ECLI:NL:RBROT:2015:3573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
2472121 CV EXPL 13-52451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake huurstandplaats en huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 2 augustus 2013. De gemeente Spijkenisse had [gedaagde] aangesproken op huurachterstand van € 5.747,02 en de ontbinding van de huurovereenkomst voor een woonwagenstandplaats geëist. [gedaagde] betwistte de verschuldigdheid van de huurpenningen, stellende dat de standplaats gebreken vertoonde en dat hij hierover niet adequaat door de gemeente was geholpen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet voldoende bewijs had geleverd van zijn klachten over de gebreken en dat hij zijn huurverplichtingen niet was nagekomen. De opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] werd niet erkend, omdat de gemeente de huuropzegging pas in januari 2013 had ontvangen en [gedaagde] deze opzegging in maart 2013 had ingetrokken. De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde [gedaagde] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2472121 CV EXPL 13-52451
uitspraak: 22 mei 2015
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Spijkenisse,
zetelende te Spijkenisse,
eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde, eiser in verzet,
gemachtigde: mr. P.C.M. Ouwens.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “de gemeente” respectievelijk “[gedaagde]”.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft bij vonnis d.d. 29 augustus 2014 een comparitie van partijen
gelast.
1.2.
De comparitie van partijen heeft op 13 oktober 2014 plaatsgevonden. Namens de
gemeente is verschenen [B.], bijgestaan door [K.], gemachtigde. [gedaagde] is
in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Door de griffier is aantekening
gehouden van hetgeen ter zitting is verhandeld. De zaak is aan het slot van de comparitie
verwezen naar de rol voor het nemen van schriftelijke conclusies.
1.3.
Op de rolzitting van 6 november 2014 is van [gedaagde] een akte, met producties,
ontvangen. Ter rolle van 4 december 2014 is van de gemeente een akte, met producties
ontvangen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Uit hoofde van
voornoemde overeenkomst huurt [gedaagde], met ingang van 1 september 2010, van de
gemeente een woonwagenstandplaats, met berging (hierna: de standplaats). De standplaats
is gelegen aan het [adres]
2.2.
Bij aanvang van de overeenkomst bedroeg de kale huurprijs van de standplaats per
maand € 150,00. Overeengekomen is dat de huurprijs voor de eerste van iedere maand door
[gedaagde] dient te zijn betaald. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing verklaard “de
Algemene Voorwaarden woonwagen en standplaats van de gemeente Spijkenisse d.d. 1
oktober 2008” (hierna: de av).
2.3.
Volgens de Basisregistratie personen staat [gedaagde] met ingang van 5 november 2010 ingeschreven op het[adres].
2.4.
In een op 1 maart 2011 gedateerde brief schrijft [gedaagde], voor zover van belang, het volgende:
“(…)
bij deze wil ik schriftelijk bevestigen dat ik per direct de huur opzeg voor de standplaats [adres]op het woonwagenkamp. Helaas en tot mijn grote teleurstelling bied de gemeente geen hulp om de standplaats bewoonbaar te kunnen maken. (ook al heeft [J.] dit mondeling allemaal beloofd en toegezegd destijds!).
(…)”
2.5.
Namens de gemeente heeft [H.] bij brief van 4 juli 2012 aan [gedaagde], P/a
[adres 2], voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…)
Namens het college van burgemeester en wethouders bericht ik u als volgt.
Enige tijd geleden heeft u een persoonlijk onderhoud gehad met mij en [de heer A.]over de door u gehuurde standplaats. In dit onderhoud gaf u aan geen gebruik te kunnen maken van de aan u verhuurde standplaats aangezien u niet de beschikking heeft over geschikte woonruimte.
Over deze zaken kan ik u het volgende mededelen:
De gemeente Spijkenisse stelt geen huurwoonwagens ter beschikking. U dient zelf voor passende woonruimte te zorgen.
Navraag leerde dat het bedrijf dat voor de gemeente Spijkenisse actief is bij de aanleg en inrichting van [de loatie standplaats] ook niet over deze mogelijkheid beschikt.
Wel kunnen zij en de gemeente Spijkenisse u behulpzaam zijn bij het aanvragen van de verplichte bouwvergunning voor de door u aan te schaffen woonwagen.
Wij verzoeken u binnen drie maanden na dagtekening van deze brief een woonwagen (met vergunning te plaatsen). Indien u aan het voorgaande voldoet, zullen wij niet overgaan tot inning van de achterstallig huur.
(…)
Een caravan wordt in dit verband niet gezien als een woonwagen geschikt voor permanente bewoning en mag niet op een standplaats worden geplaatst. Indien er thans op uw standplaats een caravan is geplaatst dient deze op korte termijn te worden verwijderd.
