In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, ingediend door de directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mandatering van de bevoegdheid tot het doen van een verzoek om een gesloten machtiging, zoals neergelegd in artikel 6.1.8 van de Jeugdwet, niet in strijd is met de wet of de aard van de bevoegdheid. De minderjarige, die op dat moment op een open groep verbleef, had te maken met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waardoor de noodzaak voor gesloten jeugdhulp werd onderbouwd. De rechtbank heeft de ouders en de minderjarige gehoord, waarbij de minderjarige aangaf dat hij hulp nodig had, maar de duur van de machtiging voor twaalf maanden te lang vond. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de machtiging voor de duur van zes maanden te verlenen, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te evalueren. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de zorgen van de minderjarige over bedreigingen en afpersing op de groep waar hij verbleef, en heeft aangegeven dat hier serieus onderzoek naar moet worden gedaan. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.