ECLI:NL:RBROT:2015:3572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
2743112 CV EXPL 14-4341
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding bij langdurige dienstverband

In deze zaak vordert de werkneemster schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag door haar werkgever, de besloten vennootschap F.H. Louers B.V. De werkneemster, die sinds 1978 in dienst was, werd op 1 mei 2013 ontslagen. De werkgever had eerder toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, maar het UWV had in eerdere aanvragen geen toestemming verleend. De werkneemster had zich in 2012 ziek gemeld en het UWV oordeelde dat de werkgever onvoldoende inspanningen had geleverd om haar te herplaatsen. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is, gezien de lange diensttijd van de werkneemster, haar leeftijd en de onvoldoende herplaatsingsinspanningen van de werkgever. De rechter kent een schadevergoeding toe van € 10.000,00, naast de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen en buitengerechtelijke kosten. De werkgever wordt ook veroordeeld tot het afgeven van een getuigschrift conform artikel 7:656 BW, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2743112 CV EXPL 14-4341
uitspraak: 22 mei 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Schiedam,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. I. Scheele,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F.H. Louers B.V.,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde, hierna te noemen: Louers,
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer.

1.Het verloop van de procedure

  • het exploot van dagvaarding van 23 januari 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis d.d. 17 april 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte uitlaten producties van [eiseres].

