ECLI:NL:RBROT:2015:321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13/1940
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de vergunning voor aansluiting van particulier riool op openbaar riool in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de legalisering van de aansluiting van een particulier riool op de openbare riolering. Eiser, een particulier, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat een vergunning had verleend aan de vergunninghouder voor het aansluiten van een verzamelleiding ten behoeve van twee huisaansluitingen op het openbaar riool. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de vergunning innerlijk tegenstrijdig was en bepaalde voorwaarden niet konden worden verbonden aan de vergunning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de aanvraag voor de aansluitvergunning opnieuw kan worden beoordeeld. Eiser had procesbelang bij de beoordeling van de vergunning, omdat hij schade had geleden door de ondeugdelijke aanleg van de riolering. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er onvoldoende causaal verband was tussen de vergunning en de gestelde schade. De rechtbank heeft ook de verzoeken van eiser om verwijdering van de aansluiting en herstel van de tuin afgewezen, omdat de riolering al was aangelegd en geen vergunning nodig was voor deze riolering. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/1940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te Rotterdam, vergunninghouder,
gemachtigde:[directeur vergunninghouder].

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder vergunning verleent voor het aansluiten van een verzamelleiding ten behoeve van twee huisaansluitingen op het openbaar riool, van de panden[huisnummer eiser] en [huisnummer buren], op gemaal nummer [gemaalnummer],[locatie gemaal] (de aansluitvergunning).
Bij besluit van 19 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 29 mei 2013 heeft de bewoner van de woning aan de [adres buren], [buurvrouw], zich als derde belanghebbende gemeld.
De rechtbank heeft [buurvrouw] voorlopig als partij toegelaten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 januari 2014 heeft [buurvrouw] bericht dat zij, na overleg met betrokkenen, heeft besloten niet langer aan de procedure deel te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner[partner]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en W. van der Vliet. Namens vergunninghouder is verschenen [medewerker vergunninghouder] en [directeur vergunninghouder].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen de gelegenheid te bieden in onderling overleg tot een oplossing te komen. Zij heeft daarbij bepaald dat partijen binnen vier weken na de zitting de rechtbank informeren over de voortgang van het overleg.
Op verzoek van eiser heeft de rechtbank de termijn voor overleg verlengd tot 21 maart 2014. Op 14 maart 2014 heeft eiser de rechtbank verzocht om het onderzoek te hervatten.
De door eiser gemaakte opmerkingen op het proces-verbaal van de zitting van 20 januari 2014 en de overige door hem overgelegde stukken zijn in het procesdossier opgenomen.
Nadat eiser geen toestemming heeft verleend de zaak af te doen zonder nadere zitting, heeft de nadere zitting plaatsgevonden op 24 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner[partner]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en W. van der Vliet.

Overwegingen

1. Eiser woont in een pand aan de [adres eiser] (de woning). Deze woning is in oktober 2011 opgeleverd. De aansluiting van het riool van de woning op het openbaar riool is gerealiseerd ter hoogte van de locatie [locatie gemaal]. Deze aansluiting is gerealiseerd door middel van een verzamelleiding met de riolering van de woning aan de [adres buren] (de verzamelleiding). Verweerder heeft, op aanvraag van vergunninghouder, nadat de riolering in 2011 was aangelegd, de aansluitvergunning verleend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit op onderdelen aangepast en voor het overige gehandhaafd. Daartoe is – samengevat – overwogen dat eiser geen verzamelleiding wil maar een separate leiding die de riolering van zijn woning verbindt met het openbaar riool, maar dat deze belangen niet worden beschermd door het op de Aansluitverordening riolering 2012 (de Aansluitverordening) gebaseerde vergunningstelsel. In