ECLI:NL:RBROT:2015:3780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
KTN-3114138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een niet verantwoord persoonsgebonden budget door zorgkantoor Achmea

In deze zaak heeft Achmea Zorgkantoor N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de terugbetaling van een niet verantwoord persoonsgebonden budget (PGB). Achmea, als zorgkantoor, is verantwoordelijk voor de toekenning en controle van PGB's en heeft vastgesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 2.723,36 niet heeft verantwoord. De procedure volgde na een beëindigingsbeschikking van 29 november 2012, waarin Achmea [gedaagde] meedeelde dat de toekenning van het PGB werd stopgezet wegens het niet afleggen van verantwoording. Achmea heeft [gedaagde] gesommeerd het niet verantwoorde bedrag terug te betalen, maar [gedaagde] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat er bestuursrechtelijke gebreken kleven aan de besluiten van Achmea.

De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in acht genomen en vastgesteld dat er tegen de besluiten van Achmea een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar dat [gedaagde] hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De kantonrechter oordeelt dat de besluiten van Achmea formele rechtskracht hebben en dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de terugbetaling van het PGB. De vordering van Achmea wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter is dat [gedaagde] aan Achmea moet betalen een totaalbedrag van € 3.238,83, vermeerderd met wettelijke rente, en dat [gedaagde] de proceskosten moet vergoeden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.J. van Boven op 29 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3114138 CV EXPL 14-25870
uitspraak: 29 mei 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA ZORGKANTOOR N.V.,
h.o.d.n. Achmea Zorgkantoor N.V., Zorgkantoor Zwolle, Zorgkantoor Rotterdam, Zorgkantoor Kennemerland, Zorgkantoor Drenthe, Zorgkantoor Flevoland en Zorgkantoor Zaanstreek-Waterland,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit, gerechtsdeurwaarder A. Lodder,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal.
Partijen worden hierna aangeduid als Achmea en [gedaagde].

1.Het verloop van het proces

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 19 mei 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • het vonnis van deze rechtbank d.d. 5 december 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 12 januari 2015 2013 gehouden comparitie van partijen;
  • de conclusie na comparitie aan de zijde van [gedaagde], met producties;
  • de antwoordconclusie na comparitie aan de zijde van Achmea.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Achmea is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangewezen als zorgkantoor. Achmea regelt als zorgkantoor de toekenning van het Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB). Met een PGB kan iemand die zorg nodig heeft en daarvoor geïndiceerd is (hierna: de budgethouder) zelf hulp en begeleiding inkopen.
2.2
Aan [gedaagde] is een PGB toegekend. De hoogte hiervan is bij Toekenningsbeschikkingen van 25 mei 2013 vastgesteld en bedraagt over de periode van 1 januari 20120 tot en met
18 januari 2012 € 282,60 netto en over de periode van 19 januari 2012 tot en met 18 juli 2012 € 2.857,37 netto.
2.3
Het toegekende PGB is in voorschotten aan [gedaagde] uitbetaald. In de Toekennings-beschikkingen is tevens opgenomen dat de budgethouder binnen zes weken na iedere voorschotperiode verantwoording over de besteding van het PGB dient af te leggen aan het zorgkantoor door middel van verantwoordingsformulieren, en dat het PGB dat niet aan de in de Toekenningsbeschikkingen opgenomen zorg wordt besteed of waarvan de budgethouder nalaat verantwoording af te leggen, moet worden terugbetaald aan het zorgkantoor.
2.4
Bij beëindigingsbeschikking van 29 november 2012 heeft Achmea [gedaagde] medegedeeld dat de toekenning van het PGB wordt stopgezet per 18 juli 2012 wegens het niet afleggen van verantwoording.
2.5
Bij beschikking subsidievaststelling d.d. 15 juni 2013 (hierna: de terugvorderings-beschikking) heeft Achmea over de periode van 1 januari 2012 tot en met 18 juli 2012 vastgesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 2.723,36 niet heeft verantwoord en haar gesommeerd dit bedrag terug te betalen.

3.Het geschil

3.1
Achmea heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 2.723,36 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, € 480,78 aan buitengerechtelijke kosten en € 34,69 aan verschenen rente tot aan de dag der dagvaarding, met proceskostenveroordeling.
3.2
Aan haar vordering legt Achmea naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten
– zakelijk weergegeven – het navolgende ten grondslag. [gedaagde] is in gebreke met de tijdige terugbetaling van het aan haar uitgekeerde, maar niet verantwoorde budget. Door dit verzuim is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd geworden. Tevens was Achmea hierdoor genoodzaakt haar vordering uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken, welke kosten voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- aangevoerd dat er bestuursrechtelijke gebreken kleven aan de genomen besluiten, zowel over het stopzetten van de PGB als de terugvordering, zodat deze besluiten geen formele rechtskracht toekomt.