(…)”
2.6.
Op verzoek van de gemeente heeft de deurwaarder op 13 december 2012 aan [gedaagde]
, wonende te [adres], betekend, althans achtergelaten in een gesloten
envelop, een brief van de gemeente d.d. 12 november 2012, in welke brief [gedaagde] is
gesommeerd tot betaling van € 3.700,00 aan huurachterstand, en is [gedaagde] voorts door de
deurwaarders gesommeerd tot betaling van € 4.451,16.
2.7.[gedaagde] heeft in een op 22 maart 2013 gedateerde brief, voor zover van belang, het
volgende geschreven aan[de heer A.], werkzaam bij de gemeente:
“(…)
naar aanleiding van ons telefonisch contact op 20 maart 2013 schrijf ik u deze brief met het verzoek de standplaatsopzegging (van [adres]) in te trekken per 1 januari 2013. De huuropzegging heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. De reden van de opzegging van de standplaats is middels een brief bekend gemaakt aan de wethouder [van het H.] gedateerd: 4 juli 2012. Tot slot doe ik het verzoek nogmaals om een sleutel te ontvangen van de berging/schuur/meterkast voor de aansluiting van de nutsvoorzieningen.
(…)”
2.8.
Bij verstekvonnis d.d. 2 augustus 2013 (zaaknummer: 2164757 CV EXPL 13-30947)
is [gedaagde] door de kantonrechter te Rotterdam veroordeeld tot betaling van € 5.747,02 aan
achterstallige huur, berekend tot en met de maand juni 2013, rente en buitengerechtelijke
kosten, is de huurovereenkomst voor de standplaats ontbonden en is [gedaagde] veroordeeld
tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het verstekvonnis.
2.9.
Door de deurwaarder is op 20 september 2013, op verzoek van de gemeente, aan
[gedaagde] betekend, althans achtergelaten in een gesloten envelop, een grosse van het op
2 augustus 2013 tegen [gedaagde] gewezen verstekvonnis en is [gedaagde] bevolen om binnen
14 dagen het perceel aan de [adres] te ontruimen.
2.10.Bij dagvaarding van 30 september 2013 heeft [gedaagde] in kort geding gevorderd de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 2 augustus 2013, voor zover hij daarin is veroordeeld tot ontruiming, welke ontruiming namens de gemeente op 8 oktober 2013 zou worden uitgevoerd.
2.11.Bij vonnis d.d. 7 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [gedaagde] afgewezen en [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.12.Op 8 oktober 2013 heeft de gemeente de standplaats aan de [adres] laten ontruimen.

3.De vordering

3.1.
De gemeente heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst te ontbinden, met veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de standplaats, tot betaling van € 5.747,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.900,00, tot betaling van € 150,00 voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 juli 2013 zolang [gedaagde] in gebreke blijft met het verlaten van de standplaats en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
De gemeente heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Met ingang van de huurovereenkomst is aan [gedaagde] een standplaats ter beschikking gesteld. Uit hoofde van de huurovereenkomst is [gedaagde] hiervoor maandelijks een vergoeding aan de gemeente verschuldigd. [gedaagde] is over de maanden september 2010 tot en met juni 2013 in gebreke gebleven met betaling van de huur. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde.
3.3.
De standplaats beschikte vanaf ingangsdatum van de overeenkomst over aansluitingen op het elektriciteitsnet, riolering en gas (hierna verder aangeduid als: de voorzieningen). De aansluitingen liepen, net zoals bij alle andere standplaatsen op het terrein, door tot in de berging bij de standplaats. Pas op het moment dat door een huurder een woonwagen op de standplaats werd geplaatst, konden de aansluiting op de nutsvoorzieningen en het riool vanuit de berging tot aan de woonwagen worden gerealiseerd. [gedaagde] heeft vanaf aanvang van de huurovereenkomst geen woonwagen op de standplaats doen plaatsen. Nimmer heeft [gedaagde] geklaagd over het ontbreken van de voorzieningen of over verzakkingen, ook niet bij de beheerders van het terrein. De brief van [gedaagde] van 1 maart 2011 heeft de gemeente pas op 25 januari 2013 ontvangen.
3.4.
