ECLI:NL:RBROT:2015:3206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
C/10/447594 / HA ZA 14-336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en schending van de mededelingsplicht met betrekking tot strafrechtelijk verleden in een verzekeringskwestie

In deze zaak, uitgesproken op 22 april 2015 door de Rechtbank Rotterdam, staat de vordering van Astarte B.V. centraal, die Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en twee andere gedaagden aanspreekt. Astarte vordert een schadevergoeding van € 3.070.789,00 na een brand in haar bedrijfspand, waarbij de verzekeraar zich beroept op schending van de mededelingsplicht door Astarte. De rechtbank onderzoekt of Astarte bij het afsluiten van de verzekeringen relevante feiten omtrent het strafrechtelijk verleden van haar statutair directeur, [persoon1], heeft verzwegen. De rechtbank concludeert dat Astarte niet heeft voldaan aan haar verplichting om alle relevante feiten te delen, zoals de detentie van [persoon1] en eerdere onderzoeken door de FIOD. Hierdoor is Nationale Nederlanden niet gehouden tot uitkering onder de verzekeringen. De rechtbank wijst de vorderingen van Astarte af en veroordeelt haar in de proceskosten. Tevens wordt Astarte opgedragen bewijs te leveren van de zorgplichtschending door de assurantietussenpersoon [gedaagde2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/447594 / HA ZA 14-336
Vonnis van 22 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASTARTE B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. J.L. Oudshoorn,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C. Blanken,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZICHT B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool.
Eiseres zal hierna Astarte worden genoemd, gedaagde sub 1 Nationale Nederlanden, gedaagde sub 2 [gedaagde2] en gedaagde sub 3 Zicht. Gedaagden sub 2 en 3 zullen gezamenlijk [gedaagden2/3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 oktober 2014 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2015;
  • de akte vermindering van eis van Astarte;
  • de antwoordakte eisvermindering van Nationale Nederlanden;
  • de antwoordakte eisvermindering van [gedaagden2/3]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Astarte exploiteert een in- en verkoop- en reparatiebedrijf van auto’s, in het bijzonder auto’s die zij aankoopt in de Verenigde Staten en invoert en verkoopt in Nederland. Astarte exploiteert haar bedrijf vanuit het bedrijfspand met adres [adres] (hierna: het bedrijspand), welk bedrijfspand zij huurt van de eigenares Astarte Vastgoed B.V.
De heer [persoon1] (hierna: [persoon1]) is statutair directeur/bestuurder van Astarte.
2.2.
Tussen Nationale Nederlanden en Astarte was vanaf 11 december 2006 een garageverzekering met polisnummer 89-67008270 van kracht en vanaf 20 december 2007 een ZekerheidsCombinatie Bedrijven-pakketverzekering (hierna: ZCB-pakket) met polisnummer 300-21575801, waarin aanvankelijk opgenomen waren een inventaris- en goederenverzekering (300-21575801 01) en bedrijfsschadeverzekering (300-21575801 02). Per 16 juli 2008 is aan het ZCB-pakket toegevoegd een geldverzekering (300-21575801 03) en per 26 augustus 2008 een milieuschadeverzekering (300-21575801 04). Het ZCB-pakket is per 1 september 2009 nogmaals uitgebreid met een verzekering van het huurdersbelang (300-21575801 05).
De betreffende verzekeringen zijn tot stand gekomen na bemiddeling door (de rechtsvoorganger van) Zicht. Zicht werd daarbij vertegenwoordigd door assurantietussenpersoon [gedaagde2].
2.3.
Op het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering, dat door Zicht bij Nationale Nederlanden is ingediend op 26 september 2007, is de vraag:
“Is er sprake geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf”met “nee” beantwoord. Voorafgaand aan de vraag staat vermeld:
“Bij deze vragen dienen feiten vermeld te worden over de voorgeschiedenis van de aanvragen/het bedrijf/en of andere personen van wie het belang wordt meeverzekerd op deze verzekering, die zijn voorgevallen in de laatste acht jaar; en indien er sprake is van een rechtspersoon tevens van de statutair directeur(en)/bestuurder(s) van de rechtspersoon; de aandeelhouder(s) met een belang van 33,3% of meer en – zo deze zelf een rechtspersoon is (zijn) – de statutair directeur(en)/bestuurders daarvan.”
Op het aanvraagformulier van de garageverzekering, dat op 27 februari 2007 door of namens [persoon1] is ondertekend, is eenzelfde vraag, voorafgegaan door eenzelfde toelichting, eveneens met “nee” beantwoord.
2.4.
In de nacht van 29 op 30 maart 2010 is brand ontstaan in het bedrijfspand, waardoor het pand met toebehoren en de daarin aanwezige goederen, inventaris en auto’s totaal verloren is gegaan. Tevens zijn een aantal buiten het bedrijfspand (op het terrein van Astarte) staande auto’s in meer of mindere mate beschadigd door de brand, rook en/of bluswater.
Nationale Nederlanden heeft vervolgens onderzoeksbureau CED Forensic B.V. (hierna: CED) ingeschakeld voor het doen van tactisch en technisch onderzoek naar het ontstaan van de brand. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is geweest van brandstichting.
2.5.
Op 19 mei 1998 is [persoon1] bij arrest van de Hoge Raad veroordeeld voor “opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen geplaagd”, zulks in de periode van 1 februari 1991 tot en met november 1992, tot een gevangenisstraf van 14 maanden (waarvan 140 dagen voorwaardelijk). [persoon1] heeft de gevangenisstraf ter zake deze veroordeling uitgezeten van september 1999 tot april 2000.
Verder wordt [persoon1] verdacht van fiscale fraude met omzetbelasting in de jaren 2000 tot en met 2004. Uit de stukken blijkt ter zake de volgende gang van zaken:
  • doorzoekingen op 22 maart 2007
  • verhoren in mei 2007
  • sluiting p-v 0/OPV/01 op 10 september 2007
  • sluiting p-v 1/OPV/01 op 14 september 2007
  • dagvaarding voor de MK: 9 maart 2010
2.6.
Bij brief van 29 april 2011 heeft Nationale Nederlanden met een beroep op artikel 7:928, 7:929 lid 2 en 7:930 lid 4 en 5 BW de polis opgezegd en een uitkering onder de polis geweigerd. De gegevens van [persoon1] en Astarte zijn opgenomen in het incidentenregister van Nationale Nederlanden. Het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: CBV) van het Verbond van Verzekeraars is van deze opname op de hoogte gesteld en de afwijzing is verwerkt in het Centraal Informatiesysteem (hierna: CIS) van de in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen.
2.7.
In het kader van een voorlopig getuigenverhoor hebben in 2012 en 2013 op verzoek van Astarte voor deze rechtbank verhoren plaatsgevonden van verschillende betrokkenen.

