ECLI:NL:RBROT:2015:3412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
473671
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mandatering van bevoegdheid tot verzoek om gesloten machtiging jeugdhulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, ingediend door de directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mandatering van de bevoegdheid tot het doen van een verzoek om een gesloten machtiging, zoals neergelegd in artikel 6.1.8 van de Jeugdwet, niet in strijd is met de wet of de aard van de bevoegdheid. De minderjarige, die op dat moment op een open groep verbleef, had te maken met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waardoor de noodzaak voor gesloten jeugdhulp werd onderbouwd. De rechtbank heeft de ouders en de minderjarige gehoord, waarbij de minderjarige aangaf dat hij hulp nodig had, maar de duur van de machtiging voor twaalf maanden te lang vond. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de machtiging voor de duur van zes maanden te verlenen, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te evalueren. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de zorgen van de minderjarige over bedreigingen en afpersing op de groep waar hij verbleef, en heeft aangegeven dat hier serieus onderzoek naar moet worden gedaan. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige Kamer
zaakgegevens: C/10/473671 / JE RK 15-976
datum uitspraak: 28 april 2015

beschikking machtiging gesloten jeugdhulp

in de zaak van

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,

hierna te noemen het college,
betreffende

[Naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],

hierna te noemen de minderjarige.
De rechtbank merkt naast de minderjarige als belanghebbenden aan:

[naam], hierna te noemen de moeder,

wonende te Dordrecht,

[naam], hierna te noemen de stiefvader,

wonende te Dordrecht.

Het procesverloop

Bij brief van 30 maart 2015 heeft de directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid namens het college de kinderrechter verzocht een machtiging te verlenen om de minderjarige voor de duur van een jaar in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Op 14 april 2015 heeft de rechtbank een verklaring van een gedragswetenschapper ontvangen waarin zij verklaart in te stemmen met het verzoek.
Op 14 april 2015 heeft de rechtbank tevens ontvangen de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) en het Besluit tot derde wijziging van de Gemeenschappelijke regeling.
Voorafgaand aan de zitting en buiten aanwezigheid van de anderen zijn de minderjarige en zijn advocaat gehoord door de voorzitter.
Op 14 april 2015 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige, bijgestaan door mr. A. Apistola;
- de moeder;
- de stiefvader;
- twee vertegenwoordigsters van de Stichting Jeugdteams Zuid-Holland Zuid (hierna: de Stichting Jeugdteams), [naam]en [naam].

De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarige berust bij de moeder. De moeder en de stiefvader stemmen in met het verzoek om een gesloten machtiging. De minderjarige verblijft op dit moment op een open groep van de instelling Schakenbosch te Sassenheim.
Het verzoek om een gesloten machtiging is gedaan namens het college door de directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid. De Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid (hierna: de Serviceorganisatie) is een organisatieonderdeel dat per 1 januari 2015 deel uitmaakt van het openbaar lichaam Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid. Op grond van artikel 2, vierde lid, onder ii, van de Gemeenschappelijke regeling richt dit organisatieonderdeel zich, voor zover hier van belang, op het contracteren of subsidiëren van aanbieders van jeugdhulp en uitvoerders van jeugdreclassering en jeugdbeschermingsmaatregelen in het kader van de Jeugdwet. Verder voert de Serviceorganisatie op grond van de Gemeenschappelijke Regeling namens de colleges van de deelnemende gemeenten andere taken en bevoegdheden in het kader van de Jeugdwet uit, voor zover die taken door de colleges van de deelnemende gemeenten aan het openbaar lichaam zijn opgedragen en de daarvoor benodigde bevoegdheden door middel van een daartoe strekkende mandaat- en/of machtigingsbesluit zijn toegekend aan de directeur van de Serviceorganisatie.
Bij besluit van 18 november 2014 (hierna: het Mandaatbesluit) heeft het college een machtiging verleend aan de directeur van de Serviceorganisatie om namens het college een verzoekschrift als bedoeld in artikel 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet in te dienen bij de rechter en een mandaat verleend aan de directeur van de Serviceorganisatie om namens het college te beoordelen of jeugdhulp nodig is als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

