ECLI:NL:RBROT:2015:3784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
10/996527-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor wapenbezit

In de zaak tegen de verdachte, geboren in Hongarije en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Rotterdam op 1 juni 2015 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor mensenhandel, waarbij hij samen met anderen verantwoordelijk zou zijn voor de uitbuiting van Hongaarse arbeidsmigranten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van mensenhandel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de handelingen die als mensenhandel konden worden gekwalificeerd. De verklaringen van slachtoffers en getuigen waren te summier en niet overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van munitie, wat resulteerde in een gevangenisstraf van één maand. De rechtbank overwoog dat het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid munitie de veiligheid in de samenleving in gevaar brengt. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, maar besloot dat dit niet zou leiden tot een strafvermindering. De vorderingen van benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/996527-10
Datum uitspraak: 1 juni 2015
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum],
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsvrouw mr. M.M. Koers, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 t/m 16 april en 18 mei 2015.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte]) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering tot nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gerekwireerd tot:
 bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
 veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Feit 1
De tenlastelegging en het requisitoir vinden hun fundament in de theorie dat de verdachten, [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], samen verantwoordelijk zijn voor de tenlastegelegde mensenhandel. Of, zoals de officier van justitie het in zijn repliek stelt:

Hierover merk ik op, dat iedere verdachte zo zijn eigen bouwsteentje bijdraagt aan het gebouw van het medeplegen. Voor medeplegen hoeft men ook niet bij alle aspecten van het handelen aanwezig te zijn geweest. Voldoende is, dat men weet heeft van het strafbare gedrag en dat men op onderdelen een eigen materiële bijdrage van voldoende gewicht levert. Daarvan is naar mijn mening bij alle verdachten sprake.’
De rechtbank zal derhalve eerst beoordelen of het handelen van de verdachte als medeplegen valt te kwalificeren.
Medeplegen vereist een voldoende bewuste en nauwe samenwerking. Dit is slechts dan het geval indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen, zijn onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict, het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Daarbij zal de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaan dat alle zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen in beginsel bruikbaar zijn als bewijsmiddel, ondanks het verweer van de verdediging dat sommige getuigenverklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een bedrijf hadden, genaamd [bedrijf], dat bemiddelde tussen Hongaren en Nederlandse werkgevers. In dat kader kwamen Hongaren naar Nederland, onder de - naar later bleek onjuiste - belofte van voldoende werk en een goed salaris. [medeverdachte 1] en zijn vrouw [medeverdachte 2] brachten die Hongaren vervolgens onder in hun eigen woning of in één van de door hen gehuurde woningen. De Hongaren moesten bij aanvang een bedrag van € 270,-- betalen voor borg en/of huur voor de eerste verblijfsweek en/of bemiddelingskosten en daarna een bedrag van € 60,-- per week voor onderdak. [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] zorgden voor werkplekken, zorgden ervoor dat de Hongaren naar en van het werk werden vervoerd en zorgden in de regel voor het aanvragen van een bankrekening en een sofinummer voor de Hongaren. Salarisbetaling aan de Hongaren vond meestal niet of slechts gedeeltelijk plaats. Het door hen verdiende salaris werd in enkele gevallen rechtstreeks door de werkgever gestort op de rekening van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3], in andere gevallen beschikten [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] over de pinpas behorend bij de rekening op naam van het slachtoffer en namen zij het geld van die rekening op, dan wel dwongen zij het slachtoffer het geld, nadat deze het zelf van zijn of haar rekening had opgenomen, meteen aan hen af te geven.
Niet blijkt van enige concrete betrokkenheid van de verdachte bij één van bovenomschreven handelingen. Weliswaar heeft de verdachte zelf verklaard dat hij, op verzoek van zijn vader, een aantal keren Hongaren heeft geholpen met het openen van een bankrekening en Hongaren naar en van het werk heeft vervoerd, maar dit brengt niet mee dat de verdachte een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage aan de mensenhandel heeft geleverd dat bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
Dit wordt niet anders door hetgeen door een aantal slachtoffers is verklaard ten aanzien van de verdachte.
Zo verklaart [slachtoffer 1] meerdere malen te zijn mishandeld door de verdachte. Eén van die mishandelingen wordt weliswaar bevestigd door de verklaring van getuige [getuige], doch de rechtbank acht deze mishandeling meer op zichzelf staan en in onvoldoende verband tot de ten laste gelegde mensenhandel. Ten aanzien van de andere door [slachtoffer 1] genoemde mishandelingen geldt dat deze niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Verder verklaart [slachtoffer 2] dat ‘[verdachte] met mensen praat met de bedoeling om hypotheken en leningen op hun naam af te sluiten’ en [getuige] verklaart dat ‘[verdachte] hetzelfde doet als zijn vader’. [slachtoffer 3] tot slot verklaart dat [verdachte] in de periode 2007-2011 ‘3 keer mensen heeft vervoerd van Hongarije naar Nederland’ en dat ‘[verdachte] ook werkplekken heeft geregeld voor Hongaarse mensen’. Deze verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige] en [slachtoffer 3] acht de rechtbank echter te summier en te weinig specifiek om als bewijs voor de tenlastegelegde mensenhandel te kunnen dienen, zeker nu deze verklaringen ten aanzien van [verdachte] niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Afgezien daarvan geldt dat ook op basis hiervan niet kan worden bewezen dat de verdachte een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage aan de mensenhandel heeft geleverd dat bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
Met betrekking tot de in de tenlastelegging opgenomen slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] overweegt de rechtbank als volgt. Uit hun verklaringen valt af te leiden dat [slachtoffer 5] en [verdachte] bevriend waren en dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op enig moment op vrijwillige basis gedurende vier maanden zijn ingetrokken in de woning van [verdachte] en zijn gezin aan de [adres] in Rotterdam. Volgens [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] heeft [slachtoffer 5] in die periode gewerkt voor [verdachte] en heeft hij daarvoor geen salaris ontvangen. Ook zou [verdachte] [slachtoffer 5] meermalen geslagen hebben, waarvan [slachtoffer 4] éénmaal getuige was. Weliswaar kan uit deze verklaringen worden afgeleid dat de verdachte een rol in de uitvoering van de mensenhandel heeft gehad ten aanzien van [slachtoffer 5] maar dit op zichzelf is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van medeplegen door de verdachte ten aanzien van de mensenhandel van [slachtoffer 5]. Veeleer moet gedacht worden aan medeplichtigheid, doch dat is niet ten laste gelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor medeplegen van mensenhandel met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers.
Dat er ook nog andere belastende verklaringen in het dossier zitten van Hongaren die niet vermeld staan op de tenlastelegging kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze verklaringen geen betrekking hebben op de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers en daarom niet redengevend zijn.
[verdachte] wordt aldus vrijgesproken van het hem onder feit 1 tenlastegelegde.
Feit 2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor deelname aan een criminele organisatie onder meer moet komen vast te staan dat de verdachte een aandeel heeft in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunen. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een actieve rol, volgend uit de omstandigheid dat iedereen zijn eigen taak heeft. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte een actieve rol had en een eigen taak.
Beoordeling
In casu was, zoals blijkt uit de vonnissen van 1 juni 2015 ter zake [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die voor onder meer deze feiten zijn veroordeeld, sprake van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten mensenhandel. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de rol van de verdachte zodanig was dat bewezen kan worden verklaard dat hij een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van die organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunden. Evenmin kan bewezen worden dat de verdachte wetenschap had dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.
BEWEZENVERKLARING

