ECLI:NL:RBROT:2015:3603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
473552 / HA RK 15-286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vrees voor partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2015 een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaten, had de wraking aangevraagd van mr. M. Fiege, rechter in de rechtbank, omdat zij meende dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingsgrond was dat de comparitie van partijen op 19 maart 2015 te laat was begonnen door fileproblemen aan de zijde van de wederpartij, en dat de rechter hier te veel begrip voor toonde. Verzoekster voelde zich hierdoor benadeeld en had de indruk dat haar standpunten niet voldoende aan bod kwamen tijdens de zitting.

De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat het aan de rechter is om de orde ter zitting te bepalen en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter de gelegenheid heeft geboden om te reageren op het proces-verbaal en dat verzoekster deze gelegenheid heeft benut. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve beoordeling van de onpartijdigheid van rechters en de noodzaak voor verzoekers om concrete en objectieve gronden voor hun vrees voor partijdigheid aan te voeren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10 / 473552 / HA RK 15-286
Beslissing van 24 april 2015
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mrs. J.F.W. Veraar en A.M. Schotte te Driebergen,
strekkende tot wraking van:
mr. M. Fiege, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team Familie 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 19 maart 2015 is door de rechter van deze rechtbank behandeld de door [naam eiser] (nader te noemen: de man) tegen verzoekster ingediende civielrechtelijke vordering.
Die procedure draagt als zaak-/rolnummer: C/10/459651 / HA ZA 14-954.
Bij brief van 7 april 2015 heeft de advocaat van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd, evenals de man en mr. E.C. Meure, de advocaat van de man.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij per email toegezonden brief van 10 april 2015.
Ter zitting van 13 april 2015, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoekster met haar advocaat en de rechter. Voorts zijn verschenen de man en zijn advocaat. Verzoekster en de rechter hebben hun standpunten nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de email van mr. E.C. Meure van 10 april 2015.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De comparitie van partijen van 19 maart 2015 begon te laat, omdat de man en zijn advocaat in de file stonden. Zonder egards naar verzoekster en haar advocaat, die wel op tijd op de gang zaten, heeft de rechter hier richting de man alle begrip voor getoond. Als gevolg van de opgelopen vertraging heeft de comparitie van partijen 55 minuten geduurd, terwijl er 120 minuten voor uitgetrokken waren. Verder was de comparitie van partijen alleen gericht op wat de man aangevoerd had en niet op de stellingen van verzoekster. Toen verzoekster, nadat de rechter een voorlopig oordeel gegeven had, wilde reageren op de vraag over de 70/30-regeling, heeft de rechter op een luide toon gezegd “Dat is niet meer aan de orde, de tijd is om”. De rechter heeft dan ook slechts summier onderzoek gedaan naar de op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden.
Daar komt bij dat van het ter zitting verhandelde summier en gebrekkig verslag gedaan is in het proces-verbaal. Zo staat er, naast zo’n tien andere onjuistheden, ten onrechte in het proces-verbaal dat de conclusie van antwoord in reconventie tijdig vóór de zitting aan de rechtbank en de wederpartij is toegezonden.
Op grond van het voorgaande is bij verzoekster de indruk ontstaan dat de rechter een subjectief oordeel heeft over de zaak en dat zij niet meer openstaat voor een nader feitenonderzoek of om aangevoerde feiten en omstandigheden mee te nemen in haar oordeel. Bij verzoekster bestaat de gerechtvaardigde vrees dat de rechter niet (snel) zal terugkomen op het ingenomen standpunt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Het betrof hier een comparitie na antwoord ex artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Om 9.00 uur is met verzoekster en haar advocaat besproken dat er bericht was ontvangen van de advocaat van de man dat hij met zijn cliënt in de file stond en dat dat nog wel even zou duren. Met verzoekster en haar advocaat is besproken dat het weinig zinvol zou zijn de comparitie aan te vangen zonder de man en zijn advocaat en dat het onontkoombaar leek om op hen te wachten. Verzoekster en haar advocaat zijn hiermee akkoord gegaan. Verzoekster kwam op dat moment zeer nerveus en gespannen over en de rechter heeft geprobeerd haar gerust te stellen. De comparitie is uiteindelijk rond 10.00 uur aangevangen.
