ECLI:NL:RBROT:2015:3241

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
472881
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van een machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 1999. Het verzoek is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont, die behandeling noodzakelijk maken. De ouders hebben ingestemd met de plaatsing van hun kind in een gesloten accommodatie, maar hebben aangegeven dat zij momenteel niet in staat zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De rechtbank heeft de noodzaak van de gesloten jeugdhulp onderbouwd met verwijzingen naar de Jeugdwet en de relevante besluiten van de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft geoordeeld dat de machtiging gesloten jeugdhulp moet worden verlengd voor een periode van vijf maanden, tot 8 oktober 2015, en heeft het college aangespoord om te onderzoeken of een overplaatsing naar een andere instelling mogelijk is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats: Rotterdam
zaakgegevens: C/10/472881 / JE RK 15-847
datum uitspraak: 7 mei 2015

beschikking machtiging gesloten jeugdhulp

in de zaak van

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN ROTTERDAM,hierna te noemen het college,
betreffende
[Naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], hierna te noemen [roepnaam]
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam], hierna te noemen de vader,

wonende te Rotterdam,

[naam], hierna te noemen de moeder,

wonende te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van het college van 24 maart 2015, ingekomen bij de griffie op 30 maart 2015;
- de verklaring d.d. 31 maart 2015 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder (de verleningsbeslissing);
- de instemmende verklaring d.d. 3 april 2015 van een gekwalificeerde gedragswetenschapper;
- een e-mailbericht van de zijde van het college, met als bijlagen een deel van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 en een deel van het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de algemeen directeur 2012;
- het ter zitting van de kinderrechter van 8 april 2015 door het college overgelegde verzoek machtiging gesloten jeugdhulp, met instemming ouder(s) met gezag gedateerd 1 april 2015;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 8 april 2015, waarbij een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [de minderjarige] is verleend met ingang van 8 april 2015 tot uiterlijk 8 mei 2015 en waarbij de zaak voor het overige is aangehouden en is verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 14 april 2015 is van de zijde van het college een notitie ontvangen, waarin zijn standpunt is verwoord.
Op 23 april 2015 heeft de rechtbank de zaak gelijktijdig met het verzoek met zaaknummer C/10/474452/JE RK 15-1094 (verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) strekkende tot ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp d.d. 20 april 2015) ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [de minderjarige], bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E. Borgman,
- de ouders, bijgestaan door een tolk Kantonees, mw. X.H. Qian,
- namens het college [naam] en [naam],
- namens de Raad, [naam],
- namens de gecertificeerde instelling stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
(hierna de GI), [naam] en [naam],
- namens het Wijkteam Zuid van de gemeente Rotterdam,[naam].
De minderjarige is, in aanwezigheid van zijn raadsman, voorafgaand aan de zitting afzonderlijk gehoord door de voorzitter van de meervoudige kamer.
De beslissing op het verzoek met zaaknummer C/10/474452/JE RK 15-1094 is bij beschikking van 7 mei 2015 apart geminuteerd.

Het verzoek

De concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Rotterdam heeft namens het college een machtiging verzocht om [de minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.
De ouders stemmen in met het verblijf in een gesloten accommodatie.

Het standpunt van verzoeker

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zij voldaan heeft aan de wettelijke vereisten voor het nemen van een bevoegd besluit om een machtiging te verzoeken en om een besluit ‘bepaling jeugdhulp’(verlengingsbeslissing) te nemen. Deze besluiten zijn genomen door een bevoegde ambtenaar, uitgaande van het ondermandaat dat hiervoor binnen de gemeente is vastgesteld. Daar komt bij dat door deze werkwijze het belang van privacybescherming van de jeugdige wordt gediend. Het college trekt tot slot een vergelijking met zaken betreffende vrijheidsbeneming voor volwassenen (inbewaringstelling), waarbij ook in mandaat wordt gehandeld.
Namens het college is voorts ter zitting naar voren gebracht dat het ter zitting van 8 april 2015 overgelegde verzoekschrift dat is ondertekend door de Wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg gedateerd 1 april 2015, niet als nieuw verzoek dient te worden beschouwd, maar slechts als bekrachtiging van het verzoek van 24 maart 2015. Deze bekrachtiging door de wethouder is zekerheidshalve opgesteld, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de concerndirecteur niet namens het college het verzoek had mogen indienen.
Het college heeft voorts volhard in haar verzoek en voor de inhoudelijke onderbouwing van de noodzaak tot de machtiging gesloten jeugdhulp verwezen naar hetgeen namens de GI daarover naar voren is gebracht.