2.De vaststaande feiten

2.1.
Louers houdt zich bezig met de verkoop van verf, behang en aanverwante producten aan schildersbedrijven, instellingen en afbouwbedrijven.
2.2.
[eiseres], geboren op [geboortedatum]1954, is op 1 januari 1978 in dienst getreden bij Louers als administratief medewerkster voor 28 uur per week. Het laatst verdiende salaris van [eiseres] bedraagt € 1.356,99, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3.
In 2012 bedroeg het nettoresultaat van Louers -/- € 53.514,00. In 2013 bedroeg het nettoresultaat -/- € 62.749,00.
2.4.
Louers heeft het UWV op 31 augustus 2011 verzocht om toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op grond van bedrijfseconomische omstandigheden.
2.5.
Op 10 januari 2012 heeft [eiseres] zich ziek gemeld.
2.6.
Het UWV heeft bij brief van 22 februari 2012 aan Louers bericht dat geen toestemming wordt verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen. In de brief van het UWV staat, voor zover van belang, het volgende:
“Uw aanvraag is gebaseerd op bedrijfseconomische omstandigheden.
Met de in deze procedure ingebrachte gegevens heeft u voldoende aannemelijk dat bedrijfseconomische motieven u nopen tot het nemen van maatregelen. Dat daarbij een besparing gerealiseerd dient te worden binnen de personeelskosten achten wij niet onredelijk. Afgifte van een ontslagvergunning achten wij in casu echter niet redelijk. Werknemer is bij u thans 33 jaar in dienst. Zij is bij u werkzaam in de functie van administratief medewerker en op het moment van het ontslagverzoek 57 jaar oud.
Wij zijn van mening dat u onvoldoende inzichtelijk hebt gemaakt welke concrete inspanningen zijn gepleegd om werknemer te herplaatsen. Met name gezien de leeftijd en de lengte van haar dienstverband hadden van u grondige herplaatsingsinspanningen mogen worden verwacht. U bent onder andere bij brief van 15 november 2011 verzocht hierin verduidelijking te geven. U geeft aan de beschikking te hebben over een groot netwerk waarvan u gebruik kunt maken. Werknemer werkt echter, zo is uw conclusie, niet mee. Werknemer meent dat enige inspanning uwerzijds achterwege is gebleven. Wat daar ook van zijn mag; van een werkgever mag worden verwacht dat hij kan aangeven, met name bij een werknemer met een dergelijk dienstverband en leeftijd, welke concrete acties hij heeft ondernomen om een werknemer te herplaatsen. Het is aan werkgever om dit aan te tonen. Van concrete en gerichte herplaatsingsinspanningen is echter onvoldoende gebleken. Het daartoe door u gesteld wordt onvoldoende overtuigend geacht. In deze kan de balans van de belangenafweging dan ook niet doorslaan in uw voordeel.”
2.7.
Op 7 maart 2012 oordeelt de arbo-arts dat [eiseres] arbeidsgeschikt is voor het doen van haar eigen werkzaamheden. Louers stelt [eiseres] op 15 maart 2012 te werk in het magazijn, omdat volgens Louers de werkzaamheden van [eiseres] zijn verdeeld over haar collega’s en dat voor haar ook geen werkplek meer beschikbaar is. Op 21 maart 2012 is [eiseres] uitgevallen vanwege lichamelijke klachten.
2.8.
De bedrijfsarts deelt op 8 mei 2012 schriftelijk aan Louers zijn bevindingen mee. In de brief staat dat [eiseres] een aantal lichamelijke beperkingen heeft zoals gebruik linker arm, duwen, trekken, langdurig lopen, staan, hurken en klimmen. Het oordeel is dat het magazijnwerk niet passend is. Voor passend werk is [eiseres] geschikt wanneer daarbij rekening wordt gehouden met haar beperkingen.
2.9.
Louers vraagt op 22 mei 2012 bij het UWV een deskundigenoordeel aan. Op 7 juni 2012 wordt door het UWV geoordeeld dat [eiseres] haar eigen werk, anders dan Louers meent, wél kan doen.
2.10.
[eiseres] vraagt het UWV te oordelen over de vraag of Louers genoeg doet om haar weer aan het werk te helpen. In een daartoe opgemaakt arbeidsdeskundig rapport staat, voor zover van belang, dat:
7. Beschouwing:
Werkgever heeft tot op heden, buiten de aangeboden funktie van magazijnmedewerker, geen actie ondernomen om inzichtelijk te maken waarom er geen passend werk voorhanden is en ook geen 2e spoor traject opgestart.
Dit betekent dat volgens de richtlijnen werkgever te weinig doet om werknemer weer aan het werk te helpen.
Ik heb werkgever meegedeeld dat hij toch, ondanks alles, inzichtelijk moet maken waarom er geen passend werk voorhanden is. Zo niet dan dient een 2e spoor traject te worden ingezet. Werkgever kan bovenstaande realiseren door het inschakelen van een onafhankelijk arbeidsdeskundige.”
2.11.
In een op 13 juli 2012 opgemaakt re-integratieadviesrapport staat, voor zover van belang, het volgende:
1.2. Vraagstellingen
(…)
1. Kan de werkneemster binnen de eigen organisatie passende werkzaamheden verrichten?
2. Welke interventies/maatregelen zijn nodig om de werkneemster te laten hervatten in passende arbeid conform arbeidsmogelijkheden.
(…)
2.Conclusies
1. Er zijn geen mogelijkheden bij de eigen werkgever om passend werk te verrichten.
2. Werkneemster is in staat passend werk elders te verrichten. Er dient een begeleidingstraject te worden ingezet (zie Advies).