Feit 3

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 maart 2011, te Rotterdam 640 kogelpatronen, kaliber 9mm, (voorzien van het bodemstempel: NNY (PVRI Partisan) 9mm Luger) en 681 kogelpatronen, kaliber .22LR, (voorzien van het bodemstempel: C (CCI) (AMB/161), elk zijnde munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, Categorie III van de Wet Wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid munitie van categorie III voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van munitie bevordert het gebruik van vuurwapens en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving en daarom dient daartegen uit oogpunt van generale preventie streng te worden opgetreden.
De hoeveelheid munitie rechtvaardigt het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2015 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijnBij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 15 maart 2011 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden, te weten de ingewikkeldheid en de omvang van het onderzoek. Het onderzoek zag op vijf verdachten en vele slachtoffers. De meesten van hen hadden de Hongaarse nationaliteit en waren niet in Nederland woonachtig. Het traceren en horen van de verdachten en de slachtoffers zowel in Nederland als in het buitenland heeft tijd gekost. Omdat de zaak vroeg om een gelijktijdige berechting van de vijf verdachten heeft dit eveneens aan een snelle afhandeling van de zaak in de weg gestaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een periode van drie jaar als redelijke termijn dient te worden beschouwd.
Tussen 15 maart 2011 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 4 jaar en twee maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaar, zou er in de onderhavige zaak sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM van veertien maanden.
In aanmerking nemende dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, alleen het onder 3 tenlastegelegde feit bewezen heeft verklaard, acht zij een gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden. Gelet op de duur van deze straf wordt volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn en zal deze overschrijding niet gecompenseerd worden door vermindering van de op te leggen straf.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN
[slachtoffer 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 3] wonende te Leidschendam, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 4.333,47 aan materiële schade en een bedrag van
€ 3.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 en hem derhalve voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, zal de benadeelde partij gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[slachtoffer 6]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 6] domicilie kiezende te Groningen, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 6.481,20 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij staat niet als slachtoffer genoemd op de tenlastelegging van de verdachte en bovendien wordt de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij [slachtoffer 6] worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[slachtoffer 5]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 5] domicilie kiezende te Groningen, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert ten aanzien van [verdachte] een bedrag van € 11.520,- aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 en hem derhalve voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, zal de benadeelde partij gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[slachtoffer 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 4] domicilie kiezende te Groningen, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 3.576,- aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 en hem derhalve voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, zal de benadeelde partij gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[slachtoffer 7]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 7] wonende te Maastricht, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een bedrag van € 9.753,75 (€ 11.167,21 minus het bedrag van € 1.413,46 ten aanzien van telefoonabonnementen dat ter zitting is ingetrokken) aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 7] zal in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij staat niet als slachtoffer genoemd op de tenlastelegging van de verdachte en bovendien wordt de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij [slachtoffer 7] worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 6], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.F. Koekebakker, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann en J. Snoeren, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2015.
De griffier Snoeren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 1 juni 2015:
TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