De standpunten

(De raadsman van) [de minderjarige]
De raadsman heeft verzocht de duur van de machtiging gesloten jeugdhulp slechts met drie maanden te verlengen, tot aan het einde van het schooljaar. Deze periode geeft [de minderjarige] voldoende gelegenheid zich te bewijzen en in de observatieperiode kan onderzocht worden welke hulp voor [de minderjarige] aangewezen is.
De raadsman heeft zich omtrent de juridische discussie over de bevoegdheid van de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling om namens het college het onderhavige verzoek in te dienen en om namens het college een verleningsbeslissing te nemen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De ouders
De ouders hebben aangegeven dat terugkeer van [de minderjarige] naar huis ernstige gevolgen voor het gezinsleven zal hebben. Sinds zijn plaatsing is zijn gedrag verbeterd. Thuis heerst er nu ook rust. De ouders zijn niet deskundig genoeg om met de problematiek van [de minderjarige] om te gaan. Hij dient behandeling te ondergaan zodat hij de gevolgen van zijn daden beter leert inzien. Daarnaast is zijn schoolgang ook beter gewaarborgd in Schakenbosch.
De GI
Namens de GI is onder meer naar voren gebracht dat [de minderjarige] thans in Schakenbosch verblijft omdat er geen plek voor hem was in De Vaart. [de minderjarige] lijkt er op zijn plek te zitten. De LVB-aanpak van Schakenbosch sluit nauw aan bij de aanpak van jeugdigen met autisme, zoals [de minderjarige].
Schakenbosch heeft ingeschat dat de behandeling van [de minderjarige] 9 maanden zal gaan duren. Een kortere verlengingsduur dan de verzochte 6 maanden is dus niet aangewezen.
De Raad
De Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een machtiging gesloten jeugdhulp in het vrijwillige kader ontoereikend is.