3.Advies

Op basis van de huidige mogelijkheden van [werkneemster] zie ik geen structurele re-integratiemogelijkheden bij haar eigen werkgever. Ik adviseer daarom een traject te starten met als doel werkneemster te begeleiden naar passend werk bij een andere werkgever.
Op grond van wat de bedrijfsarts [dr.E.]bij het laatste bezoek van werkneemster op 08-05-2012 heeft aangegeven en op wat werkneemster zelf aan mij heeft aangegeven is werkneemster aangewezen op hoofdzakelijk zittende werkzaamheden.
Kijkend naar haar opleidingsniveau en werkervaring kan er gedacht worden aan bijvoorbeeld administratief medewerkster of receptioniste/telefoniste. Deze werkzaamheden zijn niet bij haar huidige werkgever aanwezig.”
2.12.
Op 16 augustus 2012 geeft Louers aan OxHill7 B.V. opdracht tot het starten van een outplacementtraject voor [eiseres]. In een schriftelijk opgemaakt verslag d.d. 21 september 2012 van het met [eiseres] gehouden intakegesprek staat, voor zover van belang, het volgende:
1. Vraagstelling
Wat zijn de re-integratiemogelijkheden voor cliënt.
Welke activiteiten zijn nodig om cliënt in een passende functie te re-integreren?
(…)
2.2.
Voorgeschiedenis
Cliënt is een thans 58-jarige vrouw, die volledig geschikt is voor haar eigen functie, maar vanwege fysieke beperkingen geen andere mogelijke werkzaamheden kan uitvoeren binnen het bedrijf. Cliënt werkte 28 uur per week.
(…)
2.4.
Gezinssituatie en hobby’s
Cliënt is gehuwd en woont samen met haar echtgenoot in Schiedam, voor wie zij ook zorgtaken heeft.
2.5.
Arbeidsmogelijkheden en belemmeringen
Cliënt ziet weliswaar mogelijkheden voor zichzelf in de administratieve sector, de praktijk wijst echter uit dat na diverse sollicitaties, zij toch moeite heeft met het verkrijgen van een nieuwe baan. Cliënt zoekt een parttime functie in de administratieve sector, maar heeft zo ook haar eisen die zij aan een nieuwe functie verbind.
2.6.
Mobiliteit en beschikbaarheid
Cliënt stelt zich parttime beschikbaar voor een functie, zij stelt eisen aan de reistijden en wil het liefst in de nabije omgeving werken. Dit heeft met name te maken met het feit dat zij zorgtaken heeft voor haar man, in geval dat het nodig is wil zij binnen een redelijke tijd thuis kunnen zijn. Bij werkgever Louers was dit mogelijk en kon zij tussendoor even naar huis. In geval van een nieuwe baan zal dit wat lastiger zijn en is het afhankelijk van hoe de werkgever hier over denkt.
2.7.
Verwachting cliënt
Tijdens het gesprek dat ik met cliënt had, werd al snel duidelijk dat cliënt had verwacht dat vanuit de werkgever ander werk zou worden geregeld. Zij rekende er dan ook op, dat de inspanningen vanuit de werkgever zouden worden gedaan en dat deze een andere baan voor haar zou regelen. De werkgever heeft echter Oxhill7 ingeschakeld en doet daarmee inspanning om begeleiding in te schakelen om haar te helpen bij het vinden en verwerven van een nieuwe baan. In heb toegelicht dat de begeleiding vanuit Oxhill7 kan worden opgepakt en dat er gedurende het traject ook inspanningen van haar kant worden verwacht. Ik zal vanuit mijn rol als consulent de cliënt begeleiden bij het solliciteren en alle activiteiten die hiermee samenhangen
2.8.
Bijzondere omstandigheden
Bij de bemiddeling van cliënt moet rekening gehouden worden met de volgende bijzondere omstandigheden: cliënt heeft een echtgenoot waar zij zorgtaken over heeft.
2.9.
Positieve aspecten voor de bemiddeling
Cliënt heeft een behoorlijk arbeidsverleden en daarmee veel administratieve ervaring. Zij kan goed overweg met de computer, heeft een goede typevaardigheid en is makkelijk inzetbaar bij een eventuele nieuwe werkgever, gezien deze ervaring. Dit werkt bij sollicitaties in haar voordeel.
2.10.
Negatieve aspecten voor de bemiddeling
Cliënt stelt een aantal eisen aan haar nieuwe baan. Zo moet deze baan in nabije omgeving zijn en het salaris moet redelijk zijn.
2.11.
Visie consulent
Er zijn voor cliënt mogelijkheden op de arbeidsmarkt, kijkende naar de ervaring die cliënt in de afgelopen jaren heeft opgebouwd. Vanwege reorganisatie binnen het bedrijf is haar functie komen te vervallen en zij heeft hier nog geen vrede mee. Cliënt werkte sinds 1979 binnen het bedrijf en zou dan ook graag weer terug willen naar haar oude plek. Dit blijkt echter niet mogelijk te zijn. Cliënt heeft al een aantal sollicitaties gedaan, omdat zij toch naar iets anders wil uitkijken, maar dit heeft tot nu toe nog niet tot iets concreets geleid. Om haar hiermee te helpen heeft de werkgever Oxhill7 ingeschakeld en is er een outplacement traject aangeboden. Omdat cliënt een andere verwachting heeft van de begeleiding en deze met name van de werkgever vraagt, heeft zij dan ook besloten om niet deel te nemen aan dit traject.

