastingwet.”
De belastingwetgever heeft ervoor gekozen een Inkeerregeling in het leven te roepen om ‘zwartspaarders’ in de gelegenheid te stellen schoon schip te maken zonder een vergrijpboete opgelegd te krijgen. Gelet hierop en gezien het bepaalde in artikel 43c, eerste lid, aanhef en onder s, van de Uitvoeringsregeling Awr alsmede de toelichting op dit artikel mochten inkeerders, onder wie eiser, er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat informatie aan de Belastingdienst in het kader van de Inkeerregeling uitsluitend zou worden gebruikt voor het opleggen van een naheffingsaanslag en niet aan de AFM zou worden verstrekt in het kader van de betrouwbaarheidstoetsing.
De AFM heeft de bewuste keuze gemaakt het (zeer omvangrijke) informatieverzoek te baseren op onderdeel u van artikel 43, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awr in de wetenschap dat onderdeel s hiervoor geen grondslag bood, waarmee de AFM de aan onderdeel s ten grondslag liggende (belangen)afweging van de opsteller van de Uitvoeringsregeling Awr heeft genegeerd. Van de AFM mag worden verwacht dat zij zich bewust is van het belang en de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht en geen daarmee strijdige verzoeken om informatie doet. Dat de AFM de gegevens heeft opgevraagd ter uitvoering van een essentiële wettelijke taak, het toezicht op de betrouwbaarheid van beleidsbepalers in de financiële sector, rechtvaardigt niet dat zij zonder wettelijke grondslag fiscale informatie opvraagt over alle beleidsbepalers van bij haar onder toezicht staande instellingen. De achtergrond van het informatieverzoek, te weten dat de AFM naar haar mening opvallend weinig meldingen kreeg van het gebruik van de Inkeerregeling, acht de rechtbank overigens onvoldoende concreet om te veronderstellen dat veel beleidsbepalers gebruik maakten van deze regeling zonder dit aan de AFM te melden. Ook achteraf is dat, gelet op de AFM ter zitting genoemde cijfers, naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Zoals blijkt uit haar verklaring ter zitting heeft de AFM evenmin onderzocht of de informatie op rechtmatige wijze kon worden verkregen. Het betoog dat niet efficiënt is om bij alle beleidsbepalers persoonlijk na te vragen of gebruik is gemaakt van de Inkeerregeling overtuigt de rechtbank niet, nu daarmee niet is onderbouwd dat een dergelijke uitvraag niet uitvoerbaar of zinvol zou zijn geweest en waarom over iedere beleidsbepaler van een onder toezicht staande instelling zonder wettelijke grondslag fiscale informatie is gevraagd bij de Belastingdienst.
Eisers betogen terecht dat de handelwijze van de AFM voorts in strijd is met artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheid, nu deze inmenging in het recht van eisers op respect voor hun privéleven niet bij wet is voorzien.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de AFM de gegevens heeft verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend overheidsorgaan mag worden verwacht dat het gebruik van deze gegevens onder alle omstandigheden onrechtmatig moet worden geacht, zodat de AFM de door de Belastingdienst verstrekte gegevens niet ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
5. Het standpunt van de AFM dat eiser een fiscaal bestuursrechtelijk antecedent en een toezichtantecedent heeft, is gelet op het voorgaande volledig gebaseerd op onrechtmatig verkregen informatie waarvan het gebruik ontoelaatbaar is. Hiermee ontvalt de basis aan het primaire besluit en het bestreden besluit. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het bezwaar van eisers gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
De andere beroepsgronden behoeven geen bespreking.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de AFM aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt de AFM in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.940,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1,5).