4.5.Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft bij een beoordeling van de verleende vergunning.
5. De rechtbank heeft partijen bij de eerste zitting in de gelegenheid gesteld in onderling overleg tot een oplossing te komen en de behandeling van de zaak daartoe aangehouden. Het overleg heeft niet tot resultaat geleid. Voor het mislukken van het overleg is als verklaring gegeven dat partijen van mening verschillen over de benodigde betrokkenheid van derden, waaronder [buurvrouw].
6. Inhoudelijk oordeelt de rechtbank als volgt.
7. Eiser betoogt dat stukken in het procesdossier ontbreken, meer in het bijzonder interne berichten, waaronder e-mails en interne verslaglegging. De rechtbank constateert dat het procesdossier, naast het door verweerder overgelegde dossier, een reeks aan door eiser ingediende stukken bevat, waaronder e-mailcorrespondentie tussen verweerder en (de gemachtigde van) eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien verweerder te verzoeken het procesdossier aan te vullen.
8. Het betoog van eiser dat de vergunning niet door de rechthebbende is aangevraagd, faalt. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Aansluitverordening is het verboden zonder een daartoe verleende aansluitvergunning een aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool tot stand te brengen of te wijzigen. Vaststaat dat vergunninghouder de in geding zijnde aansluiting heeft aangelegd. Nu vergunninghouder onder het verbod valt, kon hij ook de vergunning aanvragen. Daar aan doet niet af dat artikel 1, onder i, de rechthebbende definieert als de (rechts)persoon die bevoegd is een particulier riool op het openbaar riool aan te sluiten of te wijzigen. Het eventueel ontbreken van (civielrechtelijke) toestemming aan de vergunninghouder om de aansluiting te realiseren, maakt in het onderhavige geval voor het kunnen aanvragen van de vergunning in de zin van de Aansluitverordening niet uit.
9. De rechtbank stelt vast dat de vergunningplicht in de Aansluitverordening slechts ziet op het punt waarop het particulier riool op het openbaar riool wordt aangesloten. Het particuliere riool valt niet onder de Aansluitverordening, maar onder de regelingen in het Bouwbesluit 2012. Voor zover eiser betoogt dat het particulier riool niet is gerealiseerd conform de bepalingen in het Bouwbesluit, valt dit buiten de omvang van dit geding.
10. Toch is er wel een verband tussen de aansluitvergunning en het particuliere riool. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Aansluitverordening wordt de aansluitvergunning geweigerd indien aansluiting of wijziging van een particulier riool op het openbaar riool vanwege technische, juridische, milieutechnische of milieu-economische redenen bezwaarlijk is. Op grond van het tweede lid, onder a, is aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool in ieder geval bezwaarlijk indien de rechthebbende niet kan voldoen aan de technische eisen die opgenomen zijn in het Handboek riolering en het Handboek leidingen. In hoofdstuk 9 van het Handboek riolering zijn eisen opgenomen over huis- en kolkaansluitingen. Deze betreffen afschot, aansluitleidingen, huisaansluitingen, kolkaansluitleidingen en overige aansluitleidingen.
11. Onder huisaansluitingen (paragraaf 9.1) is opgenomen: “Elk perceel afzonderlijke aansluiten.”. De rechtbank gaat er daarom van uit dat separate aansluiting het uitgangspunt is. De rechtbank constateert dat in het primaire besluit de aansluiting wordt beschreven als “een verzamelleiding ten behoeve van twee huisaansluitingen”, voorwaarde 3 van de vergunning ook handelt over een verzamelleiding, terwijl op de bij het primaire besluit gevoegde tekening (bestek 01 gedateerd 4 juni 2012) twee particuliere rioolleidingen en twee aansluitingen op de bestaande rioolput (het gemaal aan de [locatie gemaal]) staan aangegeven. Uit de brief van vergunninghouder van 26 januari 2012, waarin vergunninghouder toezegt de huisnummers afzonderlijk aan te sluiten op het gemaal aan de [locatie gemaal] en de reactie daarop van verweerder dat de vergunning in zoverre dient te worden aangepast, leidt de rechtbank af dat de vergunning kennelijk bedoelde één verzamelleiding toe te staan. Nu dit niet in overeenstemming is met de tekening, is de vergunning innerlijk tegenstrijdig, en kan deze in zoverre geen stand houden wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht [Awb]).
12. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden. Dit zijn standaardvoorwaarden bij een aansluitvergunning, terwijl de in geding zijnde aansluiting al was aangelegd en het dus een legalisatie betreft. De rechtbank constateert dat een aantal van de voorwaarden (bijvoorbeeld voorwaarde 1, 9 en 10) in een situatie van legalisatie niet kunnen worden vervuld. Vergunninghouder heeft laten weten alleen bereid te zijn aan voorwaarde 10 te voldoen wanneer de huidige aansluiting vergund blijft. Deze voorwaarden hadden naar het oordeel van de rechtbank niet in deze vorm in de vergunning mogen worden opgenomen. Ook in zoverre is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb).
