ECLI:NL:RBROT:2015:3427

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
C/11/15/98 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring van een vennootschap onder firma en de voorwaarden voor faillietverklaring van vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillietverklaring. De opposant, vertegenwoordigd door mr. M.H. Huijzer, heeft verzet aangetekend tegen het vonnis van 3 februari 2015, waarbij hij in staat van faillissement is verklaard op verzoek van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, vertegenwoordigd door mr. J.A. Trimbach. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tot faillietverklaring ook ten aanzien van de opposant is ingediend en dat aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. De rechtbank heeft daarbij het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015 in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat dit arrest geen aanknopingspunten biedt voor de door de opposant gegeven uitleg.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de faillietverklaring van de vennootschap onder firma (VOF) en de bijbehorende vorderingen van de fiscus en concurrente schuldeisers in overweging genomen. De curator heeft verklaard dat de opposant verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, wat door de rechtbank is bevestigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderbouwing van de vordering door de geopposeerde voldoende aannemelijk is en dat de opposant niet heeft aangetoond dat hij over voldoende privévermogen beschikt om zijn schulden te voldoen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en de opposant veroordeeld in de kosten van het geding, vastgesteld op € 452,00. De beslissing is genomen door mr. W.J. Roos-van Toor en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open, dat binnen acht dagen na de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
Insolventienummers [nummer]
VONNIS op het verzoekschrift van:
[naam]
wonende aan de [adres],
[woonplaats]
advocaat mr. M.W. Huijzer,
opposant,
strekkende tot vernietiging van het vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2015, waarbij opposant, op verzoek van de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEGvoor wie als advocaat optreedt mr. J.A. Trimbach, hierna te noemen geopposseerde, in staat van faillissement is verklaard.

1.De procedure

Het verzetschrift is ter terechtzitting van 23 februari 2015 behandeld alwaar aanwezig waren [naam], opposant,[naam], mr. M.H. Huijzer, mr. J.A. Trimbach, en mr. P.A. Visser, namens de curator.
Door de curator is op 20 februari 2015 per fax het eerste faillissementsverslag ex artikel 73 Faillissementswet met bijlagen naar de rechtbank verzonden.
Mr. J.A. Trimbach heeft bij fax van 19 februari 2015 aanvullende stukken naar de rechtbank gestuurd.
Ter terechtzitting hebben zowel mr. M.H. Huijzer als mr. J.A. Trimbach (pleit)aantekeningen overgelegd en voorgedragen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De curator heeft in zijn faillissementsverslag melding gemaakt van de bij hem ingediende vorderingen in het faillissement van de vennootschap onder firma[naam] (hierna VOF). Door de fiscus is een vordering van € 39.705,-- ingediend te vermeerderen met kosten van € 1.902,--. Daarnaast zijn er vijf concurrente vorderingen ingediend van in totaal een bedrag van € 15.147,48. Het salaris van de curator in het faillissement van opposant is begroot op een bedrag van € 1.376,-- exclusief BTW.
Door mr. J.A. Trimbach is aanvullend overgelegd het uitvoeringsreglement, de openstaande premiefacturen (en die facturen waar het proces-verbaal van 4 juni 2014 niet in voorziet) en de specificaties van de premiefacturen.