Feit 1

hij
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011
(telkens) te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten één of meerdere Hongaarse onderda(a)n(en), te weten
  • [slachtoffer 2] (D/005 en/of D/007) en/of
  • [slachtoffer 1] (G/01 en/of G/01-02 en/of G/01-03 en/of G/01-04) en/of
  • [getuige] (G/07-01) en/of
  • [slachtoffer 4] (G/22-01 en/of G/22-02) en/of
  • [slachtoffer 5] (G/42-01 en/of G/42-02) en/of
  • [slachtoffer 3] (AMB/100 en/of G/51-01 en/of G/51-02 en/of G/51-03 en/of G/51-04)

(lid 1 onder 1°)

(telkens) door fraude en/of door misleiding en/of (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en),
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of heeft gehuisvest en/of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en),
en/of

(lid 1 onder 4°)

(telkens) met één of meerdere van de in lid 1 onder 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middel(en),
te weten (telkens) door dwang en/of (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of (telkens) door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of (telkens)
door fraude en/of door misleiding en/of (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en),
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
onder de in lid 1 onder 10 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en)
zich daardoor beschikbaar stelde(n) /zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid
en/of diensten
en/of

(lid 1 onder 6°)

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en),
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s),
(telkens) - zakelijk weergegeven -
al dan niet terwij1 één of meer van voormelde perso(o)n(en)
in Hongarije in armoede leefde(n) en/of een (zeer geringe) uitkering van de staat ontving(en) en/of werkloos waren/was en/of (een) schulden had(den) (in de vorm van (een) lening(en) en/of hypothe(e)k(en)) (dit betreft onder meer [slachtoffer 1] en/of [getuige] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3])
en/of
niet of nauwelijks de Nederlandse taal sprak(en) en/of onbekend waren/was met de Nederlandse samenleving en/of
- in persoon dan wel via de telefoon (aan) één of meer van voormelde perso(o)n(en) beloofd en/of toegezegd en/of meegedeeld dat er (voldoende) werk en/of (voldoende) salaris (te verdienen) was (in Nederland) (onder meer [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]) en/of
- voor voornoemde perso(o)n(en) een (vlieg)reis (vanuit Hongarije naar Nederland) betaald (onder meer [slachtoffer 4]) en/of
- van één of meer van voormelde perso(o)n(en) (een) bedrag(en) geëist en/of ontvangen (terzake (het aanvragen van) (een) sofinummer(s) en/of (een) bankrekening(en) en/of (een) bankpas(sen) en/of bemiddelingskosten en/of huisvestingskosten (voor de eerste week)) (waarvoor één of meer van voornoemde perso(o)n(en) (een) schuld(en) bij verdachte en/of zijn mededader(s) hebben/heeft moeten aangaan) (AMB/152 en/of AMB 115) terwijl daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) na aankomst in Nederland gehuisvest in en/of vervoerd en/of overgebracht naar (een) woning(en) die gehuurd werd(en) door en/of die in eigendom en/of beheer waren/was van verdachte en/of zijn mededader(s) (en/of hun/zijn familie) en/of welke woning(en) al dan niet onverwarmd en/of overbevolkt en/of vervuild en/of karig gemeubileerd waren/was (AMB/078 en/of AMB/089 en/of AMB/090 en/of AMB/091 en/of AMB/102) en/of
- één of meer van voornoemde perso(o)n(en) begeleid bij en/of met het aanvragen en/of ophalen van (een) bankpas(sen) en/of (een) sofinummer(s) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) van en/of naar (een) werkplek(ken) vervoerd en/of werkzaamheden laten verrichte(n) voor dan wel door tussenkomst van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) weinig en/of geen werk aangebo(o)d(en) en/of gegeven en/of (aldus) te weinig en/of geen geld laten
verdiene(n) en/of van hun/zijn/haar verdiensten niets dan wel incidenteel (een) (zeer laag) voorschot(ten) (ter waarde van (gemiddeld) 20 euro) gegeven en/of
- huurpenning(en) en/of kost en inwoning als schuld voor één of meer van
voormelde perso(o)n(en) aangemerkt en/of (ook) van het salaris en/of loon van één of meer van voormelde perso(o)n(en) afgetrokken en/of (dit) geld/salaris van hen/haar/hem afgepakt (dit laatste betreft onder meer [getuige] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]) (terwijl daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