De standpunten

Het standpunt van de Stichting Jeugdteams
De Stichting Jeugdteams heeft ter zitting meegedeeld te zijn gemachtigd om namens het college ter zitting te verschijnen en heeft ter onderbouwing van die stelling een besluit tot het verlenen van ondermandaat overgelegd, gedateerd 14 april 2015. De Stichting Jeugdteams is per 1 januari 2015 opgericht. De opdrachtgever van de Stichting Jeugdteams is de Serviceorganisatie. De Serviceorganisatie is verantwoordelijk voor de financiering van de Stichting Jeugdteams. De uitvoering van de kinderbescherminsmaatregelen valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Stichting Jeugdteams. Zij biedt jeugdhulp aan in het vrijwillig kader en is een uitvoerende instantie. De Serviceorganisatie ondertekent alle stukken, maar het is de Stichting Jeugdteams die een hulpvraag bij de Serviceorganisatie neerlegt. De Serviceorganisatie beoordeelt de hulpvraag niet inhoudelijk. Wel toetst de Serviceorganisatie de juridische correctheid.
De Sichting Jeugdteams heeft ter zitting gesteld dat de noodzaak voor het verkrijgen van een machtiging tot gesloten plaatsing nog steeds aanwezig is. Schakenbosch geeft aan dat de fysieke agressie bij de minderjarige toeneemt. Zij heeft een gesloten machting nodig om bepaalde dwangmiddelen te kunnen toepassen. Schakenbosch verwacht dat de behandeling twaalf maanden zal duren, zodat een machtiging voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk wordt geacht. Het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden acht de Stichting Jeugdteams niet in het belang van de minderjarige, omdat hij het spannend vindt om naar de rechtbank te komen. De Stichting Jeugdteams zal de voortgang van de behandeling van de minderjarige niet intensief monitoren. De communicatie tussen de moeder, de stiefvader en Schakenbosch verloopt goed. De komende periode zal bezien moeten worden of het wenselijk is om de minderjarige op de huidige groep te laten verblijven.
Het standpunt van de minderjarige
De raadsman heeft ter zitting verzocht de Serviceorganisatie niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, omdat er sprake is van een aantal formele gebreken die zien op de mandatering. Het verzoekschrift is door de Serviceorganisatie ingediend namens het college. Uit de stukken kan echter niet opgemaakt worden dat er daadwerkelijk sprake is van een mandatering. Bovendien verzet de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een tweetal uitspraken van de rechtbank Rotterdam van respectievelijk 13 februari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:1659) en 25 maart 2015 (ECLI:NL:RBROT:20152064) en een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:1016). Ook is niet gebleken dat de vertegenwoordigers van de Stichting Jeugdteams bevoegd zijn om het college in rechte te vertegenwoordigen.
De raadsman heeft subsidiair verzocht de machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van zes maanden. Onvoldoende is komen vast te staan dat daadwerkelijk een behandeling voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is. De minderjarige erkent dat hij hulp nodig heeft, maar hij vindt een machtiging voor de duur van twaalf maanden te lang. Op de groep waar de minderjarige nu verblijft wordt hij bedreigd en afgeperst. Daar moet zeer serieus naar worden gekeken.
Het standpunt van de ouders
De moeder en de stiefvader (hierna: de ouders) hebben ter zitting eveneens verzocht de machtiging voor de duur van zes maanden te verlenen. Zij erkennen dat de minderjarige hulp nodig heeft. Zij zien graag dat de minderjarige de kans krijgt zichzelf te bewijzen. De ouders komen wekelijks bij Schakenbosch. De leiding zegt dat zij alles voor de minderjarige willen doen, maar dat hij er wel zelf om moet vragen. De ouders hebben er veel moeite mee dat de minderjarige op de groep wordt afgeperst en geslagen. Het gedrag van de minderjarige lijkt hierdoor juist te verergeren. Hier wordt wel goed over gesproken met de medewerkers van Schakenbosch.