3.De standpunten

Voor zover van belang is door partijen het volgende aangevoerd.
Opposant heeft aangevoerd dat op basis van het recente arrest van de Hoge Raad van
6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) het faillissement van een vennootschap onder firma niet automatisch leidt tot het faillissement van de vennoten. Door de Hoge Raad is bepaald dat als een schuldeiser het faillissement van een vennootschap onder firma én diens vennoten beoogt, de schuldeiser dit goed dient te stellen en te onderbouwen. De rechter dient vervolgens te onderzoeken of ook ten aanzien van de betreffende vennoten aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan.
Het verzoekschrift van geopposeerde voldoet niet aan deze vereisten. In het verzoekschrift
ontbreekt de grondslag van de eventuele vordering op de vennoten. Evenmin blijkt uit het vonnis tot faillietverklaring dat de rechtbank heeft onderzocht in hoeverre geopposseerde daadwerkelijk een vordering op de vennoten heeft en in hoeverre overigens aan de voorwaarden voor faillietverklaring met betrekking tot de vennoten is voldaan. Deze tekortkomingen in het verzoekschrift en in het onderzoek ter terechtzitting kunnen en mogen niet achteraf middels een ex-nunc toetsing worden gerepareerd. Verder betwist opposant dat sprake is van een toestand van te hebben opgehouden te betalen, nu er geen schuldvorderingen in het privé-faillissement van opposant zijn ingediend.
Voorts heeft [naam], namens opposant, ter zitting aangevoerd dat sprake is van een tegenvordering op geopposeerde van een bedrag tussen de € 20.000,-- en € 30.000,--.
Tenslotte concludeert opposant dat zijn privé-faillissement dient te worden vernietigd met veroordeling van geopposeerde in de proceskosten, waaronder de kosten van de curator.
Namens geopposeerde is haar vorderingsrecht op de VOF en zijn vennoten, waaronder opposant, onderbouwd met overlegging van facturen en specificaties. Zij beroept zich daarbij op de in artikel 18 Wetboek van Koophandel (WvK) genoemde hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten voor de nakoming van de verplichtingen van de VOF. De in rekening gebrachte premiefacturen zijn -op twee na- alle gebaseerd op door de VOF aangeleverde loongegevens. Daarnaast heeft geopposeerde jegens de VOF en jegens de vennoten, waaronder opposant, een vordering uit hoofde van het proces-verbaal van 4 juni 2014.
Verder betwist geopposeerde dat uitsluitend voor de VOF het faillissement is aangevraagd en verwijst in dat verband naar het kopje “redenen waarom” in het verzoekschrift. Ook voldoet het verzoekschrift ten aanzien van opposant aan de vereisten nu opposant mede valt onder “gerekwestreerde”. Ten aanzien van opposant is aan de voorwaarde voor faillietverklaring voldaan. Het tegendeel is ook op geen enkele wijze door opposant aangetoond.
Het onderzoek door de rechtbank is voldoende geweest, in aanmerking nemend dat opposant niet is verschenen. Tenslotte dienen de (proces)kosten voor rekening van opposant te komen.
De curator heeft verklaard dat rekening houdend met de schulden van de VOF opposant op dit moment verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.

4.De beoordeling

Bij vonnis van 3 februari 2015 is opposant in staat van faillissement verklaard. Het verzetschrift is op 17 februari 2015 ter griffie ontvangen zodat opposant tijdig verzet heeft ingesteld en daarom kan worden ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het verzoekschrift -voldoende duidelijk- is gebleken dat geopposeerde ook ten aanzien van opposant het faillissement heeft verzocht.
De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of ten aanzien van opposant aan de voorwaarden van faillietverklaring is voldaan. Daarbij mag rekening gehouden worden met alle feiten en omstandigheden zowel ten tijde van de zitting van 3 februari 2015 alsmede met de feiten die zich na deze zitting hebben voorgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat het vorderingsrecht van geopposeerde op opposant voldoende aannemelijk is. Tegenover de onderbouwing daarvan door geopposeerde met facturen, specificaties, een proces-verbaal van een minnelijke regeling, waarbij opposant partij was, en een beroep op artikel 18 WvK staat het namens opposant ingebrachte beroep op verrekening met een op geen enkele wijze onderbouwde tegenvordering.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat opposant verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Immers gebleken is dat in het faillissement van de VOF een preferente vordering van de fiscus is ingediend van in totaal € 41.607,-- en een vijftal concurrente vorderingen van in totaal € 15.147,48. Daarnaast zijn door de curator in de faillissement van de VOF alsmede in het faillissement van opposant (faillissements-)kosten gemaakt. Niet is aangevoerd of gebleken dat opposant over voldoende privévermogen beschikt om de schulden in de VOF, waaronder begrepen de faillissementskosten, te voldoen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) geen aanknopingspunten biedt voor de uitleg die opposant daaraan gegeven heeft. Bovendien is deze in strijd met de vaste rechtspraak ten aanzien van de toetsing na onder meer verzet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voldoende is gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat opposant verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Het gedane verzet zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Geopposeerde heeft verzocht om opposant in de kosten van dit geding te veroordelen. Nu
opposant in het ongelijk is gesteld, zal de rechtbank opposant veroordelen in de kosten
van dit geding welke worden vastgesteld op € 452,00 (zijnde één punt van het
liquidatietarief). De gevraagde kostenveroordeling van geopposeerde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst af het verzoek van opposant om geopposeerde te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de faillissementskosten;
- veroordeelt opposant in de kosten van het geding aan de zijde van geopposeerde welke worden vastgesteld op € 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2015. [1]