In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Intrum Justitia Nederland B.V. en een gedaagde wonende te Rotterdam. Intrum Justitia vorderde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een bedrag van € 1.135,14 aan hoofdsom, € 170,27 aan buitengerechtelijke kosten en € 102,36 aan verschenen rente. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst tussen de gedaagde en T-Mobile Netherlands B.V. voor het gebruik van telecommunicatiediensten, welke overeenkomst door T-Mobile was ontbonden wegens wanbetaling. T-Mobile had haar vordering op de gedaagde gecedeerd aan Intrum Justitia.
De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de cessie niet rechtsgeldig was, omdat de vordering ten tijde van de cessie niet bestond. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd op basis van verschillende processtukken, waaronder het exploot van dagvaarding en de conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
De kantonrechter heeft beoordeeld of Intrum Justitia een vorderingsrecht had op de gedaagde en of de cessie rechtsgeldig was. De rechter heeft vastgesteld dat voor de cessie van toekomstige vorderingen aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan, zoals het bestaan van een rechtsverhouding ten tijde van de cessie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van Intrum Justitia niet rechtsgeldig was gecedeerd, omdat de vordering niet in voldoende mate bepaalbaar was ten tijde van de cessie.
Daarom heeft de kantonrechter de vordering van Intrum Justitia afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting.