ECLI:NL:RBROT:2015:3305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
C/10/473324 / KG ZA 15-350
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en verwijdering van een leerling op basisschool wegens gebrek aan overleg met ouders en handelingsverlegenheid

In deze zaak vorderden de ouders van een leerling, [persoon1], de ongedaanmaking van de schorsing van hun kind op basisschool Onze Wereld. De school had de schorsing opgelegd vanwege gedragsproblemen van [persoon1], die het syndroom van Down heeft, en de vermeende handelingsverlegenheid van de school door gebrek aan overleg met de ouders. De ouders stelden dat de schorsing onterecht was en dat er sprake was van discriminatie van hun kind. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing van een leerling op een basisschool niet langer dan een week mag duren, zoals vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs. De rechter concludeerde dat de school niet gerechtigd was om [persoon1] langer dan een week te schorsen, ook niet in het kader van een voorgenomen verwijdering. De voorzieningenrechter wees de vordering van de ouders toe en beval de school om de schorsing ongedaan te maken en [persoon1] toegang tot de school te verlenen tot het einde van het schooljaar. Tevens werd de school veroordeeld in de proceskosten van de ouders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/473324 / KG ZA 15-350
Vonnis in kort geding van 30 april 2015
in de zaak van

1.[eiser],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kind
[persoon1],
eisers,
advocaat mr. D. Matadien te Rotterdam,
tegen
de stichting
DE STICHTING KIND EN ONDERWIJS ROTTERDAM (stichting voor christelijke primair onderwijs),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. Verhaart te Woerden.
Partijen zullen hierna [eisers] en Onze Wereld genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de door beide partijen overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en zijn echtgenote zijn de ouders van vier minderjarige kinderen, onder wie het kind [persoon1], geboren op [geboortedatum]. [persoon1] heeft het syndroom van Down.
2.2.
[persoon1] is leerling op Onze Wereld, een Rotterdamse basisschool voor christelijk onderwijs. De drie andere kinderen uit het gezin van [eisers] waren eveneens leerling op Onze Wereld. Net voor kerst 2014 heeft [eisers] zijn vier kinderen van Onze Wereld afgehaald en aangemeld bij een andere basisschool. De drie andere kinderen zijn door deze andere school als leerling geaccepteerd. [persoon1] is geweigerd als leerling van deze andere school. [persoon1] is daarop terug gekeerd als leerling op Onze Wereld.
2.3.
Onze Wereld heeft bij brief van 12 maart 2015 aan [eisers] medegedeeld:

Sinds het gesprek dat onze directeur van CBS Onze Wereld op 16 januari 2015 met u had over onze wederzijdse zorg over de ontwikkeling van [persoon1] heeft de school zeer regelmatig getracht een vervolgafspraak met u te maken. Per aangetekende brief van 12 februari jl. heeft de school u voor 19 februari 2015 uitgenodigd om overleg te voeren over het aan u toegezonden concept van het Ontwikkelingsperspectief (OPP). U heeft tot op heden, ondanks herhaaldelijk verzoek, geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging.
Het opstellen van een OPP is een wettelijke plicht sinds 1 augustus 2014 voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, zoals [persoon1]. De school is wettelijk verplicht over dit OPP overleg te plegen met de ouders. Dit houdt ook in dat de ouders mutatis mutandis verplicht zijn van hun kant met de school in overleg te treden.
U bent wel ingegaan op de uitnodiging van [persoon2] van PPO Rotterdam om op 4 maart 2015 overleg te plegen. U heeft in dit overleg aangegeven te zullen nadenken om een onafhankelijke partij advies te laten uitbrengen over het onderwijs waar [persoon1] het beste op zijn plaats is. U zou op dinsdag 10 maart jl. aan [persoon2] laten weten of u toestemming geeft voor een dergelijk onafhankelijk onderzoek. U heeft op woensdag 11 maart jl. medegedeeld aan PPO niet mee te willen werken aan dit - in het belang van [persoon1] dringend gewenste - onafhankelijke onderzoek.
Doordat u door uw opstelling ieder overleg over het OPP blokkeert en verder een (zeer noodzakelijk) onafhankelijk onderzoek naar de beste onderwijsmogelijkheden voor [persoon1] eveneens blokkeert is er bij de school sprake van een niet meer te hanteren handelingsverlegenheid ten aanzien van [persoon1].