het Bouwbesluit 2012 wordt geregeld aan welke eisen de huisaansluiting op het perceel en de perceelgrens dient te voldoen. Dit betekent dat het bezwaar, voor zover het ziet op het gestelde dat de perceelaansluiting niet is gerealiseerd conform de bouwregelgeving, buiten de onderhavige beoordeling dient te blijven, aldus verweerder. Ook het gestelde omtrent het niet akkoord zijn van de bouwinspecteur met de aansluitwijze, valt volgens verweerder buiten het bereik van de onderhavige procedure. Verder stelt verweerder dat de kern van het bezwaar een kwestie is tussen vergunninghouder en eisers. Het geschil over de huisaansluiting heeft een privaatrechtelijk karakter, nu deze voortvloeit uit een (aannemings-/leverings-)overeenkomst naar burgerlijk recht. De vergunning is verleend conform de aanvraag. Uit de brief van vergunninghouder van 26 januari 2012 blijkt dat vergunninghouder de huisnummers afzonderlijk zal aansluiten op het gemaal aan de [locatie gemaal], waarmee alsnog wordt voldaan aan de wens van eiser voor een separate huisaansluiting. De vergunning dient in zoverre te worden aangepast. Met betrekking tot de stelling dat niet is voldaan aan de vergunningvoorschriften, stelt verweerder dat uitsluitend de vergunning ter toetsing voorlicht. Indien niet is voldaan aan de voorschriften, kan handhavend worden opgetreden. Behoudens voorwaarde 3 zijn de voorwaarden wel terecht aan de vergunning verbonden. Voorwaarde 3 dient te worden aangepast in de zin dat de eigenaar van het pand aan de [adres eiser] in beheer en onderhoud blijft van de eigenaar van dat pand en de afzonderlijke leiding van het pand aan de [adres buren] in beheer en onderhoud blijft van de eigenaar van dat pand. Omdat de aansluiting reeds was gerealiseerd, kon niet worden voldaan aan voorwaarde 9.
3. In beroep stelt eiser - samengevat en zakelijk weergegeven - dat het bestreden besluit niet dan wel onvoldoende is gemotiveerd met betrekking tot de naar voren gebrachte bezwaren en verder onvoldoende is gemotiveerd voor zover het betreft de aard, omvang en wijze van toetsing aan de Aansluitverordening. Verder wordt volgens eiser miskend dat de goedkeuring van de bouwinspecteur nodig is en onderdeel moet maken van de vergunning. Ook gaat volgens eiser de aanpassing van de vergunning voorbij aan het door rioolregelgeving beschermde belang van bewoners met name wat betreft de deugdelijkheid van de huisaansluiting op het gemaal. Ten laatste stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel. Het besluit miskent dat de in het bestreden besluit voorziene aanpassing de medewerking van eiser vraagt en hij zich daarin niet kan vinden.
4. Ambtshalve overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.
Vaststaat dat de aansluiting reeds was gerealiseerd toen de Aansluitverordening op 22 maart 2012 in werking trad. Voor 22 maart 2012 werden aansluitingen op het openbaar riool, zo heeft verweerder toegelicht, getoetst aan de Leidingenverordening Rotterdam 2005 (de Leidingenverordening). Op grond van artikel 4, eerste lid, onder b van de Leidingenverordening is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning leidingen in, op of boven de openbare ruimte aan te leggen of te houden. De nu in geding zijnde aansluiting bevindt zich op particulier terrein. Omdat de Leidingenverordening alleen op de openbare ruimte ziet, was de al gerealiseerde aansluiting naar het oordeel van de rechtbank onder het regime van de Leidingenverordening niet vergunningplichtig. In zoverre is het procesbelang van eiser beperkt.
4.2.
Het overgangsrecht van de Aansluitverordening (artikel 9, tweede lid) bepaalt dat op aansluitingen van particuliere riolen op het openbaar riool, die op het moment van de inwerkingtreding van de verordening krachtens de tot dan toe geldende regelgeving en voorschriften reeds zijn aangelegd, de bepalingen van de Aansluitverordening van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de reeds aangelegde rioolaansluiting die nu in geding is en die, vanwege de ligging op particulier terrein, voorheen niet viel onder de Leidingenverordening, nu zonder meer onder de Aansluitverordening valt. De rechtbank merkt verder op dat van een overeenkomst als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Aansluitverordening niet is gebleken. Ook dit kleurt het procesbelang van eiser.
