ECLI:NL:RBROT:2015:3596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
469610 / HA RK 15-104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [naam verzoeker], vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.K. Rahman. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A. Hello, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een procedure tussen verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verzoeker had eerder een beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Tijdens de zitting op 10 februari 2015 had verzoeker verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat hij in het buitenland was vanwege een sterfgeval en zelf het woord wilde voeren. Dit verzoek werd door de rechter afgewezen, wat verzoeker als onterecht beschouwde en leidde tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de zaak niet aan te houden niet onbegrijpelijk was, gezien het feit dat verzoeker vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De rechter had de indruk dat verzoeker en zijn gemachtigde druk uitoefenden door het indienen van het wrakingsverzoek, wat door de rechter als 'chantage' werd aangeduid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter en dat de gang van zaken op de griffie niet aan de rechter kon worden toegerekend. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/469610 / HA RK 15-104
Beslissing van 25 februari 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. M.A.K. Rahman,
strekkende tot wraking van:
mr. A. Hello, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team Bestuur 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 10 februari 2015 is door de rechter behandeld de procedure tussen verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Deze procedure ziet op het beroep van verzoeker tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van
14 augustus 2014 tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het eerdere besluit van 11 april 2014, inhoudende de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker.
De procedure draagt als kenmerk ROT 14/6630 WVW HE03.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de toenmalige gemachtigde van verzoeker, mr. A.K. Ramdas, de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier met kenmerk ROT 14/6630 WVW HE03, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2015.
Verzoeker, de rechter en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 februari 2015.
Ter zitting van 17 februari 2015, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker en zijn advocaat mr. M.A.K. Rahman, alsmede mr. S.J.M. van der Ark namens de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verzoeker heeft zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Ik heb de rechter gewraakt omdat mijn verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak niet is ingewilligd. Het verzoek om aanhouding is door de rechter op onjuiste gronden afgewezen. Er is al op 8 februari 2015 per faxbericht gevraagd om de aanhouding van de behandeling van de zaak omdat ik in het buitenland was in verband met een sterfgeval en ik ter zitting zelf het woord wilde voeren. Er is voorts voorafgaand aan de zitting veelvuldig gebeld met de griffie van de rechtbank in verband met dit verzoek om aanhouding. Door de griffie werd echter steeds medegedeeld dat de rechter er niet was. Er was geen sprake van chantage. Indien er iets is misgegaan bij de griffie van de rechtbank ben ik daardoor gedupeerd. Ik kan niet weten of de griffie mijn boodschap aan de rechter heeft doorgegeven. Het handelen van de griffie dient te worden toegeschreven aan de rechter nu de zaken door de griffie worden aangedragen.
Deze gang van zaken heeft ertoe geleid dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Eerst op de avond voorafgaand aan de zitting heb ik per e-mail van de griffie een melding van verhindering van verzoeker ontvangen.. Eerdere correspondentie van verzoeker omtrent die verhindering heeft mij niet bereikt en zit ook niet in het dossier. De ochtend van de zitting is door de griffier aan de gemachtigde van verzoeker telefonisch medegedeeld dat de zaak niet op voorhand zou worden aangehouden omdat verzoeker een professioneel gemachtigde had die hem gedurende de procedure in rechte heeft bijgestaan. Dit is conform het gebruikelijke aanhoudingsbeleid. Bij aanvang van de zitting om 10.30 uur is de gemachtigde van verzoeker verschenen en hij heeft een herhaald verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak gedaan. Hierbij heeft de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat hij zich zou onttrekken indien de zaak niet zou worden aangehouden. De gemachtigde heeft voorts medegedeeld dat er inmiddels een faxbericht aan de rechtbank was verstuurd inhoudende het verzoek tot wraking. Ik heb mij toen als gewraakt beschouwd en heb het onderzoek geschorst. Na de zitting is mij gebleken dat er reeds om 10.00 uur een verzoek tot wraking was binnengekomen, welk verzoek gebaseerd was op de beslissing om de zaak niet al voorafgaand aan de zitting aan te houden.
De handelwijze van verzoeker en zijn gemachtigde acht ik in strijd met de regels van een goede procesorde en kan ik niet anders duiden dan een vorm van chantage.
Van vooringenomenheid is geen sprake. Tot een beslissing op het herhaalde verzoek tot aanhouding van de zaak is het immers niet gekomen en van een inhoudelijke behandeling van de zaak is nog geen sprake geweest.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Kennelijk heeft de rechter voorafgaande aan de zitting op 10 februari 2015 besloten dat zij de zaak niet op voorhand zou aanhouden omdat verzoeker een professioneel gemachtigde had en heeft de griffie deze beslissing die ochtend telefonisch doorgegeven aan deze gemachtigde, waarna namens verzoeker per faxbrief gericht aan de rechter het wrakingsverzoek is gedaan.
De rechter heeft zich ter zake van deze beslissing op het gebruikelijke aanhoudingsbeleid beroepen. Dit beleid is neergelegd in de Procesregeling bestuursrecht. Hierin staat dat aanhouding kan worden verzocht binnen een week na ontvangst van de oproep en daarna alleen in geval van bijzondere omstandigheden. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat, nu verzoeker door een gemachtigde vertegenwoordigd werd, verzoekers omstandigheden niet bijzonder genoeg waren. Nu verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechter op het verzoek tot aanhouding, is sprake van een voor verzoeker onwelgevallige beslissing.
De beslissing van de rechter op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voorafgaand aan de zitting, is echter gelet op het feit dat verzoeker ter zitting vertegenwoordigd zou worden door een gemachtigde, niet zozeer onbegrijpelijk, of zozeer onbegrijpelijk gemotiveerd, dat gemeend kan worden dat die beslissing was ingegeven door vooringenomenheid.
Op het herhaalde verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ter gelegenheid van de zitting heeft de rechter geen beslissing genomen daar het verzoek tot wraking toen reeds was gedaan
Voor zover de rechter in de schriftelijke reactie van 13 februari 2015 op het wrakingsverzoek de handelwijze van verzoeker en zijn gemachtigde als ‘chantage’ heeft geduid, wordt overwogen dat het voorafgaand aan de zitting ingediende voorwaardelijke verzoek tot wraking van de rechter, door de rechter kennelijk is opgevat als een vorm van ongepaste druk die op haar werd uitgeoefend om het verzoek tot aanhouding van de zaak in te willigen. Het woord ‘chantage’ brengt dan ook slechts tot uitdrukking de druk die de rechter op dat moment heeft ervaren en maakt niet dat er sprake is of is geweest van vooringenomenheid bij de rechter.
Opgemerkt wordt nog dat het handelen van de medewerkers op de griffie niet kan worden toegerekend aan een rechter. Een klacht over de gang van zaken op de griffie van een rechtbank is dan ook geen grond voor wraking van een rechter.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst afhet verzoek tot wraking van mr. A. Hello.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr.
A. Eerdhuijzen en mr. A.P. Hameete, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2015 in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
Verzonden op:
aan:
- [naam verzoeker]
- mr. A.K. Ramdas
- mr. M.A.K. Rahman
- mr. A. Hello
- de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, gemachtigde mr.
S.J.M. van der Ark