De school tekent verder hierbij aan dat de afgelopen week zich diverse incidenten hebben voorgedaan waarbij [persoon1] seksueel getint gedrag naar medeleerlingen vertoonde, naar medeleerlingen handtastelijk was en hen pijn deed en volledig ongevoelig bleek te zijn voor welk gezag dan ook wanneer hij op zijn gedrag werd aangesproken.
Op grond van bovenstaande heeft de school moeten besluiten om [persoon1] uitsluitend tot de school toe laten wanneer de externe begeleiding voor [persoon1] op school aanwezig is, ingaande op 16 maart aanstaande, op maandag en dinsdag van 10.45 - 13.00 uur, woensdag van 11.00 - 12.30 uur, donderdag van 11.00 - 12.00 uur. Op vrijdag van 9.30 - 11.30 uur, indien de door u ingehuurde PGB begeleiding aanwezig is.
Buiten de uren dat de externe begeleiding voor [persoon1] niet op school aanwezig is, is [persoon1] geschorst en wordt hem de toegang tot de school ontzegd. Ook wanneer de externe begeleider om welke reden dan ook verhinderd is om op de school aanwezig te zijn op de ingeroosterde tijdstippen, wordt [persoon1] eveneens de toegang tot school ontzegd.
Wij verzoeken u per omgaande contact met de school op te nemen.
Een kopie van dit besluit brengen wij ter kennis van de leerplichtambtenaar en de
onderwijsinspectie. Indien u het niet eens bent met bovenstaande, kunt u contact opnemen met onze externe vertrouwenspersoon. De contactgegevens zijn te verkrijgen op het stichtingskantoor.
2.4.
Onze Wereld heeft bij brief van 19 maart 2015 aan [eisers] onder meer medegedeeld:

U heeft bij meerdere gelegenheden te kennen gegeven geen vertrouwen meer te hebben in Onze Wereld. Daarom heeft u uw andere kinderen van school gehaald en op de Bijlooschool geplaatst.
Voorts weigert u iedere constructieve medewerking voor het zoeken naar een school voor [persoon1] waar voor hem passend onderwijs kan worden verzorgd.
U blokkeert de voortgang van het opstellen van een Ontwikkelingsperspectief waardoor het onmogelijk is geworden voor de school om uit de situatie van handelingsverlegenheid te komen.
Vertrouwen van ouders in de school, maar ook vertrouwen dat de school moet hebben in een goed overleg met ouders over de voortgang van een leerling met een ondersteuningsbehoefte, is een hoofdvoorwaarde om tot goed onderwijs te komen voor de betreffende leerling. Waar dit vertrouwen er niet meer is, en kennelijk ook niet meer te herstellen is, dienen de wegen van ouders met hun kind en de school zich te scheiden. U kunt derhalve op korte termijn het voorgenomen besluit tot
verwijdering van [persoon1] van CBS De Wereld tegemoet zien.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - ongedaanmaking van de schorsing van [persoon1]. [eisers] stelt daartoe het volgende.
3.2.
De schorsing van [persoon1] is onterecht. Betwist wordt dat [persoon1] normafwijkend gedrag vertoont. Onze Wereld maakt zich schuldig aan discriminatie van [persoon1]. Deze discriminatie is niet alleen afkomstig van medeleerlingen maar ook van de docenten. [persoon1] mocht niet op de klassenfoto vanwege zijn uiterlijk en bij gymles werd zijn sportbroekje door medeleerlingen naar beneden getrokken zonder dat de docent ingreep. [eisers] wijst op een rapport van de Inspectie van het Onderwijs van 29 november 2011, waaruit van tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs op Onze Wereld blijkt, zij het dat deze kwaliteit volgens [eisers] inmiddels weer voldoende gewaarborgd is.
3.3.
Onze Wereld voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil betreft, een aanvankelijk gedeeltelijke maar sinds 19 maart 2015 volledige, schorsing van een leerling op een basisschool, die op het moment dat dit vonnis wordt gewezen zeven weken duurt.
4.2.
De wettelijke regels omtrent schorsing en verwijdering van een leerling van een basisschool zijn vastgelegd in de laatstelijk met ingang van 1 augustus 2014 gewijzigde Wet op het primair onderwijs. Artikel 40 c lid 1 van deze wet bepaalt over schorsing:
“1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.”
Artikel 40 lid 11 van deze wet bepaalt, voor zover van belang:
“[..]
Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten.[..]”
4.3.