De beoordeling

Vertegenwoordiging ter zitting
Ter zitting hebben de medewerkers van de Stichting Jeugdteams een besluit van de directeur van de Serviceorganisatie van 14 april 2015 overgelegd waarbij de directeur ondermandaat heeft verleend aan de jeugdprofessionals van de Stichting Jeugdteams om een verzoek tot uithuisplaatsing te doen als bedoeld in artikel 6.1.8 van de Jeugdwet. Uit dit besluit volgt echter niet dat de jeugdprofessionals van de Stichting Jeugdteams gemachtigd zijn om het college ter zitting te vertegenwoordigen. Dat betekent dat het college ter zitting niet vertegenwoordigd is geweest. De medewerkers van de Stichting Jeugdteams zijn echter wel op grond van artikel 800, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting gehoord om een toelichting te kunnen geven op hun organisatiestructuur en de noodzaak tot een gesloten machtiging.
Het verlenen van machtiging tot het doen van een verzoek om gesloten plaatsing
Het verzoek om een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie heeft geen betrekking op een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel opgelegd heeft gekregen of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel wordt verzocht, zodat op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet een dergelijk verzoek dient te worden ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.
Het verzoek om een machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een gesloten accommodatie is in deze zaak ingediend door de directeur van de Serviceorganisatie namens het college. De vraag die thans voorligt is of het college een machtiging kan verlenen aan de directeur van de Serviceorganisatie om namens het college een dergelijk verzoek te doen.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid juncto artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan een machtiging verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen het verlenen van de machtiging verzet.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 6.1.8 van de Jeugdwet noch enig ander wettelijk voorschrift aan het verlenen van machtiging tot het doen van een verzoek in de weg. Uit het Mandaatbesluit volgt dat de machtiging ook op juiste wijze is verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Jeugdwet of de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aard van de bevoegdheid zich tegen het verlenen van machtiging tot het doen van een verzoek verzet. Bovendien acht de rechtbank hier van belang dat een ingrijpende beslissing als het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing niet door het college zelf, maar door de rechter wordt genomen. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat in Gemeenschappelijke regeling voldoende waarborgen zijn opgenomen, zoals een informatie- en verantwoordingsplicht van het openbaar lichaam aan het college en de mogelijkheid van het college om te allen tijde uit de Gemeenschappelijk Regeling te treden, die duidelijk maken dat de bevoegdheid tot en de verantwoordelijkheid voor het indienen van een verzoekschrift om een machtiging tot gesloten plaatsing uiteindelijk bij het college blijft berusten.
Mandatering van de bevoegdheid tot het nemen van een verleningsbeslissing
Op grond van artikel 6.1.9, eerste lid, van de Jeugdwet legt het college bij een verzoek om een gesloten machtiging het besluit over waarin het college heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is (de verleningsbeslissing).
Bij het verzoekschrift om een gesloten machtiging heeft het college een verleningsbeslissing van 30 maart 2015 overgelegd die door de directeur van de Serviceorganisatie namens het college is genomen. Hier ligt de vraag voor of een dergelijk besluit in mandaat kan worden genomen door de directeur van de Serviceorganisatie.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb, kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet, voor zover hier van belang, treft het college, indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, ten behoeve van de minderjarige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp.
Op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet kan het college de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door derden laten verrichten.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit artikel 2.11 van de Jeugdwet niet uit dat de bevoegdheid tot het nemen van een verleningsbeslissing als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet aan een ander wordt gemandateerd. Ook de verleningsbeslissing die in mandaat is genomen, wordt immers door het college genomen. Uit het Mandaatbesluit volgt dat het mandaat op juiste wijze is verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin uit de Jeugdwet of de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet worden afgeleid dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Anders dan in de zaak die tot de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2015 heeft geleid, speelt in deze zaak niet de vraag of een verleningsbeslissing kan worden genomen door een instelling die tevens jeugdhulp aanbiedt of kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdhulp uitvoert. Uit de Gemeenschappelijke regeling volgt immers dat deze taken niet tot die van de (directeur van de) Serviceorgansiatie behoren.
Ondermandaat
Hoewel het verzoekschrift namens het college bevoegd is ingediend door de directeur van de Serviceorganisatie, overweegt de rechtbank ten overvloede dat een ondermandaat aan de jeugdprofessionals van de Stichting Jeugdteams, zoals neergelegd in het ter zitting overgelegde besluit van de directeur, in strijd lijkt te zijn met het Mandaatbesluit. Artikel 3 van het Mandaatbesluit staat de directeur weliswaar toe om ondermandaat te verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen of andere functionarissen, maar lijkt geen bevoegdheid te creëren om bevoegdheden te mandateren aan functionarissen die niet onder verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam vallen. Niet gebleken is dat de medewerkers van de Stichting Jeugdteams onder verantwoordelijkheid van de directeur van de Serviceorganisatie dan wel het openbaar lichaam vallen.
De noodzaak tot plaatsing in een gesloten accommodatie
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechtbank deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de plaatsing van minderjarige in Schakenbosch voortgezet dient te worden door middel van een machtiging gesloten jeugdhulp. Een thuisplaatsing van de minderjarige behoort voorlopig niet tot de mogelijkheden, omdat zijn problematiek voor de ouders te zwaar is. De ouders hebben aangegeven de verantwoordelijkheid van de verzorging en opvoeding van de minderjarige op dit moment niet aan te kunnen. Daarnaast is gebleken dat diverse ambulante behandelvormen niet goed aansluiten bij de problematiek van de minderjarige. De minderjarige verblijft sinds januari 2015 op een open groep van Schakenbosch, maar Schakenbosch heeft aangegeven dat de minderjarige meer nodig heeft dan hem op dit moment - door het ontbreken van de machtiging gesloten jeugdhulp - kan worden geboden. De minderjarige is namelijk door zijn gedrag niet altijd goed te handhaven waardoor het voor zijn eigen veiligheid en voor die van zijn omgeving noodzakelijk kan zijn om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen. De minderjarige heeft ter zitting gezegd dat hij begrijpt dat Schakenbosch deze extra bevoegdheid nodig heeft. Hij kan soms erg boos worden en hij vindt het dan moeilijk om zijn boosheid te beheersen. Hij heeft echter verzocht de machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden omdat hij een machtiging voor de duur van twaalf maanden te lang vindt. Zijn ouders hebben dit eveneens verzocht.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank de noodzaak van een machtiging tot gesloten plaatsing voldoende gebleken. Onvoldoende gebleken is echter of een behandeling van twaalf maanden noodzakelijk is waarbij tevens gebruik kan worden gemaakt van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het verzoek zal om die reden voor de duur van zes maanden worden toegewezen. Het anders of meer verzochte zal worden afgewezen.
Ter zitting is nog besproken dat de minderjarige op de groep wordt bedreigd en afgeperst. Met alle betrokkenen is de rechtbank van mening dat hier serieus onderzoek naar moet worden gedaan en dat zo nodig gepaste maatregelen moeten worden getroffen.

De beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 28 april 2015 tot 28 oktober 2015 betreffende de minderjarige;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Gans, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. M.J.M. Marseille en S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechters, in bijzijn van M.L. Wöltgens-Cremers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.