In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdzorg voor een minderjarige, geboren in 1999. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van één jaar en een machtiging voor opname in een gesloten accommodatie voor zes maanden. De ouders van de minderjarige, die bijgestaan werden door een tolk, gaven aan dat zij niet deskundig genoeg zijn om met de problematiek van hun kind om te gaan. De rechtbank heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De ouders stemden in met hulpverlening en een plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling, wat volgens de rechtbank voldoende was om het verzoek af te wijzen. Daarnaast werd het verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp afgewezen, omdat er al een afzonderlijke beschikking was gegeven voor een machtiging gesloten jeugdhulp met instemming van de wettelijk vertegenwoordigers. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de Raad overbodig was geworden. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.