De voorzieningenrechter ziet zich geplaatst voor de vraag of de voormelde wetsbepalingen, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen of een leerling op een basisschool geschorst mag worden voor een duur langer dan een week, indien de basisschool het traject is ingegaan tot definitieve verwijdering van een leerling. Dit voornemen tot definitieve verwijdering blijkt weliswaar niet uit de brief van Onze Wereld van 12 maart 2015, maar wel uit de onder 2.4 geciteerde, aan [eisers] gerichte brief van 19 maart 2015.
4.4.
Als schorsing voor langer dan een week zou worden toegestaan dan zou in feite de wetsbepaling zinledig worden dat een leerling pas van een basisschool verwijderd mag worden nadat een andere school voor hem is gevonden. Uit deze wetsbepaling spreekt de norm dat het onwenselijk is dat een leerling op een basisschool lange tijd thuis komt te zitten en dan verstoken blijft van scholing. Door een langdurige schorsing toch toe te staan wordt deze norm geschonden. Bovendien vormt de mogelijkheid van schorsing voor langer dan een week ook geen stimulans voor een basisschool om intensief naar een andere school te gaan zoeken voor een te verwijderen leerling. Daarom is schorsing van een leerling op een basisschool voor meer dan een week naar voorlopig oordeel niet geoorloofd.
4.5.
Ter zitting heeft Onze Wereld analoge toepassing bepleit van jurisprudentie met betrekking tot verwijdering van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Volgens Onze Wereld wordt in de rechtspraak over leerlingen op een middelbare school aanvaard dat schorsing voor langer dan een week wél toegestaan is indien deze schorsing het voorportaal vormt van verwijdering van de leerling. Onze Wereld acht deze jurisprudentie ook toepasselijk op leerlingen van een basisschool. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Allereerst niet omdat het hier om een leerling van een basisschool gaat. Jongere kinderen zijn kwetsbaarder dan oudere kinderen. Voor hen is des te minder wenselijk dat zij langdurig thuis komen te zitten. Daarbij komt dat beide hiervoor geciteerde wetsbepalingen recent zijn ingevoerd, te weten op 1 augustus 2014. In de parlementaire geschiedenis valt het volgende terug te vinden over invoering van voormelde twee wetsbepalingen (Memorie van Toelichting, Vergaderjaar 2011-2012 Kamerstuk 33106 nr. 3, gepubliceerd op 30 november 2011):
“Schorsing en verwijdering
Op dit moment is in het voortgezet onderwijs geregeld dat een leerling door het bevoegd gezag van de school kan worden geschorst (artikel 13 Inrichtingsbesluit WVO). Dit kan maximaal voor de periode van één week. De school gaat niet zomaar over tot schorsing van een leerling. Schorsing kan worden gezien als een ultieme mogelijkheid voor de school om aan een leerling een waarschuwing te geven voor bepaald zeer ontoelaatbaar gedrag. Deze mogelijkheid bestaat nog niet in het basisonderwijs en in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat schorsing ook in deze onderwijssectoren kan worden opgelegd door het bevoegd gezag. Hiermee wordt het instrumentarium uitgebreid waarmee het bevoegd gezag in geval van problemen met het gedrag van een leerling kan ingrijpen, waardoor problemen niet verder oplopen en groter worden in zoverre dat een school de leerling moet verwijderen.
Met dit wetsvoorstel wordt ook geregeld dat een leerling met extra ondersteuningsbehoefte niet kan worden verwijderd voordat er een andere school bereid is gevonden om de leerling toe te laten. Voor leerlingen die al onderwijs volgen op een school maar bij wie de vraag naar extra ondersteuning is gerezen, de zogenaamde «zittende leerlingen», geldt dat de school eerst zelf probeert om de gevraagde ondersteuning te bieden. Wanneer het bevoegd gezag de ondersteuning niet zelf kan bieden, moet het voor een plek op een andere school zorgen. Het bevoegd gezag moet over een dergelijke beslissing overleg voeren met de ouders van de leerling. Een uitzondering wordt gemaakt voor de instellingen voor cluster 1 (visueel gehandicapte leerlingen) en cluster 2 (leerlingen met een auditieve en communicatieve handicap) en voor de scholen die zijn verbonden aan een justitiële jeugdinrichting of een instelling voor jeugdzorgplus waarbij de plaatsing op de school direct is verbonden met plaatsing in een gesloten setting. Voor de instellingen in cluster 1 en cluster 2 geldt dat zij, net als in de huidige situatie, leerlingen kunnen verwijderen nadat zij aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes hebben gezocht naar een andere school of instelling waarnaar de leerling verwezen kan worden.