3.Conclusies

Zoals eerder beschreven heeft cliënt wel degelijk kansen op de arbeidsmarkt, maar gaat zij niet akkoord met het aangeboden traject.”

2.13.
Op 14 december 2012 verzoekt Louers het UWV opnieuw om toestemming om de arbeidsovereenkomst met [eiseres], vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, op te zeggen.
2.14
Bij brief van 29 januari 2013 verleent het UWV aan Louers toestemming om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen. In de brief staat ‘onder beoordeling’ het volgende:
“Uw aanvraag is gebaseerd op bedrijfseconomische omstandigheden.
U voert aan dat de bedrijfseconomische omstandigheden sinds uw vorige ontslagaanvraag niet verbeterd zijn en u legt cijfers over tot september 2012 waaruit dit blijkt. Wij vinden het aannemelijk dat de bedrijfseconomische noodzaak nog onverminderd aanwezig is. Hieruit leiden wij af dat uw besluit om de arbeidsplaats van werknemer te laten vervallen gebaseerd was en is op reële overwegingen.
Het Ontslagbesluit bepaalt dat werknemers volgens het afspiegelingsbeginsel voor ontslag in aanmerking moeten worden gebracht. Het afspiegelingsbeginsel wordt toegepast per categorie uitwisselbare functies van de bedrijfsvestiging op basis van de leeftijdsopbouw binnen de betreffende categorie uitwisselbare functies.
U heeft gegevens over uw personeelsbestand ingebracht. Wij zijn van mening dat u volgens het afspiegelingsbeginsel de juiste werknemer heeft voorgedragen.
Ontslag van een werknemer is niet nodig als personeelsverloop of overplaatsing een oplossing biedt. Van een werkgever mag daarom verwacht worden dat hij zich inspant om een werknemer van wie de arbeidsplaats vervalt te herplaatsen. Wij zijn van oordeel dat u zich voldoende heeft ingespannen om werknemer te herplaatsen. Uit de stukken blijkt onder meer dat u werknemer een outplacementtraject heeft aangeboden. Daarnaast heeft het UWV in het kader van reïntegratie geconstateerd dat er geen passend werk voor werknemer bij u voorhanden is.”
2.15.
Louers heeft op 30 januari 2013, op grond van de verleende ontslagvergunning, de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 1 mei 2013.

