ECLI:NL:RBROT:2015:3283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
ROT 14-5477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van het rookverbod in horeca

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser, een horecaondernemer, kreeg op 6 juni 2014 een bestuurlijke boete van € 1.200,- opgelegd wegens herhaalde overtredingen van het rookverbod, zoals vastgelegd in artikel 11a van de Tabakswet en het Besluit uitvoering rookvrije werkplek. De eiser had bezwaar aangetekend tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 10 juli 2014. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 2 april 2015 was de eiser niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tot eind 2014 een horeca-inrichting exploiteerde en dat op 12 april 2014 door toezichthouders van de NVWA was geconstateerd dat er in de inrichting geen rookverbod was ingesteld. De eiser voerde aan dat de uitzondering voor zelfstandigen zonder personeel op hem van toepassing was, omdat hij slechts één horecalokaliteit exploiteerde met een vloeroppervlak van minder dan 70 m². De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het aantal horecalokaliteiten in de vergunning onjuist was en dat de uitzondering niet van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht de boete had opgelegd, gezien de herhaalde overtredingen binnen twee jaar na een eerdere boetebeschikking. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/5477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2015 in de zaak tussen

[bedrijf] , te [plaats] , eiser,

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: drs. R.N. Ramsoedh.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2014 (het primaire besluit) ) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 1.200,- wegens herhaalde overtreding van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten van 14 juni 2011 opgelegd.
Bij besluit van 10 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser exploiteerde tot eind 2014 een horeca-inrichting, [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] (de inrichting).
2. Blijkens een op ambtseed opgemaakt boeterapport is op 12 april 2014 door twee toezichthouders, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geconstateerd dat in het voor het publiek toegankelijke deel van de inrichting geen rookverbod is ingesteld, aangeduid en gehandhaafd. Verder is geconstateerd dat op de drank- en horecawetvergunning is vermeld dat de inrichting beschikt over drie horecalokaliteiten. Vanwege deze bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd. Verweerder heeft de hoogte van het boetebedrag voor het beboetbaar feit, dat in de bijlage van de Tabakswet onder categorie C vermeld staat, verhoogd c.q. verdubbeld omdat sprake is van een herhaalde overtreding binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van een eerdere boetebeschikking van 5 april 2013.
3. Eiser heeft niet betwist dat er ten tijde van de controle werd gerookt, maar voert aan dat de uitzondering op het rookverbod die geldt voor zelfstandigen zonder personeel op hem van toepassing is. Eiser stelt dat de controleurs van de NVWA ten onrechte zijn uitgegaan van het ten tijde van de inspectie in de drank- en horecawetvergunning vermelde aantal horecalokaliteiten: één lokaliteit (café) van 65 m2, één lokaliteit (zaal) van 120 m2 en één lokaliteit (bijzaal) van 12 m2. Eiser stelt dat dit feitelijk onjuist is omdat hij de bijzaal slechts gebruikt voor drankopslag en hij de zaal twee keer per jaar met personeel in gebruik heeft om welke reden daar niet gerookt mag worden. Volgens eiser is sprake van één horecagelegenheid, het café van 65 m2. Het feitelijke vloeroppervlak bedraagt daarom minder dan 70 m².
4. In artikel 3, eerste lid, van het - tot 1 januari 2015 geldende - Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten is bepaald dat degene die het beheer heeft over een horeca-inrichting, anders dan in de hoedanigheid als bedoeld in artikel 10, 11 of 11a, eerste tot en met derde lid, van de Tabakswet, verplicht is daarin een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. In het tweede lid is bepaald dat deze verplichting niet geldt voor de zelfstandige zonder personeel die een horecabedrijf exploiteert met daarin één enkele horecalokaliteit die blijkens de hem krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet verleende vergunning een vloeroppervlak heeft van minder dan 70m2.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het in de drank- en horecawetvergunning vermelde aantal horecalokaliteiten: een café van 65 m2, een zaal van 120 m2 en een bijzaal van 12 m2, onjuist is. Niet is gebleken dat eiser bij verweerder een verzoek om rectificatie van het vloeroppervlak en het aantal lokaliteiten in de drank- en horecawetvergunning heeft ingediend. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser zelf heeft gesteld dat hij de zaal van 120 m2 gebruikt voor horeca-activiteiten en dat hij dan personeel inschakelt. Dat dit slechts twee keer per jaar zou voorkomen en dat er dan niet wordt gerookt, zoals eiser stelt, doet er niet aan af dat ook deze zaal als horecalokaliteit moet worden aangemerkt.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitzondering op de verplichting in de inrichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven, in dit geval niet van toepassing is. Verweerder was dan ook bevoegd eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een herhaalde overtreding binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van een eerdere boetebeschikking van 5 april 2013, zodat verweerder terecht een verhoogd boetebedrag van € 1.200,- aan eiser heeft opgelegd. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlaging van de boete op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb zijn gesteld noch gebleken.
8. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit in stand blijven en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.