Op de overige stellingen wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling nader ingegaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordelingen, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de gemeente af te wijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
4.2.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. De standplaats beschikte niet over de voorzieningen en was sprake van verzakkingen. De standplaats was derhalve niet geschikt om te worden gebruikt voor het plaatsen van een woonwagen. Hierover is meerdere malen geklaagd bij de beheerders van het terrein. Steeds is toegezegd dat dit zou worden opgelost en daarbij is ook gesproken over het niet hoeven te betalen van de huurpenningen vanwege het niet kunnen gebruiken van de standplaats. Ter onderbouwing van het ontbreken van de voorzieningen heeft [gedaagde] een aantal verklaringen overgelegd van andere huurders. Vanwege het ontbreken van de voorzieningen heeft [gedaagde] in maart 2011 de huurovereenkomst schriftelijk opgezegd. In maart 2013 beschikte de standplaats pas over de gewenste voorzieningen en heeft [gedaagde] een woonwagen geplaatst.
4.3.
Op de overige stellingen wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft niet gesteld dat de gemeente de standplaats niet aan hem ter beschikking heeft gesteld. In de kern komt het verweer van [gedaagde] erop neer dat de standplaats, vanaf ingangsdatum van de huurovereenkomst, behept was met gebreken, waardoor de standplaats aan hem niet het genot heeft verschaft dat hij, bij het aangaan van de overeenkomst, mocht verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. Nu de gemeente heeft betwist dat het gehuurde behept is met gebreken en dat [gedaagde] hierover heeft geklaagd rust op [gedaagde] het bewijs van zijn stelling.
5.2.
Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat het gehuurde behept was met gebreken, blijkt niet dat [gedaagde] van de gebreken behoorlijk heeft kennis gegeven aan de gemeente dan wel dat op grond van feiten en of omstandigheden moet worden geoordeeld dat de gemeente reeds in voldoende mate bekend was met het gebrek.
Door [gedaagde] zijn geen schriftelijke stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij bij de gemeente, althans bij de door de gemeente aangestelde beheerders, heeft geklaagd over het ontbreken van de voorzieningen. De door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaringen doen hier niet aan af nu deze personen niet onder ede zijn gehoord. [gedaagde] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij meerdere malen heeft gesproken met de door de gemeente aangestelde beheerders over de gebreken. Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen nu [gedaagde] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de voorzieningen op het terrein voor iedere standplaats op dezelfde wijze zijn geregeld en dat voor iedere standplaats geldt dat eerst een woonwagen geplaatst dient te worden voordat deze kan worden aangesloten op de voorzieningen. Vaststaat dat [gedaagde] vanaf aanvang van de overeenkomst tot en met maart dan wel april 2013 geen woonwagen op de stand-plaats geplaatst of daartoe de intentie heeft gehad. Voorts staat vast dat toen [gedaagde] in maart 2013 een woonwagen op de standplaats heeft geplaatst, door de gemeente vervolgens werkzaamheden zijn verricht en de woonwagen is aangesloten op de voorzieningen. Uit de stukken blijkt verder dat Stedin in mei 2013 een meter bij de stand-plaats heeft geplaatst en dat [gedaagde], althans zijn partner, met E.ON een overeenkomst voor energielevering heeft afgesloten. Door [gedaagde] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Stedin al eerder dan mei 2013 heeft geprobeerd om een meter bij de standplaats te plaatsen of waaruit blijkt dat hij al voor mei 2013 bij een andere energieleverancier een contract heeft willen afsluiten, maar dat deze aanvraag toen om technische reden is afgewezen.
Daarenboven geldt het volgende. Het enkele feit dat het gehuurde behept is met een gebrek betekent nog niet dat [gedaagde] om die reden de huur niet hoeft te betalen. Om van zijn verplichting te zijn bevrijd, althans om deze verplichting aan te tasten, dient de huurder, ingevolge artikel 7:207 lid 1 BW een (reconventionele) vordering tot huurprijsvermindering in te stellen. Dat heeft [gedaagde] in deze procedure niet gedaan zodat zijn verplichting tot betaling van de maandelijkse huur van € 150,00 is blijven staan.
5.3.
[gedaagde] heeft gesteld de huurovereenkomst schriftelijk te hebben gezegd. Nu de gemeente de ontvangst van de brief op of omstreeks 1 maart 2011 heeft betwist, rust op [gedaagde] het bewijs van zijn stelling.
5.4.