3.De vordering en de grondslag daarvan

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om Louers te veroordelen aan haar te betalen:
A. € 44.113,87 bruto ter zake van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag;
B. € 2.414,88 bruto ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren;
C. afgifte van een getuigschrift conform artikel 7:656 BW uiterlijk twee dagen zulks op straffe van een dwangsom van € 225,00 voor elke dag of deel daarvan dat Louers ook na betekening daarmee in gebreke mocht blijven;
D. € 1.216,00 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
E. de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen;
F. de kosten van het geding.
3.2.
Ter onderbouwing voert [eiseres] het volgende aan. Het ontslag is kennelijk onredelijk, waardoor zij schade lijdt dan wel heeft geleden. [eiseres] verwijt Louers te weinig te hebben gedaan om haar te herplaatsen. Anders gezegd, Louers had zich meer moeten inspannen, althans meer inspanningen hadden van haar verwacht mogen worden. [eiseres] verwijst in dat verband naar de eerste beslissing van het UWV. Daarin staat duidelijk dat Louers veel meer moest doen om haar te herplaatsen. Door Louers is echter niets tot weinig gedaan. Wel biedt Louers haar werk aan dat zij lichamelijk echter niet aankan en wat voor Louers kenbaar was. Gezien haar leeftijd en haar arbeidsverleden mocht Louers niet verwachten dat zij in staat was om in een magazijn met blikken verf te zeulen. Daarbij komt dat het UWV in juli 2012 oordeelt dat de re-integratieinspanningen van Louers onvoldoende zijn. Voorts vindt tussen partijen welgeteld één gesprek plaats, waarbij Louers haar een (onduidelijk) aanbod doet bij Connexion. Het aangeboden outplacementtraject bestaat uit één gesprek. Gezegd wordt dat zij een baan moet zoeken en dat het bureau advertenties aanlevert waarop zij kan reageren. Vervolgens zou iedere veertien dagen de medewerkster van het bureau bij haar thuiskomen om te kijken wat zij gedaan had en of dit wat opgeleverd had. [eiseres] doet zelf diverse pogingen om ander werk te vinden. Zij vraagt her en der rond, bij de bakker, slager en bij een nabijgelegen bejaardenhuis voor receptioniste. Zij vindt echter geen ander werk.
[eiseres] stelt dat sprake is van een zeer lang dienstverband, eenzijdige scholing en Louers nimmer voor bijscholing heeft gezorgd. Zij werkte nog met oude systemen bij Louers en heeft nimmer bijscholing ontvangen inzake nieuwere systemen waardoor zij zeer weinig kans op de arbeidsmarkt heeft. Daarnaast twijfelt [eiseres] aan de bedrijfseconomische noodzaak tot reorganisatie en zet zij vraagtekens bij de bedrijfsmatige beslissingen die Louers neemt dan wel heeft genomen.
3.3.
[eiseres] vordert haar inkomensschade tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, met inachtneming van de kans op het vinden van een nieuwe baan.
3.4.
Op de overige stellingen van [eiseres] wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