4.3.
De rechtbank constateert echter dat de vergunningaanvraag dateert van na de inwerkingtreding van de Aansluitverordening. De aanvraag valt wel onder de Aansluitverordening. Indien de vergunning vernietigd zou worden, staat de aanvraag weer open (er is niet aangegeven dat de aanvraag ingetrokken wordt), en zou opnieuw getoetst moeten worden of de aanvraag voldoet aan de Aansluitverordening. Bij dat besluit heeft eiser procesbelang.
4.4.
Eiser heeft desgevraagd toegelicht dat hij met zijn bezwaar en beroep onder andere beoogt te bereiken dat de verleende vergunning wordt herroepen en hij een eis voor vergoeding van de door hem - als gevolg van de naar zijn mening ondeugdelijke aangelegde rioolaansluiting - geleden schade kan indienen. Naar het oordeel van de rechtbank is uitgesloten dat de verleende vergunning schade heeft veroorzaakt. Eiser stelt immers dat schade is ontstaan door de ondeugdelijke aanleg onderscheidenlijk ondeugdelijk functioneren van de verzamelleiding. Deze leiding is echter aangelegd voordat de vergunning is verleend. Het is echter mogelijk dat in een civiele schadeprocedure over de aangelegde riolering aan eiser tegengeworpen wordt dat de aanleg van de verzamelleiding rechtmatig is, omdat daarvoor een in rechte vaststaande aansluitvergunning is verleend.
4.5.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft bij een beoordeling van de verleende vergunning.
5. De rechtbank heeft partijen bij de eerste zitting in de gelegenheid gesteld in onderling overleg tot een oplossing te komen en de behandeling van de zaak daartoe aangehouden. Het overleg heeft niet tot resultaat geleid. Voor het mislukken van het overleg is als verklaring gegeven dat partijen van mening verschillen over de benodigde betrokkenheid van derden, waaronder [buurvrouw].
6. Inhoudelijk oordeelt de rechtbank als volgt.
7. Eiser betoogt dat stukken in het procesdossier ontbreken, meer in het bijzonder interne berichten, waaronder e-mails en interne verslaglegging. De rechtbank constateert dat het procesdossier, naast het door verweerder overgelegde dossier, een reeks aan door eiser ingediende stukken bevat, waaronder e-mailcorrespondentie tussen verweerder en (de gemachtigde van) eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien verweerder te verzoeken het procesdossier aan te vullen.
8. Het betoog van eiser dat de vergunning niet door de rechthebbende is aangevraagd, faalt. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Aansluitverordening is het verboden zonder een daartoe verleende aansluitvergunning een aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool tot stand te brengen of te wijzigen. Vaststaat dat vergunninghouder de in geding zijnde aansluiting heeft aangelegd. Nu vergunninghouder onder het verbod valt, kon hij ook de vergunning aanvragen. Daar aan doet niet af dat artikel 1, onder i, de rechthebbende definieert als de (rechts)persoon die bevoegd is een particulier riool op het openbaar riool aan te sluiten of te wijzigen. Het eventueel ontbreken van (civielrechtelijke) toestemming aan de vergunninghouder om de aansluiting te realiseren, maakt in het onderhavige geval voor het kunnen aanvragen van de vergunning in de zin van de Aansluitverordening niet uit.
9. De rechtbank stelt vast dat de vergunningplicht in de Aansluitverordening slechts ziet op het punt waarop het particulier riool op het openbaar riool wordt aangesloten. Het particuliere riool valt niet onder de Aansluitverordening, maar onder de regelingen in het Bouwbesluit 2012. Voor zover eiser betoogt dat het particulier riool niet is gerealiseerd conform de bepalingen in het Bouwbesluit, valt dit buiten de omvang van dit geding.