Door [gedaagde] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn brief aangetekend aan de gemeente heeft verstuurd, dat de ontvangst van de brief door de gemeente is bevestigd of dat de gemeente de huuropzegging heeft geaccepteerd. Dit is in zoverre wel gebruikelijk. Ook zijn door [gedaagde] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de gemeente heeft gewezen op of melding heeft gemaakt van de door hem gedane opzegging. [gedaagde] heeft niet verwezen naar uitlatingen of gewezen op gedragingen waaruit kan worden opgemaakt dat partijen na 1 maart 2011 zijn uitgegaan van een situatie waarin de huurovereenkomst door opzegging is geëindigd. Daar komt bij dat [gedaagde], ondanks de door hem gestelde opzegging, na maart 2011 ingeschreven is blijven staan op het adres [adres] en dat hij het adres is blijven gebruiken als postadres. Dat [gedaagde] enkel ingeschreven is blijven staan op het adres vanwege de bij hem levende veronderstelling dat wanneer hij zich zou uitschrijven hij dan geen aanspraak meer kon maken op de plek overtuigt onvoldoende. Verder blijkt dat [gedaagde] na maart 2011 enkele huurbetalingen aan de gemeente heeft gedaan voorzien van betalingskenmerken die stonden vermeld op de facturen die door de gemeente werden verstuurd aan het adres [adres].
5.5.
Op grond van het vorenstaande wordt het verweer van [gedaagde] dat de huurovereenkomst door opzegging op of omstreeks 1 maart 2011 is geëindigd verworpen.
5.6.
Vaststaat dat de gemeente de opzeggingsbrief in ieder geval op 25 januari 2013 heeft ontvangen. Nu [gedaagde] bij brief van 22 maart 2013 de door hem gedane huuropzegging heeft ingetrokken en niet is gebleken dat de gemeente [gedaagde] aan de huuropzegging heeft willen houden zal de opzegging als niet gedaan worden beschouwd. De huurovereenkomst duurt na 1 maart 2013 daarom voort.
5.7.
Bij inleidende dagvaarding heeft de gemeente betaling gevorderd van € 4.900,00 aan niet betaalde huur, door haar berekend tot en met juni 2013. [gedaagde] heeft in deze procedure geen betalingsbewijzen overgelegd die blijk geven van betalingen gedaan voor
2 augustus 2014. Niet is gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over het niet-betalen van de huur. Daarmee staat de juistheid van de huurachterstand, zoals berekend tot en met juni 2013, vast. Dat [gedaagde] kennelijk in augustus 2013 nog betalingen heeft gedaan ten behoeve van de maanden mei en juni 2013, zoals blijkt uit rechtsoverweging 4.5. van het op 7 oktober 2013 gewezen vonnis in kort geding, maakt dit niet anders. Die betalingen zijn immers gedaan na 2 augustus 2013 zodat daarmee bij het wijzen van het verstekvonnis geen rekening kon worden gehouden. De gevorderde huurachterstand is derhalve toewijsbaar.
5.8.
[gedaagde] heeft de huur niet voor de eerste van iedere maand betaald. Daardoor is hij in verzuim. De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente is op de wet gegrond en toewijsbaar.
5.9.
[gedaagde] is te kort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Iedere tekortkoming levert de wederpartij de bevoegdheid op om de overeenkomst te (doen laten) ontbinden. Dit lijdt uitzondering wanneer de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Geen sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis. Daarvoor is de huurachterstand te hoog. Daar komt bij dat niet blijkt dat [gedaagde] tijdig de huur voor de maanden april en mei heeft betaald. Dit terwijl hij die maanden in ieder geval gebruik heeft gemaakt van de standplaats zodat het juist op zijn weg had gelegen om voor die maanden de huur te betalen. Voor het overige stelt [gedaagde] onvoldoende waarom in dit geval zijn belang tot voortzetting van de huurovereenkomst dient te prevaleren boven het belang van de gemeente tot ontbinding van de huurovereenkomst. De gevorderde ontbinding is toewijsbaar.
5.10.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wordt het volgende overwogen. Voldaan is aan de vereisten voor toepassing van zowel het Rapport Voor-werk II als het op 1 juli 2012 van kracht geworden Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu toepassing van het rapport Voor-werk II in het voordeel van [gedaagde] is, wordt de vordering tot vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld aan de hand van voornoemd rapport. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De gemeente stelt voldoende en onderbouwt haar stelling met stukken om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel zodat deze voor toewijzing gereed ligt.
5.11.
[gedaagde] is niet ten onrechte in deze procedure betrokken nu hij vanaf aanvang van de huurovereenkomst zonder deugdelijke grond niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de huur. Voorts was voor [gedaagde] voldoende duidelijk, althans had het moeten zijn, dat de gemeente haar aanspraak tot betaling van de huur handhaafde te meer nu zij haar sommatiebrief d.d. 12 november 2012 tot betaling van de huurachterstand middels een deurwaarder aan hem doen laten betekenen. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze (verzet)procedure

6.De beslissing

De kantonrechter:
- bekrachtigt het op 2 augustus 2013 (zaaknummer: 2164757 CV EXPL 13-30947) tussen partijen gewezen verstekvonnis;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare
terechtzitting.
918