4.Het verweer

Louers betwist dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Op hetgeen Louers in dat verband heeft aangevoerd wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Krachtens vaste jurisprudentie moet bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van het ontslag voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking worden genomen. Niet hoeft betrokken te worden de omstandigheid dat de werknemer bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding zou zijn toegekend. Bij de beoordeling van de gevolgen moet worden uitgegaan van de op de ingangsdatum van de opzegging bestaande situatie. Latere omstandigheden kunnen een aanwijzing zijn voor wat op het beoordelingsmoment kon worden verwacht. Algemene omstandigheden zijn bijvoorbeeld de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer en de arbeidsmarktperspectieven. Bijkomende omstandigheden zijn nodig voor de conclusie dat de nadelige gevolgen geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever dienen te komen. Het feit dat een werknemer na een lang dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid wordt ontslagen zonder een behoorlijke ontslagvergoeding, of zonder zorgvuldig onderzoek naar de mogelijkheden tot herplaatsing – al dan niet binnen het voor de werknemer ‘vertrouwde’ concern, kan het ontslag kennelijk onredelijk maken, ook als de arbeidsomstandigheden niet bovenmatig zwaar waren en aan redelijke eisen voldeden.
5.2.
Gelet op hetgeen hiervoor staat dient beoordeeld te worden of op 30 januari 2013 de gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst voor [eiseres] te ernstig waren in vergelijking met het belang van Louers bij de opzegging.
5.3.
[eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist het bedrijfseconomisch belang van Louers bij het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Vaststaat dat Louers vanaf 2010 tot in ieder geval 2013 een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald. Weliswaar zijn door [eiseres] vraagtekens geplaatst bij de door Louers over die jaren gedane investeringen c.q. genomen beslissingen, maar Louers heeft, ook naar het oordeel van de kantonrechter, een afdoende verklaring gegeven. Daar komt bij dat het in beginsel aan de werkgever is, om richting te geven aan en te bepalen hoe en op welke wijze hij zijn onderneming wenst in te richten. Dit is inherent aan de aan een ondernemer toekomende beleidsvrijheid, zodat een rechter dit slechts marginaal kan toetsen. In dat verband rust op een werkgever geen verplichting naar zijn werknemers om hen te betrekken bij iedere te nemen stap of beslissing dan wel hen te raadplegen wanneer het niet goed gaat met de onderneming. Bovendien oordeelt het UWV, tot twee keer, dat Louers voldoende aannemelijk heeft gemaakt de bij haar bestaande bedrijfseconomische noodzaak voor het treffen van maatregelen, in dit geval maatregelen die zien op het doorvoeren van een besparing in de personeelskosten. Voorts staat vast dat de functie van [eiseres] is komen te vervallen, haar werkzaamheden zijn verdeeld over de andere werknemers van Louers en dat voor haar geen passende arbeid bij Louers beschikbaar is. Gelet op het vorenstaande staat het (bedrijfseconomisch) belang van Louers bij opzegging van de arbeidsovereenkomst vast.
5.4.
Het bedrijfseconomisch belang van Louers weegt echter niet op tegen de ernstige gevolgen die de opzegging voor [eiseres] heeft. Vaststaat dat [eiseres] ten tijde van de opzegging 59 jaar oud was, eenzijdig geschoold en al 34 jaar werkzaam was bij Louers, waar zij administratieve werkzaamheden verrichtte. Voorts staat vast dat [eiseres] altijd goed heeft gefunctioneerd en dat Louers haar geen enkele vergoeding heeft aangeboden in welke vorm dan ook.
5.5.
Louers heeft niet weersproken dat haar (administratieve) systemen verouderd waren en dat [eiseres] niet dan wel onvoldoende mogelijkheden zijn geboden om haar kennis en kunde te “updaten”. Het gevolg is dat [eiseres] met een (technische) achterstand op de arbeidsmarkt komt. [eiseres] heeft vanwege haar medische beperkingen een beperkte toegang tot de arbeids-markt en zal vanwege haar positie als mantelzorger ook afhankelijk zijn van een werkgever die daarin de nodige flexibiliteit betracht.
Louers heeft weliswaar een outplacement traject aangeboden doch kennelijk heeft [eiseres] doelstellingen en werkwijze van een dergelijk traject niet goed begrepen. Enerzijds had dat wel van haar verwacht mogen worden doch anderzijds had het op de weg van Louers gelegen om [eiseres] voorafgaande aan het aanbieden van dit traject – rekening houdende met haar onervarenheid op dat gebied – duidelijk te maken dat outplacement 2e spoor niet betekent dat Louers zelf zorgdraagt voor een andere baan.
Daar komt bij dat het outplacementtraject pas in september 2012 in gang is gezet terwijl Louers in juni ermee bekend was dat [eiseres] in staat was om (elders passend) werk te verrichten. Van Louers als werkgever had in dit geval meer voortvarendheid verwacht mogen worden. Anders dan Louers meent kan niet gezegd worden dat [eiseres] feitelijk bezien vanaf 1 december 2011 tot en met 1 mei 2013 vrijgesteld is geweest van haar werkzaamheden. Louers gaat er aan voorbij dat [eiseres] in die periode arbeidsongeschikt was, de volgens Louers passende werkzaamheden voor [eiseres] niet passend waren en rekening gehouden diende te worden met de wettelijke opzegtermijn.