De beoordeling

Het verlenen van machtiging tot het doen van een verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp
Het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp heeft geen betrekking op een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel opgelegd heeft gekregen of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel wordt verzocht, zodat op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet een dergelijk verzoek dient te worden ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.
Het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp is in deze zaak ingediend door de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Rotterdam, namens het college. De vraag die thans voorligt is of het college een machtiging kan verlenen aan de concerndirecteur om namens het college een dergelijk verzoek te doen.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, juncto artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan machtiging verlenen tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen het verlenen van de machtiging verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is het indienen van een verzoek bij de rechtbank noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voorts artikel 6.1.8 van de Jeugdwet noch enig ander wettelijk voorschrift aan het verlenen van machtiging tot het indienen van een verzoek bij de rechtbank in de weg. Gelet op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 c.q. het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de algemeen directeur 2012, zijn de machtiging aan de algemeen directeur van de gemeente Rotterdam en de ondermachtiging door de algemeen directeur aan de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling ook op juiste wijze verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Jeugdwet of de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aard van de bevoegdheid zich tegen het verlenen van machtiging tot het indienen van een verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp bij de rechtbank verzet. Bovendien acht de rechtbank hier van belang dat een ingrijpende beslissing als het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp niet door het college, maar door de rechter wordt genomen.
Mandatering van de bevoegdheid tot het nemen van een verleningsbeslissing
Op grond van artikel 6.1.9, eerste lid, van de Jeugdwet legt het college bij een verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp het besluit over waarin het college heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is (de verleningsbeslissing).
Bij het verzoekschrift om machtiging gesloten jeugdhulp is namens het college een verleningsbeslissing van 31 maart 2015 overgelegd die door de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling namens het college is genomen. Hier ligt de vraag voor of een dergelijk besluit in (onder)mandaat kan worden genomen door de concerndirecteur.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb, kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet, voor zover hier van belang, treft het college, indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, ten behoeve van de minderjarige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit artikel 2.11 van de Jeugdwet niet uit dat de bevoegdheid tot het nemen van een verleningsbeslissing als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet aan een ondergeschikte zoals de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling wordt gemandateerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin uit de Jeugdwet of de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet worden afgeleid dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening aan een aan het college ondergeschikte gemeenteambtenaar als de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling verzet. Anders dan in de zaak die tot de door het college in haar notitie genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:1016) heeft geleid, speelt in deze zaak niet de vraag of een verleningsbeslissing kan worden genomen door een instelling die tevens jeugdhulp aanbiedt of kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdhulp uitvoert.
Gelet op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 c.q. het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de algemeen directeur 2012 zijn het mandaat aan de algemeen directeur van de gemeente Rotterdam en het ondermandaat door de algemeen directeur aan de concerndirecteur maatschappelijke ontwikkeling op juiste wijze verleend.
Gezien voorgaande conclusies zal de rechtbank het ter zitting van 8 april 2015 door het college overgelegde verzoekschrift dat is ondertekend door de Wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg, gedateerd 1 april 2015, en dat afgezien van de ondertekening identiek is aan het verzoekschrift van 24 maart 2015 buiten beschouwing laten.
De noodzaak tot gesloten jeugdhulp
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechtbank deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dienen de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] ernstige gedragsproblemen vertoont waarvoor behandeling noodzakelijk is in het belang van zijn verdere ontwikkeling. Zo vertoont [de minderjarige] zelfbepalend en agressief gedrag en onttrekt hij zich aan het gezag van de ouders. De rechtbank is daarom van oordeel dat [de minderjarige] tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen en dat zijn verblijf in een omgeving waar hem de noodzakelijke structuur en begrenzing kan worden geboden voortgezet moet worden. Voorts kan [de minderjarige] nader geobserveerd worden, zodat gekeken kan worden welke behandeling ingezet dient te worden om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Ook is van belang dat bezien wordt welke (vervolg)schoolopleiding het beste bij [de minderjarige] mogelijkheden aansluit.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de plaatsing van [de minderjarige] in een instelling voor gesloten jeugdhulp voortgezet dient te worden en zal daarom de machtiging gesloten jeugdhulp verlengen. Een thuisplaatsing van de minderjarige behoort voorlopig niet tot de mogelijkheden, omdat zijn problematiek voor de ouders te zwaar is. De ouders hebben aangegeven de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige momenteel niet aan te kunnen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank de noodzaak van een machtiging gesloten jeugdhulp voldoende gebleken. Er bestaat geen aanleiding de machtiging voor een kortere duur af te geven dan is verzocht.
De rechtbank heeft niet de mogelijkheid geboden een familiegroepsplan op te stellen. Gelet op de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] heeft de rechtbank hier vanaf gezien.
De rechtbank zal het verzoek van het college toewijzen, voor zover daarop nog niet eerder is beslist. Dat betekent dat de machtiging gesloten jeugdhulp wordt verlengd voor de periode van vijf maanden.
De rechtbank dringt er bij het college op aan om (al dan niet met behulp van de GI) te onderzoeken of overplaatsing naar de BZA groep van De Vaart – zoals aanvankelijk geadviseerd als een passende plek voor [de minderjarige] gezien diens problematiek – nodig en mogelijk is.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 8 mei 2015 tot 8 oktober 2015 betreffende de minderjarige [de minderjarige].
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter tevens kinderrechter, M.J.M. Marseille en J. de Gans, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.