ECLI:NL:RBROT:2015:3604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
474389 / HA RK 15-321
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2015 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.C. van Paridon, tegen de rechter mr. M.C. Woudstra. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting op 17 april 2015, waar de verzoeker en zijn raadsman niet in staat waren om de gedingstukken tijdig te bestuderen. De rechtbank had gedingstukken ontvangen van het college van B&W van de gemeente Rotterdam, maar de raadsman had deze stukken niet ontvangen voor de zitting. Tijdens de zitting werd een leespauze voorgesteld, maar de raadsman weigerde dit, omdat hij vond dat hij niet adequaat kon reageren zonder eerst de stukken te hebben gelezen en met zijn cliënt te hebben overlegd. De rechter, mr. M.C. Woudstra, heeft vervolgens aangegeven dat als de raadsman zo doorging, het onderzoek ter zitting gesloten zou worden en er uitspraak gedaan zou worden zonder dat er inhoudelijk over de verzoeken was gesproken.

De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken tijdens de zitting de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechter had de verzoeker in een positie gebracht waarin hij het risico liep dat er uitspraak gedaan zou worden zonder dat zijn standpunt was gehoord. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was, omdat de rechter niet voldoende ruimte had geboden voor een eerlijke behandeling van de zaak. Het verzoek tot wraking werd dan ook toegewezen, wat betekent dat de rechter mr. M.C. Woudstra niet langer de zaak zou behandelen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. A.N. van Zelm van Eldik en de rechters mr. P.C. Santema en mr. M.G.L. de Vette. De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor- en wederhoor in rechtsprocedures en de noodzaak voor rechters om onpartijdig te blijven, vooral in situaties waarin de rechten van partijen in het geding zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/474389 / HA RK 15-321
Beslissing van 7 mei 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. S.C. van Paridon,
strekkende tot wraking van:
mr. M.C. Woudstra, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiek, team bestuur 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van17 april 2015 is door de rechter als voorzieningenrechter behandeld de door verzoeker aanhangig gemaakte drie voorlopige voorzieningen in de procedures tussen verzoeker en het college van B&W van de gemeente Rotterdam.
Deze voorlopige voorzieningen hebben als zaaknummers ROT 15/2016, ROT 15/2044 en ROT 15/2095.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de dossiers in de bodemprocedure.
Verzoeker, de rechter, alsmede het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 20 april 2015.
Ter zitting van 28 april 2015 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker en zijn raadsman mr. S.C. van Paridon. Tevens zijn ter zitting als getuigen gehoord [naam getuige 1] en [naam getuige 2].

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op de zitting van 17 april 2015 is niet gebleken dat de gedingstukken in afschrift zijn verstuurd aan de raadsman van verzoeker. De rechter stond erop dat er een leespauze ingelast zou worden. De raadsman van verzoeker heeft daar bezwaar tegen gemaakt, omdat het onmogelijk is om op de gang een gedegen standpunt in een kwetsbare zaak als deze in te nemen. Verder heeft de griffier meermaals ‘fnuikend’ en lachend gereageerd op de standpunten van verzoeker. Desgevraagd heeft de rechter tot tweemaal toe geen actie op dit gedrag ondernomen. Na het dreigement van de rechter om de zaak te sluiten zonder dat er de facto een inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden, is het ernstig vermoeden gerezen dat de rechter geen behoefte heeft aan het horen van het standpunt van verzoeker. Hetgeen voorts is gebleken uit het feit dat door de rechter niet de gelegenheid is geboden, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe, om de zaak aan te houden teneinde namens verzoeker een gemotiveerd schriftelijk standpunt in te nemen. Derhalve kan de onpartijdigheid van de rechtbank niet langer worden gegarandeerd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De zitting begon met een felle discussie over de vraag of de rechter terecht had vastgesteld dat het griffierecht in een van de drie zaken niet was betaald. Vervolgens ontstond er een discussie over de vraag naar het spoedeisend belang in alle drie de zaken. Toen de rechter de raadsman