5.6.
De vorenvermelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen met zich dat de gevolgen van de opzegging voor [eiseres] te ernstig zijn ten opzichte van het bedrijfseconomisch belang van Louers bij de opzegging. Dat maakt dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
5.7.
Voor wat betreft de omvang van de schadevergoeding wordt vooropgesteld dat deze verband houdt met de omstandigheden die de rechter tot zijn oordeel over de kennelijke onredelijkheid van het ontslag hebben geleid, en is mede afhankelijk van omstandigheden zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer en diens kans op het vinden van ander passend werk, zoals voorzienbaar ten tijde van het ontslag. De schadevergoeding heeft in zoverre een bijzonder karakter dat deze vooral ertoe dient aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening te verschaffen, die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming, en ziet dus niet op volledige vergoeding van de terugval in inkomen of nog geen vervangend werk had tegen een vergelijkbaar loon.
5.8.
[eiseres] vordert € 44.548,78 bruto aan schadevergoeding. Dit bedrag is het verschil in inkomsten tussen een uitkering en het loon dat [eiseres] zou hebben ontvangen tot aan haar pensionering, rekening houdend met de kans op het vinden van een andere baan.
Daargelaten dat [eiseres] volledige vergoeding vordert van haar inkomensschade, de aard en ernst van de tekortkoming van Louers is niet zodanig, dat toewijzing van de vordering op die grond gerechtvaardigd is.
5.9.
Nu [eiseres] onvoldoende aanknopingspunten biedt om haar schade, gelet op de aard en ernst van de tekortkoming van Louers, concreet te begroten zal de schade naar billijkheid worden begroot. Daarbij wordt rekening gehouden met het volgende. Hoewel de arbeidsmarktpositie van [eiseres] niet gunstig is, heeft zij van haar kant niet inzichtelijk gemaakt laat staan welke inspanningen zij heeft verricht om een nieuwe baan te vinden. Zij stelt weliswaar her en der te hebben rondgevraagd, maar dat is te algemeen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om actief te solliciteren dan wel brieven te overleggen waaruit blijkt dat zij heeft gesolliciteerd naar of afgewezen is voor een bepaalde functie. [eiseres] was in dat opzicht al enige tijd bekend met het feit dat haar functie was komen te vervallen en dat Louers geen passende of vervangende werkzaamheden voor haar had. Aan de kant van Louers geldt dat zij weliswaar het habe nichts habe wenig verweer voert, maar dat laat onverlet dat uit de stuken blijkt dat haar financiële situatie verbetert. Evenmin is waarschijnlijk dat toewijzing van enig bedrag zou leiden tot een financiële noodsituatie.
Gezien de omstandigheden van het geval wordt een schadevergoeding ter hoogte van
€ 10.000,00 bruto billijk geacht. Dit bedrag wordt toegewezen.
5.10.
Voor wat betreft de nevenvorderingen, zijnde betaling van de niet-genoten vakantiedagen ten bedrage van € 2.414,88 bruto en de afgifte van een getuigschrift heeft Louers aangegeven hieraan te zullen voldoen. Ter zekerheid van nakoming zal aan de afgifte van het getuigschrift een dwangsom worden gekoppeld van € 100,00 per dag, tot een maximum van € 5.000,00.
5.11.
Louers stelt dat de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar is nu [eiseres] als verzekerde procedeert. Dit verweer wordt verworpen. Uit de overgelegde declaraties/voorschotnota’s blijkt dat de gemachtigde van [eiseres] een bedrag van
€ 454,75 aan haar in rekening heeft gebracht en dat [eiseres] dit bedrag daadwerkelijk heeft betaald. [eiseres] lijdt door betaling van dat bedrag vermogensschade, zodat dat bedrag voor toewijzing in aanmerking komt. Voor het overige ziet de vordering op kosten van de verzekeraar zelf. Om die reden komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
5.12.
Louers wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt Louers om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 10.000,00 bruto vanwege het kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Louers om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 454,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt Louers om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 2.414,88 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Louers om binnen 14 dagen na datum vonnis over te gaan tot afgifte van een getuigschrift, conform artikel 7:656 BW, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag of deel daarvan dat Louers ook na betekening daarmee in gebreke mocht blijven, tot een maximum van € 5.000,00;
- veroordeelt Louers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 462,00 aan griffierecht, € 102,87 aan dagvaardingskosten en € 875,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
918