Ter comparitie heeft de rechter de bestanddelen van de gemeenschap en de overige geschilpunten met partijen doorgenomen, waarbij zij opheldering/toelichting heeft gevraagd op punten die na bestudering van de stukken nog niet geheel duidelijk waren. Aan beide partijen zijn inlichtingen gevraagd. Toen de vragen van de rechter waren beantwoord, heeft zij aangegeven dat zij zou overgaan naar de volgende fase, namelijk bezien of een schikking tot de mogelijkheden zou behoren. De rechter heeft partijen toen gevraagd of zij in dat kader prijs stelden op een voorlopig oordeel. Beide partijen hebben (uiteindelijk) instemmend gereageerd. De rechter heeft een voorlopig oordeel gegeven en de zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Na hervatting van de zitting bleek dat het partijen niet was gelukt om een schikking te bereiken. Verzoekster wilde vervolgens met de rechter in discussie gaan over het voorlopig oordeel, waarna de rechter haar op rustige toon te kennen gaf dat dit niet de bedoeling was. De rechter bestrijdt dat slechts sprake is geweest van een summier onderzoek naar de achterliggende feiten of omstandigheden. Dit kan niet afgeleid worden uit het enkele feit dat de comparitie van partijen niet langer duurde dan 55 minuten. Ook betwist de rechter dat de comparitie van partijen afgerond is omdat de tijd om was.
Ten aanzien van het proces-verbaal van voormelde comparitie voert de rechter het volgende aan. Een proces-verbaal is geen woordelijk verslag, doch slechts een zakelijke weergave van hetgeen ter comparitie is besproken. Niet alles wat besproken is, wordt in het proces-verbaal opgenomen, doch slechts voor zover dit van belang is. De raadsman van verzoekster heeft ter comparitie niet aangegeven dat de conclusie van antwoord in reconventie niet geaccepteerd mocht worden omdat deze niet tijdig was zijn ingediend. Hieruit heeft de rechter afgeleid dat dit stuk zodanig tijdig was ingediend dat verzoekster en haar raadsman het goed hebben kunnen bestuderen en hierop adequaat hebben kunnen reageren. Aan het eind van de comparitie heeft de rechter partijen gevraagd of het proces-verbaal buiten hun aanwezigheid mocht worden opgemaakt. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan. Op grond van het voorgaande bestrijdt de rechter dat de gang van zaken ter comparitie gebrekkig is vastgelegd in het proces-verbaal.
De overige stellingen van partijen worden – voor zover van belang – in de beoordeling besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Op zichzelf genomen is het ongelukkig geweest dat de comparitie van partijen te laat is begonnen als gevolg van fileproblemen aan de zijde van de man, terwijl verzoekster en haar advocaat nu juist extra voorzorgsmaatregelen hadden getroffen om het risico van te laat komen zoveel mogelijk uit te sluiten. Het begrip dat de rechter toonde voor het feit dat de man en zijn advocaat in de file hadden gestaan, viel kennelijk mede gelet op deze inspanningen van verzoekster zelf niet goed, maar levert geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid op.
3.6
Tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek heeft verzoekster verklaard dat zij, noch haar advocaat bij de rechter bezwaar heeft gemaakt tegen de te late indiening van de conclusie van antwoord in reconventie. Er was voor de rechter in zoverre dan ook geen reden om aan te nemen dat er een beletsel was om dit stuk deel uit te laten maken van het procesdossier. In een dergelijk geval is het ook niet ongebruikelijk dat een te laat ingediend processtuk toch niet wordt geweigerd. De wrakingskamer is van oordeel dat in dat licht de omstandigheid dat het proces-verbaal vermeldt dat de conclusie van antwoord in reconventie tijdig voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij is toegezonden, terwijl de man het stuk pas na het verstrijken van de in het vonnis van 28 januari 2015 genoemde termijn van twee weken had toegezonden, geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid met zich brengt.
3.7
Verder moet worden vooropgesteld dat het aan de rechter is om de orde ter zitting te bepalen, waarbinnen ook de bevoegdheid bestaat aan te geven wanneer zij zich voldoende voorgelicht acht. Mocht het al zo zijn dat verzoekster haar standpunten onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen tijdens de comparitie van partijen of hetgeen zij tijdens de comparitie van partijen naar voren heeft gebracht niet (juist) zou zijn weergegeven in het proces-verbaal, dan staat daar tegenover dat partijen de gelegenheid is geboden te reageren op de inhoud het proces-verbaal en dat zij die gelegenheid ook hebben benut. Ook deze gang van zaken levert dan ook geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid op.
3.8
De wrakingskamer heeft er goede nota van genomen dat het door de rechter gegeven voorlopig oordeel geen dragende grond voor het wrakingsverzoek is. Daarbij wordt aangetekend dat het tot de normale taak van de rechter op de comparitie van partijen behoort om na inventarisatie van de feiten desgewenst een voorlopig oordeel over de zaak te geven. Dat dit oordeel voor verzoekster wellicht in enige mate onwelgevallig was, rechtvaardigt naar objectieve maatstaven evenmin een vrees voor partijdigheid van de rechter.
3.9
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Fiege.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2015 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster;
- de rechter;
- mr. E.C. Meure.