erop wees dat hij geen stukken had ingediend ter onderbouwing van de spoedeisendheid gaf de raadsman aan dat hij geen stukken had ontvangen en in de veronderstelling verkeerde dat de rechtbank ook geen stukken had ontvangen. De rechter heeft de raadsman een brief van 9 april 2015, binnengekomen bij de rechtbank op 10 april 2015, voorgehouden en hem medegedeeld dat het college van B&W van Rotterdam de stukken heeft ingezonden en in de aanbiedingsbrief heeft vermeld dat een afschrift van de stukken op dezelfde dag naar het kantoor van de raadsman is gezonden. De rechtbank mocht en kon er van uitgaan dat de raadsman net als de rechter in het bezit was gesteld van de stukken. Gelet op het spoedeisend karakter van de voorlopige voorzieningenprocedures heeft de rechter geprobeerd de impasse te doorbreken met het praktische voorstel aan de raadsman om hem een exemplaar van de gedingstukken te overhandigen, hem een leespauze te geven en hem in de gelegenheid te stellen om desgewenst met zijn cliënt te overleggen, waarna hij alsnog een inhoudelijk standpunt zou kunnen innemen. De rechter heeft daaraan toegevoegd dat ze wel zouden zien hoever ze zouden komen en heeft dus niet uitgesloten dat gaandeweg de zitting, naar aanleiding van hetgeen door partijen naar voren zou worden gebracht, anders zou moeten worden beslist. De rechter heeft er niet op gestaan dat een leespauze zou worden ingelast en de raadsman heeft op dat moment ook niet te kennen gegeven dat hiertegen bezwaar bestond ‘gelet op het feit dat onmogelijk op de gang een gedegen standpunt in een kwetsbare zaak als deze kan worden ingenomen laat staan dat een en ander schriftelijk bevestigd kan worden’. Overigens is het in voorlopige voorzieningenprocedures niet ongebruikelijk dat de standpunten van partijen pas ter zitting worden toegelicht.
De raadsman heeft tweemaal een opmerking gemaakt over het lachen van de griffier en heeft de rechter de tweede keer verzocht hier actie op te ondernemen omdat de raadsman zich hieraan stoorde. De rechter is niet (expliciet) op dit verzoek ingegaan omdat de griffier zich inmiddels zelf hiervan al bewust was en de rechter verder wilde gaan met de zaken.
De rechter had de raadsman wederom verzocht of hij instemde met een leespauze en hem voorgehouden dat het toch ook in het belang van zijn cliënt was als de verzoeken vandaag konden worden behandeld, zodat zij op korte termijn een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten zou kunnen geven. De raadsman stond er op dat eerst moest komen vast te staan dat verweerder daadwerkelijk stukken naar zijn kantoor had gestuurd en gaf te kennen dat hij zelf wel bepaalde wat in het belang van zijn cliënt was. Hierop heeft de rechter de raadsman medegedeeld dat als hij op deze wijze door zou gaan, een verdere voortzetting van de zitting geen zin meer had en zij het onderzoek zou gaan sluiten en uitspraak zou gaan doen, waarna de raadsman het wrakingsverzoek heeft ingediend.
Dat het streven van de rechter erop was gericht de zaken inhoudelijk op de zitting te behandelen in plaats van ze aan te houden, is op zichzelf geen gegronde reden voor wraking.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een rechter, vastgesteld moet worden dat sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
3.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
In het proces-verbaal van de zitting van 17 april 2015 - voor zover thans van belang – staat het volgende gerelateerd:
(..)
Gemachtigde van verzoeker deelt (..) mede dat hij geen gedingstukken heeft ontvangen, noch van de rechtbank noch van verweerder (..).
De voorzieningenrechter wijst erop dat de rechtbank wel in het bezit is van de stukken en schorst de zitting voor korte duur. Na hervatting deelt de voorzieningenrechter mede dat in [het] dossier een gedingstuk aanwezig is, zijnde [een] aanbiedingsbrief van 9 april 2015 van verweerder waaruit blijkt dat de gedingstukken door verweerder op die datum zowel naar de rechtbank als aan de gemachtigde van verzoeker zijn gezonden. (..)
De voorzieningenrechter stelt voor een leespauze in te lassen, teneinde de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid te stellen de stukken te lezen, met zijn cliënt te overleggen, en alsnog zijn standpunt nader toe te lichten.
Namens verweerder deelt de heer Cevik mede dat hij tijdens de schorsing telefonisch contact heeft opgenomen met kantoor om te achterhalen wat er precies is gebeurd en dat hij tijdens de leespauze hierover wellicht meer duidelijkheid kan verkrijgen.