10. Toch is er wel een verband tussen de aansluitvergunning en het particuliere riool. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Aansluitverordening wordt de aansluitvergunning geweigerd indien aansluiting of wijziging van een particulier riool op het openbaar riool vanwege technische, juridische, milieutechnische of milieu-economische redenen bezwaarlijk is. Op grond van het tweede lid, onder a, is aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool in ieder geval bezwaarlijk indien de rechthebbende niet kan voldoen aan de technische eisen die opgenomen zijn in het Handboek riolering en het Handboek leidingen. In hoofdstuk 9 van het Handboek riolering zijn eisen opgenomen over huis- en kolkaansluitingen. Deze betreffen afschot, aansluitleidingen, huisaansluitingen, kolkaansluitleidingen en overige aansluitleidingen.
11. Onder huisaansluitingen (paragraaf 9.1) is opgenomen: “Elk perceel afzonderlijke aansluiten.”. De rechtbank gaat er daarom van uit dat separate aansluiting het uitgangspunt is. De rechtbank constateert dat in het primaire besluit de aansluiting wordt beschreven als “een verzamelleiding ten behoeve van twee huisaansluitingen”, voorwaarde 3 van de vergunning ook handelt over een verzamelleiding, terwijl op de bij het primaire besluit gevoegde tekening (bestek 01 gedateerd 4 juni 2012) twee particuliere rioolleidingen en twee aansluitingen op de bestaande rioolput (het gemaal aan de [locatie gemaal]) staan aangegeven. Uit de brief van vergunninghouder van 26 januari 2012, waarin vergunninghouder toezegt de huisnummers afzonderlijk aan te sluiten op het gemaal aan de [locatie gemaal] en de reactie daarop van verweerder dat de vergunning in zoverre dient te worden aangepast, leidt de rechtbank af dat de vergunning kennelijk bedoelde één verzamelleiding toe te staan. Nu dit niet in overeenstemming is met de tekening, is de vergunning innerlijk tegenstrijdig, en kan deze in zoverre geen stand houden wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht [Awb]).
12. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden. Dit zijn standaardvoorwaarden bij een aansluitvergunning, terwijl de in geding zijnde aansluiting al was aangelegd en het dus een legalisatie betreft. De rechtbank constateert dat een aantal van de voorwaarden (bijvoorbeeld voorwaarde 1, 9 en 10) in een situatie van legalisatie niet kunnen worden vervuld. Vergunninghouder heeft laten weten alleen bereid te zijn aan voorwaarde 10 te voldoen wanneer de huidige aansluiting vergund blijft. Deze voorwaarden hadden naar het oordeel van de rechtbank niet in deze vorm in de vergunning mogen worden opgenomen. Ook in zoverre is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb).
13. Voorwaarde 2 is dat de bouwinspecteur van Stadsontwikkeling akkoord is met de ligging van de huisaansluiting en verzamelleiding en dit schriftelijk bevestigt. Eiser stelt dat de bouwinspecteur juist een andere aanleg van het particulier riool voorstaat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de bouwinspecteur akkoord is met de ligging van de huisaansluitingen en de verzamelleiding. In de gedingstukken zijn afdrukken van mails opgenomen (een mail van 11 juli 2012 en een mail van 16 augustus 2012) die juist de indruk wekken dat de bouwinspecteur niet akkoord is. Het is dus ongewis of aan deze voorwaarde van de vergunning kan worden voldaan. Nu de vergunning een legalisatie betreft, had het op de weg van verweerder gelegen om (vóór de vergunningverlening) na te gaan in hoeverre deze voorwaarde essentieel is, welke belangen bij deze voorwaarde zijn betrokken en of aan de voorwaarde kan worden voldaan. In zoverre is de vergunning in strijd met artikel 3:2 en 3:4 van de Awb.
14. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 15 februari 2013. In dit advies is overwogen dat vergunninghouder heeft toegezegd de aansluitingen voor de panden aan de [adres eiser] en de [adres buren] afzonderlijk aan te sluiten op het gemaal aan de [locatie gemaal] en dat daarmee alsnog wordt voldaan aan de wens van eiser voor een separate aansluiting, zodat van mogelijke strijd met de Aansluitverordening geen sprake meer is. De commissie adviseert de vergunning in die zin aan te passen. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat de vergunning moet worden gewijzigd. Dat is tegenstrijdig. De voorgestelde aanpassing is, gezien de hiervoor aangegeven feiten en omstandigheden, niet van ondergeschikt belang. Voor vergunningverlening in de door de bezwaarschriftencommissie voorgestane zin is een nieuwe aanvraag nodig.
