In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2015, heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijf eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, die als werknemer bij hem in dienst was. Eiser vorderde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door gedaagde en wegens ongeoorloofde concurrentie. Gedaagde had op 20 juni 2013 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, maar eiser stelde dat deze opzegging niet in overeenstemming was met de wettelijke opzegtermijn. Eiser vorderde een bedrag van € 9.092,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde op 1 november 2011 in dienst trad bij eiser en dat de arbeidsovereenkomst op 31 juli 2013 onregelmatig was opgezegd. De rechter oordeelde dat er sprake was van een overgang van onderneming, waardoor de rechten en plichten van de arbeidsovereenkomst van gedaagde van rechtswege waren overgegaan op eiser. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde de arbeidsovereenkomst niet onregelmatig had opgezegd, omdat hij de opzegtermijn van één maand in acht had genomen. De vordering van eiser tot schadevergoeding werd dan ook afgewezen.
In reconventie vorderde gedaagde betaling van achterstallig loon, dat door eiser niet was voldaan. De kantonrechter oordeelde dat eiser inderdaad nog een bedrag van € 2.336,44 aan gedaagde verschuldigd was, en kende dit bedrag toe, vermeerderd met een wettelijke verhoging en rente. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.