Gemachtigde van verzoeker staat er op dat verweerder de brief overlegt waaruit blijkt dat de stukken aan zijn kantoor zijn toegezonden en wijst er op dat het in beroepszaken aan de rechtbank is om na te gaan of de gedingstukken zijn verzonden aan eiser dan wel diens gemachtigde en dat dit in deze beroepszaak ten onrechte niet is gebeurd. Vervolgens maakt hij tot tweemaal toe een opmerking over het feit dat de griffier zit te lachten, en draagt hij de voorzieningenrechter na de tweede constatering op daar actie op te ondernemen.
De voorzieningenrechter stelt voor om, gelet op het belang van verzoeker bij een inhoudelijke behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening, verder te gaan en de stukken te gaan lezen.
In reactie hierop deelt de gemachtigde van verzoeker mee dat hij zelf wel bepaalt wat in het belang van zijn cliënt is en dat hij eerst duidelijkheid wil hebben over de toezending van de stukken door verweerder.
De voorzieningenrechter deelt hierop mede dat als de gemachtigde van verzoeker op deze wijze doorgaat, verdere behandeling weinig zin heeft en het onderzoek ter zitting zal worden gesloten, waarna uitspraak zal worden gedaan.
Gemachtigde van verzoeker verklaart:
Ik wil hierbij een wrakingsverzoek doen. (..)
3.6
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek zich toespitst op de vraag of de rechter met de mededeling dat zij het onderzoek zal sluiten en uitspraak zal gaan doen de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
3.7
Gelet op het op proces-verbaal van de zitting alsmede de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] ter zitting van de wrakingskamer op 28 april 2015, stelt de wrakingskamer vast dat het college van B&W vóór de zitting van 17 april 2015 gedingstukken had toegezonden aan de rechtbank en dat de raadsman van verzoeker deze gedingstukken niet vóór deze zitting had ontvangen, noch van de rechtbank noch van het college van B&W. Aan de hand van de dossiers van de voorlopige voorzieningen kan worden vastgesteld dat deze gedingstukken daarin aanwezig waren en dat deze niet van geringe omvang waren.
3.8
De raadsman van verzoeker is ter zitting niet akkoord gegaan met een leespauze, waarin hij van die stukken kennis moest nemen en hij die stukken met zijn cliënt op de gang moest bespreken, waarna hij na terugkeer op de zitting daarover een standpunt zou moeten innemen. De rechter heeft - nadat ze twee keer de mededeling had gedaan over het inlassen vaneen leespauze – vervolgens medegedeeld dat als de gemachtigde van verzoeker op deze wijze zou doorgaan, verdere behandeling weinig zin had en het onderzoek ter zitting zou worden gesloten, waarna uitspraak zou worden gedaan. Op dat moment was er nog niet inhoudelijk over de verzoeken gesproken. Na laatstgenoemde mededelingen van de rechter was er sprake van een situatie dat verzoeker in een positie werd gebracht dat als hij niet meeging met het voorstel van de rechter uitspraak zou worden gedaan zonder dat de rechter op de hoogte was van zijn standpunt en verzoeker ook niet op een ander moment de gelegenheid zou krijgen om zijn standpunt naar voren te brengen.
3.9
De toevoeging van de rechter in haar reactie van 20 april 2015 dat ze na de leespauze zouden kijken hoe ver ze zouden komen, blijkt niet uit proces-verbaal van de zitting en ook niet uit getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] op de wrakingszitting. De wrakingskamer constateert dat dit voorbehoud van de rechter op de zitting kennelijk niet zodanig was geformuleerd, dat verzoeker, zijn raadsman en de twee getuigen hebben ervaren dat er na die leespauze nog ruimte voor een aanhouding van de behandeling zou zijn.
3.1
De feitelijke gang van zaken ter zitting van 17 april 2015 zoals die uit het proces-verbaal en de getuigenverklaringen naar voren komt, rechtvaardigt de geuite vrees voor vooringenomenheid, nu de mededeling dat de rechter het onderzoek ter zitting zou sluiten en daarna uitspraak zou doen geen recht doet aan het beginsel van hoor- en wederhoor. Hiermee heeft de rechter bij verzoeker de schijn gewekt dat zij niet onbevooroordeeld was jegens hem. De wrakingskamer komt daarom tot de conclusie dat naar objectieve maatstaven gemeten bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert.
3.11
Het verzoek is mitsdien gegrond. Het verzoek wordt toegewezen.

4.De beslissing

wijst toe het verzoek tot wraking van mr. M.C. Woudstra.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. P.C. Santema en mr. M.G.L. de Vette, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2015 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. S.C. van Paridon
- mr. M.C. Woudstra
- college van B & W van de gemeente Rotterdam