In het samenwerkingsverband moeten met de scholen die zijn verbonden aan een justitiële jeugdinrichting of een instelling voor jeugdzorgplus waarbij de plaatsing op de school direct is verbonden met plaatsing in een gesloten setting afspraken worden gemaakt over de terugplaatsing van de leerling na afloop van het verblijf. Dit om te voorkomen dat de leerling niet tijdig een passend aanbod krijgt.
In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de positie van cluster 1 en 2 in het nieuwe wettelijk kader passend onderwijs.”
Ook in deze tekst valt, net zomin als in de wettekst, steun te vinden voor het standpunt van Onze Wereld dat schorsing van een leerling op een basisschool voor langer dan een week is toegestaan.
4.6.
De gevraagde voorziening komt derhalve voor toewijzing in aanmerking. De stelling van Onze Wereld dat [persoon1] gedragsproblemen vertoont noopt, gelet op de keus van de wetgever dat een leerling op een basisschool niet langer dan een week geschorst mag worden, niet tot een ander oordeel.
Het is overigens wel in voldoende mate aannemelijk dat sprake is van gedragsproblemen. Blijkens de gedingstukken waarop Onze Wereld zich beroept is gerapporteerd over gedragsproblemen van [persoon1] in (in ieder geval) verslagen van overleggen op 15 februari 2013, op 19 november 2013, op 26 maart 2014, op 9 oktober 2014 en ook in een brief van 30 oktober 2014. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat het hier gaat om gedragsproblemen waarmee Onze Wereld niet om zou kunnen gaan. Wat hiervan echter verder ook zij, het noopt niet tot een andere beslissing.
4.7.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat Onze Wereld bereid is vrijwillig aan een veroordeling te voldoen. Daarom zal geen dwangsom worden opgelegd.
4.8.
Bij de toewijzing van de vordering past een kanttekening. Ter zitting bleek dat tussen partijen een patstelling is ontstaan. Onze Wereld stelt “handelingsverlegen” te zijn omdat [eisers] weigert om overleg te voeren over de ontwikkeling van [persoon1]. Dit brengt Onze Wereld in een lastig parket. Onze Wereld is immers wettelijk gehouden om voor [persoon1], als leerling die extra ondersteuning behoeft, een ontwikkelingsperspectief (“OPP”) op te stellen (art. 40a Wet op het primair onderwijs). Deze plicht is niet eenmalig. Het OPP moet minstens één keer per schooljaar worden geëvalueerd met de ouders.
De voorzieningenrechter onderschrijft het verweer van Onze Wereld dat de ouders van [eisers] zich opvallend weinig coöperatief opstellen om in overleg tot een OPP te komen. Onze Wereld heeft blijkens de gedingstukken steeds gepoogd om overleg te voeren met [eisers] over [persoon1]. [eisers] heeft ter zitting gesteld dat hem “slechts” één brief is gestuurd die aangetekend was, maar niet valt in te zien waarom er meer nodig zouden zijn. [eisers] heeft ter zitting gesteld dat hij alleen dan tot overleg bereid is indien dat bestaat uit een “breed overleg” met “alle deskundigen” en dat dit brede overleg er eerst móet komen. Het valt de voorzieningenrechter op dat [eisers] niet zozeer overleg wenst te voeren, als wel eisen stelt, die voor hem niet onderhandelbaar zijn. Ter zitting sprak [eisers] steeds over “moeten” als hij sprak over de taak van Onze Wereld zoals [eisers] die ziet en in dezelfde zin over het plegen van overleg met elkaar. Onze Wereld staat voor dat het gedrag van [persoon1] in de klas door een deskundige gevolgd kan worden zodat er een verantwoorde beslissing kan worden genomen over de middelbare schoolkeuze die er aan zit te komen. [eisers] wil echter niet dat zijn zoon als proefkonijn (“guinea pig’) wordt gebruikt. [eisers] stelt daarbij dat een logopediste reeds de nodige deskundigheid heeft vergaard over [persoon1]. [eisers] miskent echter dat een logopediste gespecialiseerd is in spraak en niet in schoolkeuze en/of ontwikkeling van een kind. Nergens blijkt uit dat Onze Wereld niet de intentie heeft om tot de best mogelijke ontwikkeling voor [persoon1] te komen. In een e-mailbericht de dato 11 maart 2015 van [persoon3], Psycholoog, orthopedagoog- generalist bij PPO Rotterdam aan Onze Wereld, wordt gesproken over de wenselijkheid om met [eisers] overleg te voeren over de mogelijkheid tot plaatsing