13. Voorwaarde 2 is dat de bouwinspecteur van Stadsontwikkeling akkoord is met de ligging van de huisaansluiting en verzamelleiding en dit schriftelijk bevestigt. Eiser stelt dat de bouwinspecteur juist een andere aanleg van het particulier riool voorstaat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de bouwinspecteur akkoord is met de ligging van de huisaansluitingen en de verzamelleiding. In de gedingstukken zijn afdrukken van mails opgenomen (een mail van 11 juli 2012 en een mail van 16 augustus 2012) die juist de indruk wekken dat de bouwinspecteur niet akkoord is. Het is dus ongewis of aan deze voorwaarde van de vergunning kan worden voldaan. Nu de vergunning een legalisatie betreft, had het op de weg van verweerder gelegen om (vóór de vergunningverlening) na te gaan in hoeverre deze voorwaarde essentieel is, welke belangen bij deze voorwaarde zijn betrokken en of aan de voorwaarde kan worden voldaan. In zoverre is de vergunning in strijd met artikel 3:2 en 3:4 van de Awb.
14. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 15 februari 2013. In dit advies is overwogen dat vergunninghouder heeft toegezegd de aansluitingen voor de panden aan de [adres eiser] en de [adres buren] afzonderlijk aan te sluiten op het gemaal aan de [locatie gemaal] en dat daarmee alsnog wordt voldaan aan de wens van eiser voor een separate aansluiting, zodat van mogelijke strijd met de Aansluitverordening geen sprake meer is. De commissie adviseert de vergunning in die zin aan te passen. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat de vergunning moet worden gewijzigd. Dat is tegenstrijdig. De voorgestelde aanpassing is, gezien de hiervoor aangegeven feiten en omstandigheden, niet van ondergeschikt belang. Voor vergunningverlening in de door de bezwaarschriftencommissie voorgestane zin is een nieuwe aanvraag nodig.
15. Op grond van hetgeen onder r.o. 11 tot en met 14 is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft in het licht van de conclusie dat de vergunning geen stand kan houden en dat, voor zover een aansluitvergunning op grond van de Aansluitverordening gewenst wordt, een nieuwe aanvraag moet worden gedaan, geen verdere bespreking meer.
16. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Eiser heeft de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat de aansluitvergunning niet rechtsgeldig is. De rechtbank begrijpt dit verzoek als een verzoek om herroeping van de verleende vergunning. Op grond van hetgeen onder r.o. 11 tot en met 14 is overwogen, ziet de rechtbank inderdaad aanleiding de vergunning te herroepen. Dit betekent dat de aanvraag weer open ligt. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot het afgeven van een door de bouwinspecteur goedgekeurde vergunning. Dat doet de rechtbank niet. Dit niet alleen omdat een aanpassing van de aanvraag nodig is (zie r.o. 11 en 14) en de gewenste mate van aanpassing nog ongewis is (zie r.o. 12 en 13), maar ook omdat vergunninghouder ervoor kan kiezen de aanvraag voor de aansluitvergunning in te trekken (zie hetgeen overwogen is onder punt 4.1), zodat er geen (bestuursrechtelijk) geschil meer voorligt.
17. Eiser verzoekt verder om verweerder te veroordelen tot het op kosten van verweerder verwijderen van de huidige aansluiting en herstel van de tuin te bepalen dat verweerder de (aan te leggen pompput) in beheer en onderhoud neemt. Deze verzoeken wijst de rechtbank af, onder de overweging dat de riolering er al ligt, en een vergunning op grond van de Aansluitverordening niet vereist is voor deze riolering (zie hetgeen overwogen is onder punt 4.1). Dit is ook de reden waarom de rechtbank geen aanleiding ziet verweerder te veroordelen in door eiser gestelde geleden schade. Naar het oordeel is er onvoldoende causaal verband tussen de verleende aansluitvergunning en de gestelde schade.
18. Bij aanvullend beroepschrift van 20 oktober 2014 heeft eiser de rechtbank verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In haar uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat niet-punitieve procedures die volgen op primaire besluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1 februari 2014 als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer dan drie jaar mogen duren. De onderhavige zaak betreft een niet-punitieve procedure en het primaire besluit is bekend gemaakt op 22 juni 2012. De rechtbank stelt vast dat de procedure op 3 augustus 2012 is aangevangen met het indienen van een bezwaarschrift en dat er dus nog geen drie jaar verstreken zijn tot de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het processuele gedrag van een eiser gedurende de gehele procesgang onder omstandigheden aanleiding kan geven overschrijding van de als uitgangspunt gehanteerde termijnen gerechtvaardigd te achten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat in de bezwaar- en beroepsfase, met instemming van eiser, verschillende malen is aangehouden teneinde te trachten het geschil op minnelijke wijze op te lossen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten. De rechtbank neemt in overweging dat alleen verletkosten van partijen zelf voor vergoeding in aanmerking komen en niet die van de gemachtigde. Eiser heeft voor de zitting van 20 januari 2014 een bedrag van € 320,00 als verletkosten opgevoerd (4 uur), en voor de zitting van 24 november 2014 € 100,00. Bij brief van 16 december 2013 heeft de rechtbank eiser erop gewezen dat hij een verzoek om vergoeding van verletkosten dient te onderbouwen. Eiser heeft de hoogte van deze kosten echter niet gespecificeerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is in een dergelijk geval plaats voor vergoeding van het minimumtarief (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9516). Dit betekent dat een bedrag van € 36,75 (5,25 uur maal € 7,00) voor vergoeding in aanmerking komt.