15. Op grond van hetgeen onder r.o. 11 tot en met 14 is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft in het licht van de conclusie dat de vergunning geen stand kan houden en dat, voor zover een aansluitvergunning op grond van de Aansluitverordening gewenst wordt, een nieuwe aanvraag moet worden gedaan, geen verdere bespreking meer.
16. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Eiser heeft de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat de aansluitvergunning niet rechtsgeldig is. De rechtbank begrijpt dit verzoek als een verzoek om herroeping van de verleende vergunning. Op grond van hetgeen onder r.o. 11 tot en met 14 is overwogen, ziet de rechtbank inderdaad aanleiding de vergunning te herroepen. Dit betekent dat de aanvraag weer open ligt. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot het afgeven van een door de bouwinspecteur goedgekeurde vergunning. Dat doet de rechtbank niet. Dit niet alleen omdat een aanpassing van de aanvraag nodig is (zie r.o. 11 en 14) en de gewenste mate van aanpassing nog ongewis is (zie r.o. 12 en 13), maar ook omdat vergunninghouder ervoor kan kiezen de aanvraag voor de aansluitvergunning in te trekken (zie hetgeen overwogen is onder punt 4.1), zodat er geen (bestuursrechtelijk) geschil meer voorligt.
17. Eiser verzoekt verder om verweerder te veroordelen tot het op kosten van verweerder verwijderen van de huidige aansluiting en herstel van de tuin te bepalen dat verweerder de (aan te leggen pompput) in beheer en onderhoud neemt. Deze verzoeken wijst de rechtbank af, onder de overweging dat de riolering er al ligt, en een vergunning op grond van de Aansluitverordening niet vereist is voor deze riolering (zie hetgeen overwogen is onder punt 4.1). Dit is ook de reden waarom de rechtbank geen aanleiding ziet verweerder te veroordelen in door eiser gestelde geleden schade. Naar het oordeel is er onvoldoende causaal verband tussen de verleende aansluitvergunning en de gestelde schade.
18. Bij aanvullend beroepschrift van 20 oktober 2014 heeft eiser de rechtbank verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In haar uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat niet-punitieve procedures die volgen op primaire besluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1 februari 2014 als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer dan drie jaar mogen duren. De onderhavige zaak betreft een niet-punitieve procedure en het primaire besluit is bekend gemaakt op
22 juni 2012. De rechtbank stelt vast dat de procedure op 3 augustus 2012 is aangevangen met het indienen van een bezwaarschrift en dat er dus nog geen drie jaar verstreken zijn tot de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het processuele gedrag van een eiser gedurende de gehele procesgang onder omstandigheden aanleiding kan geven overschrijding van de als uitgangspunt gehanteerde termijnen gerechtvaardigd te achten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat in de bezwaar- en beroepsfase, met instemming van eiser, verschillende malen is aangehouden teneinde te trachten het geschil op minnelijke wijze op te lossen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten. De rechtbank neemt in overweging dat alleen verletkosten van partijen zelf voor vergoeding in aanmerking komen en niet die van de gemachtigde. Eiser heeft voor de zitting van 20 januari 2014 een bedrag van € 320,00 als verletkosten opgevoerd (4 uur), en voor de zitting van 24 november 2014 € 100,00. Bij brief van 16 december 2013 heeft de rechtbank eiser erop gewezen dat hij een verzoek om vergoeding van verletkosten dient te onderbouwen. Eiser heeft de hoogte van deze kosten echter niet gespecificeerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is in een dergelijk geval plaats voor vergoeding van het minimumtarief (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9516). Dit betekent dat een bedrag van € 36,75 (5,25 uur maal € 7,00) voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 36,75, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.