- ( (telkens) wanneer één of meer van voormelde perso(o)n(en) om hun/zijn/haar salaris en/of loon vroeg(en), (een) (andere) reden(en) gegeven waarom het salaris en/of loon (nog) niet betaald was en/of gedreigd en/of gezegd dat indien één of meer van voormelde perso(o)n(en) verder zou(den) klagen en/of om hun/zijn/haar geld zou(den) vragen, zij en/of hij klappen zou(den) krijgen en/of
- ( (aldus) een (snelle) terugkeer naar Hongarije en/of vertrek naar een andere huisvesting en/of arbeidsplaats onmogelijk gemaakt en/of
- er voor gezorgd dat één of meer van voormelde perso(o)n(en) geen dan wel te weinig eten meer kon(den) kopen en/of honger leden/leed (dit laatste betreft onder meer [slachtoffer 1] (AMB/017 en/of AMB/024) en/of [getuige] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3]) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en)
geschopt en/of geslagen en/of met een mes bedreigd en/of getracht de vingers naar achteren te breken en/of mishandeld (dit betreft onder meer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5]), dit al dan niet terwij1 [getuige] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] (G/51-04 p.3) en/of één of meer anderen van die of overige mishandeling(en) en/of overige (verbale) misdragingen geturge(n) waren/was en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) medische hulp en/of behandeling(en) en/of medicijnen (geheel dan wel ten dele) onthouden (onder meer [slachtoffer 5]) en/of
- ( (aldus) één of meer van voormelde perso(o)n(en) in een financieel en/of economisch en/of fysiek en/of maatschappelijk afhankelijke positie (van verdachte en/of zijn mededader(s)) gebracht en/of
- ( (aldus) van één of meer van voornoemde perso(o)n(en) (telkens) ontvang(en) en/of (af)gepakt:
o de/het geldbedrag(en) die/dat voormelde perso(o)n(en) hebben/heeft betaald (terzake huisvestingskosten (voor de duur van één week)) (terwijl daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
o (vrijwel alle) verdiensten van voormelde perso(o)n(en) (terwij1 daarvan niets dan wel incidenteel (een) (zeer la(a)g(e)) voorschot(ten) (ter waarde van (gemiddeld) 20 euro) (AMB/152) (aan voornoemde perso(o)n(en) werd(en) uitbetaald)) en/of
o (een) geldbedrag(en) terzake huur(penningen);
(artikel 273f Wetboek van Strafrecht)

Feit 2

hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit hem, verdachte, en/of
  • [medeverdachte 2] en/of
  • [medeverdachte 1] en/of
  • [medeverdachte 4] en/of
  • [medeverdachte 3]
en welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
  • het een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door (afpersing, fraude), misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander en/of een ander met één van eerder genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en/of opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander (art. 273f lid 1 sub 1 en/of 4 en/of 6 Sr) en/of
  • met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand te bewegen tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld (art. 326 lid 1 Sr) en/of
  • enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen ((waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft) of het weg te nemen goed onder haar bereik brengt door middel van valse sleutels), (art. 311 lid 1 en/of 310 Sr) en/of
  • opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat zij anders dan door misdrijf onder zich heeft, zich wederrechtelijk toe te eigenen (art. 321 Sr) en/of
  • het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van (een) geldbedrag(en), dan wel verbergen of verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat geldbedrag(en) zijn/is of het voorhanden heeft en/of het verwerven, voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van (een) geldbedrag(en), terwijl zij weet dat de/het geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf (art 420 bis Sr);
(art 140 Wetboek van Strafrecht)

Feit 3

hij
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011,
(telkens) te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
  • (ongeveer) 640, althans één of meer kogelpatronen, kaliber 9mm, (voorzien van het bodemstempel: NNY (PVRI Partisan) 9mm Luger) en/of
  • (ongeveer) 681, althans één of meer kogelpatronen, kaliber .22LR, (voorzien van het bodemstempel: C (CCI) (AMB/161),
(elk) zijnde munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, Categorie III van de Wet Wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26, lid 1 WWM)