van [persoon1] op een basisschool voor speciaal onderwijs (BSO) of middelbare school voor speciaal onderwijs (SO). De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan [eisers] gevraagd hoe hij de toekomst van [persoon1] zag. Het antwoord van [eisers] komt erop neer dat hij weinig genegen is om [persoon1] te laten deelnemen aan speciaal onderwijs. [eisers] gaf aan dat [persoon1] een normaal kind is, dat [persoon1] zoveel mogelijk normaal behandeld moet worden en dat dit ook de -stellige- wens is van [persoon1] zelf. Onze Wereld gaf echter ter zitting aan dat [persoon1] in toenemende mate moeite heeft om het lesniveau bij te kunnen benen en dat [persoon1] helemaal opfleurde toen hij bij het vak “lezen” in groep 5 was geplaatst, welk niveau hij volgens Onze Wereld, anders dan het niveau van zijn eigen groep 8, wèl aankan. Onze Wereld gaf daarbij aan dat [eisers], toen hij van dit terugplaatsen vernam, daartegen heeft geprotesteerd waarna dit weer ongedaan is gemaakt. Het ligt naar voorlopig oordeel op weg van [eisers] om zich open te stellen voor overleg, zonder daarbij vooraf eisen te stellen, met Onze Wereld en om daarbij ook de mogelijkheid onder ogen te zien dat de kans bestaat dat met het volgen van speciaal (middelbaar) onderwijs het belang van [persoon1] het best gediend kan zijn.
4.9.
[eisers] heeft ter zitting gesteld dat hij het wenselijk acht dat [persoon1] (thans 12 jaar oud) nog een jaar extra op Onze Wereld naar school zal gaan. Het is niet aan de voorzieningenrechter om daarover te oordelen, reeds omdat daarover geen vordering voorligt. De beslissing tot opheffing van schorsing impliceert derhalve op zich niet dat [persoon1] recht heeft op een extra schooljaar bij Onze Wereld. Volledigheidshalve zij overwogen, en zal ook in het dictum worden opgenomen, dat de te treffen voorziening duurt tot het einde van het schooljaar.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt nog vast dat de aantijgingen van racisme jegens [persoon1] zoals door de advocaat van [eisers] zijn opgenomen in zijn dagvaarding, op geen enkele wijze bevestiging vinden in hetgeen -uitgebreid- ter zitting is besproken. Ter zitting bleek dat het geschil een heel andere aard heeft. Ter zitting gaf [eisers] zelf al aan dat hij op zich tevreden is over Onze Wereld en dat hij prima door één deur kan met de directrice en met het voltallig personeel van Onze Wereld. [eisers] kan zich slechts principieel niet vinden in het standpunt van Onze Wereld over [persoon1]. Het wekt niet direct bevreemding dat Onze Wereld zich thans ten onrechte zwart voelt gemaakt door de advocaat van [eisers]. Het beeld zoals dat naar voren komt uit de gedingstukken en uit het verhandelde ter zitting was dat van een zorgvuldig handelende school, en bepaald niet van een school die laakbaar handelt. Het ligt naar voorlopig oordeel ook weinig voor de hand om een vordering tot het ongedaan maken van een schorsing van een leerling te onderbouwen met stellingen over racisme op die school.
4.11.
Onze Wereld zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers]. Deze kosten worden begroot op € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven), € 99,99 aan explootkosten dagvaarding en € 285,- aan griffierecht, te vermeerderen met de gevorderde nakosten. [eisers] heeft niet uiterlijk ter zitting een toevoeging of aanvraag voor een toevoeging overgelegd. Daarom wordt in de proceskostenveroordeling met een eventuele toevoeging geen rekening gehouden (art. 8.2 Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt Onze Wereld om direct na de betekening van dit vonnis:
-de schorsing van [persoon1] ongedaan te maken inclusief de daaraan gekoppelde voorwaarden,
-aan [persoon1] zonder enige voorwaarden toegang tot de school te verschaffen en hem zo in de gelegenheid stellen om het dagonderwijs te volgen,
een en ander tot het einde van het schooljaar 2014-2015,
5.2.
veroordeelt Onze Wereld in de proceskosten van [eisers], tot op heden begroot op € 1.200,99, vermeerderen met nakosten ad € 131,- respectievelijk € 199,- ingeval van betekening van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit tot zover vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015. [1]

Voetnoten

1.2517/2009