ECLI:NL:RBROT:2015:3232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
ROT 15-756
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid bestuursrechter bij verzoek om zelfstandig schadebesluit na adreswijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Ooltgensplaat en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een zelfstandig schadebesluit te nemen naar aanleiding van een verzoek dat hij op 10 juli 2014 had ingediend. De eiser stelde dat hij schade had geleden doordat de bevestiging van zijn adreswijziging, die op 11 maart 2012 was verzonden, pas op 28 maart 2014 in de Basisregistratie Personen was verwerkt. Hierdoor zou hij niet tijdig op post hebben kunnen reageren.

De rechtbank overwoog dat de bestuursrechter onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen. Dit was gebaseerd op de constatering dat de bevestiging van de adreswijziging geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de schade die eiser had geleden niet was veroorzaakt door de bevestiging van de adreswijziging, maar door het feit dat verweerder naliet om de adreswijziging tijdig te verwerken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een voor bezwaar en beroep vatbaar zuiver schadebesluit, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd was om het verzoek te behandelen.

De uitspraak werd gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, in aanwezigheid van griffier mr. A.Th.A.M. Schouw. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2015 in de zaak tussen

[naam], te Ooltgensplaat, eiser,

gemachtigde: mr. A.K. Tosun,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Avedissian.

Procesverloop

Op 2 februari 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het door verweerder weigeren een besluit te nemen op eisers verzoek van 10 juli 2014 tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit.
Bij brieven van 4 februari 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat het beroep versneld behandeld zal worden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het verzoek tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit is gebaseerd op de stelling dat verweerder weliswaar op 11 maart 2012 een “bevestiging van adreswijziging” naar aanleiding van een aangifte van 10 februari 2012 aan eiser heeft gezonden, maar – naar tussen partijen niet in geschil is – die adreswijziging pas op 28 maart 2014 daadwerkelijk in de Basisregistratie Personen (voorheen de Gemeentelijke Basisadministratie Personen) van de gemeente Rotterdam heeft verwerkt. Eiser stelt, samengevat, als gevolg daarvan in de tussenliggende periode niet tijdig te hebben kunnen reageren op post en daardoor schade te hebben geleden.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten het voor 1 juli 2013 geldende recht van toepassing blijft. Op grond van dit voordien geldende recht kon tegen een buitenwettelijk zuiver schadebesluit, zoals door eiser op 10 juli 2014 verzocht, slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingediend, als tegen de schadeveroorzakende handeling ook beroep bij de bestuursrechter openstond.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich niet voor. Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de ten tijde van belang nog toepasselijke Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) is de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Ingevolge artikel 83 van de Wet GBA, voor zover hier van belang, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. Blijkens de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1998/99, 26 410, nr. 3, p. 33) zijn de in artikel 83 genoemde beslissingen van dien aard geacht, dat bij de betrokkene een extra behoefte aan rechtsbescherming zal bestaan en zijn bijgevolg daarop de bepalingen in de Awb die gelden voor de totstandkoming van besluiten in het algemeen en voor beschikkingen in het bijzonder van toepassing verklaard. Tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen dat het gevolg geven aan een aangifte van adreswijziging als zodanig niet is gericht op publiekrechtelijke rechtsgevolgen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat ook een beslissing om aan een aangifte gevolg te geven, zoals volgens eiser de “bevestiging van adreswijziging” van 11 maart 2012, moet worden aangemerkt als of gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Daar komt nog bij dat ook als dit anders zou zijn, de door eiser gestelde schade niet is veroorzaakt door de in dat geval als besluit aan te merken bevestiging van 11 maart 2012, maar door het feitelijke nalaten van verweerder aan dat besluit gevolg te geven door de adreswijziging daadwerkelijk per 10 februari 2012 te verwerken.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een (weigering tot het nemen van een) voor bezwaar en beroep vatbaar zuiver schadebesluit, zodat de bestuursrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.