Ingevolge de hoofdregels van de artikelen 111, lid 2 aanhef en onder d en 150 Rv liggen stelplicht en bewijslast van de aldus toegespitste stelling bij [eiser].
[eiser] stelt niet op welke datum of data [kantoor] enige sommatiebrief met renteaanzegging als bedoeld in artikel 1286, lid 3 (oud) BW aan [gedaagde] heeft gestuurd.
In de brief van 1 juni 1987 wordt niet over wettelijke rente, evenmin over enige sommatie- en aanzeggingsbrief gerept. In de bij die brief gevoegde lijst met de specificatie van de vordering evenmin. Gesteld noch gebleken is dat enige van de in die lijst vermelde vorderingen rente betreft, laat staan rente ingevolge een sommatie- en aanzeggingsbrief. Veeleer lijken alle vorderingen op die lijst (gedeelten van) hoofdsommen wegens uitgevoerde opdrachten te betreffen.
Hoewel de discussie tussen [eiser] en de Curator over het al dan niet verstuurd zijn van in artikel 1296, lid 3 (oud) BW vereiste sommatie- en aanzeggingsbrieven vanwege [eiser] aan [gedaagde] al sedert eind juni 2013 wordt gevoerd, is nog geen begin van bewijs van een of meer van zodanige brieven in het geding gebracht.
Op verzoek van de rechtbank heeft de Curator talrijke bescheiden uit de administratie van de faillissementsboedel betreffende [eiser] in het geding gebracht. In geen die bescheiden wordt gerept over wettelijke rente; geen van die bescheiden bevat een sommatie of renteaanzegging.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] niet (voldoende specifiek) aanbiedt om alsnog afschriften of kopieën van door haar aan [gedaagde] gestuurde sommatie- en renteaanzeggingsbrieven in het geding te brengen.
Gegeven de tussen partijen vaststaande feiten en deze omstandigheden, lag het op de weg van [eiser] om voldoende specifiek te stellen dat door of namens haar ten aanzien van (bepaalde van) haar vorderingen die zij in faillissement [gedaagde] I indiende, gespecificeerd in de lijst bij de brief van 1 juni 1987, de in artikel 1296, lid 3 (oud) BW vereiste sommatie- en aanzeggingsbrieven aan [gedaagde] zijn verzonden. Echter, zo specifiek stelt [eiser] niet, noch ten aanzien van enige van de vorderingen op die lijst, noch ten aanzien van de datum waarop, althans de periode waarin zodanige sommatie- en aanzeggingsbrieven zijn verstuurd. Weliswaar betreft het hier feitelijkheden die in het verleden liggen, zodat enige mildheid ten aanzien van de precisie van de stellingname gepast is, maar in dit geval leveren – zoals uit het vorenstaande blijkt – de wel voorliggende bescheiden de aanwijzing op dat [eiser] geen sommatie- of renteaanzeggingsbrief aan [gedaagde] heeft gestuurd. Onder die omstandigheden mag ook bij feitelijkheden uit het verleden een meer specifieke stellingname worden verlangd, omdat die aanwijzing ontzenuwd moet worden.
Voor zover [eiser] betoogt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Curator haar aan deze stelplicht en bewijslast houdt, ziet [eiser] eraan voorbij dat het niet aan de Curator ligt dat [eiser] niet aan haar stelplicht of bewijslast voldoet, of kan voldoen, terwijl, als gezegd, er een niet-ontzenuwde aanwijzing van het standpunt van de Curator voorligt.