4.De beoordeling

4.1
Bij de beoordeling van de vraag of het besluit tot beëindigen van het PGB en het besluit tot terugvorderen van het uitgekeerde, maar niet verantwoorde deel van het PGB formele rechtskracht hebben, geldt als volgt.
Indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang is niet gebruikt, dient de burgerlijke rechter, in geval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, in beginsel van die geldigheid uit te gaan, behoudens indien de daaraan verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard.
4.2
De kantonrechter overweegt als volgt. Achmea heeft onweersproken gesteld dat er zowel tegen de beëindigingsbeschikking als de terugvorderingsbeschikking een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan. Beide keren heeft [gedaagde] binnen de daarvoor geldende termijn geen rechtsmiddel tegen de beschikkingen ingesteld. Voor het eerst op 19 augustus 2013 heeft [gedaagde] een verantwoordingsformulier over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 (hierna: het verantwoordingsformulier) aan Achmea toegestuurd. Achmea heeft dit formulier per brief van 21 augustus 2013 geretourneerd aan [gedaagde] daar zij deze niet in behandeling kon nemen. In dezelfde brief is [gedaagde] gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken, welk bezwaar onderbouwd dient te worden met kopieën van bankafschriften van betalingen aan de zorgverlener, kopieën van facturen en urenstaten van de zorgverlener en van de overeenkomst met de zorgverlener. Bij uitblijven van reactie hierop door [gedaagde], heeft Achmea haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde. Deze heeft [gedaagde] bij brief van 18 oktober 2013 aangeschreven het openstaande bedrag te voldoen. Per brieven van 26 november 2013 en 16 december 2013 is [gedaagde] gesommeerd het totaal verschuldigde te voldoen. Op 17 december 2013 heeft [gedaagde] telefonisch medegedeeld stukken ten aanzien van de verantwoording op te zullen sturen. Bij uitblijven van het overleggen van die stukken heeft de gemachtigde van Achmea [gedaagde] per brieven van 24 en 31 december 2013 herinneringen verstuurd. [gedaagde] heeft op 13 januari 2014 een foto van het verantwoordingsformulier gemaild aan de gemachtigde van Achmea. Per brief van 23 januari 2014 heeft de gemachtigde van Achmea [gedaagde] bericht dat zij de
e-mail van [gedaagde] heeft doorgestuurd onder de mededeling dat de gemachtigde hier zelf niet inhoudelijk over kan oordelen. Bij brief van 3 februari 2014 heeft de gemachtigde van Achmea [gedaagde] verzocht om het verantwoordingsformulier te onderbouwen met eerder genoemde stukken. Behalve een telefonische toezegging daartoe op 25 maart 2014 heeft [gedaagde] nimmer de onderbouwende stukken ingediend.
Uit dit alles kan niet anders de conclusie getrokken worden dat er tegen de genomen besluiten zoals verwoordt in de beschikkingen beide keren sprake is geweest van het openstaan van een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang. Geenzins is gebleken dat de gemachtigde van Achmea zich inhoudelijk met de bezwaren heeft bezig gehouden zodat dit verweer van [gedaagde] wordt verworpen.
Door [gedaagde] is bij repliek nog gesteld dat zij de beëindigingsbeschikking en de terugvorderingsbeschikking niet heeft ontvangen, welk verweer zij overigens prijs lijkt te geven in haar akte na comparitie. Al zou het zo zijn dat [gedaagde] de beschikkingen niet eerder dan bij dagvaarding heeft ontvangen, dan nog maakt dit niet dat er geen sprake zou zijn van een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang nu Achmea zich ook tijdens deze procedure bereid heeft verklaard het verantwoordingsformulier buiten de termijnen te beoordelen als daar maar de gevraagde onderbouwende stukken aan toegevoegd worden.
Deze mededeling tot bereidheid van Achmea, zoals ook verwoord in haar brieven van
21 augustus 2013 en 3 februari 2014, is echter geen bestuursrechtelijke handeling -zoals door [gedaagde] is gesteld- en hoeven dus niet door de kantonrechter te worden getoetst. Het heeft enkel aan de nalatigheid van [gedaagde] gelegen dat Achmea, ook tijdens deze procedure, niet tot een herziening heeft kunnen komen nu [gedaagde] in gebreke blijft met het overleggen van de gevraagde onderbouwende stukken. De bij conclusie na comparitie in het geding gebrachte kopieën van een drietal kwitanties zijn immers maar een onderdeel van de gevraagde benodigde onderbouwende stukken.
De kantonrechter gaat dan ook in beginsel uit van de geldigheid van de besluiten.
4.3
Door [gedaagde] zijn geen aan het beginsel van geldigheid verbonden bezwaren gesteld die door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op het beginsel een uitzondering moet worden aanvaard.
4.4
Dit alles leidt tot de slotsom dat de besluiten formele rechtskracht hebben. Nu [gedaagde] niet heeft weersproken het PGB ontvangen te hebben van Achmea en het niet verantwoorde deel niet te hebben terugbetaald, zal de vordering van Achmea worden toegewezen.
4.5
Tegen de (gevorderde) wettelijke rente is geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat deze ook zal worden toegewezen.
4.6 Achmea maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim van [gedaagde] na 30 juni 2012 is ingetreden en voldoende gebleken is dat voldaan is aan de vereisten van dat Besluit, zodat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is.
4.7 [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea bepaald op € 95,77 aan dagvaardingskosten, € 462,00 aan vast recht en € 612,50 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 salarispunten).
5.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea tegen kwijting te betalen € 3.238,83, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 2.723,36 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 557,77 aan verschotten en € 612,50 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745