3.Het geschil

3.1.
Astarte vordert, na eisvermindering - samengevat en zakelijk weergegeven -:
I. veroordeling van Nationale Nederlanden tot betaling van € 3.070.789,00;
II. Nationale Nederlanden te gebieden binnen twee dagen na vonnis de registraties met betrekking tot Astarte in het interne incidentregister van Nationale Nederlanden alsmede in de externe registers bij het CIS en bij het CBV te (doen) verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom;
en voorwaardelijk, indien het hiervoor onder I. gevorderde geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen
III. veroordeling van [gedaagden2/3] (hoofdelijk) tot betaling van € 3.070.789,00;
IV. een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en (na)kosten.
Astarte grondt haar vordering op dekking onder c.q. nakoming van de respectieve verzekeringsovereenkomsten. Subsidiair verwijt Astarte [gedaagden2/3] te zijn tekortgeschoten in de zorgplicht die zij jegens Astarte in acht dient te nemen. [gedaagde2] heeft bij het invullen van het aanvraagformulier van de garageverzekering niet het strafrechtelijk verleden van [persoon1] (en de overige aandeelhouders) aan de orde gesteld.
Het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering heeft hij alleen met een (daartoe onbevoegde) medewerkster van Astarte, mevrouw [persoon2] (hierna: [persoon2]), besproken, terwijl dit formulier bovendien niet is ondertekend, althans alleen is ondertekend op de plaats waar een handtekening dient te worden geplaatst voor automatische incasso van de premie, aldus Astarte.
3.2.
Nationale Nederlanden en [gedaagden2/3] voeren ieder voor zich verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Astarte in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.1.
Nationale Nederlanden beroept zich op schending van de mededelingsplicht (en de daaraan verbonden gevolgen) en stelt daartoe - samengevat en zakelijk weergegeven - dat:
  • zij uit hoofde van de garageverzekering niet tot uitkering verplicht is, omdat bij de aanvraag de detentie van [persoon1] in 1999/2000 niet is gemeld;
  • zij uit hoofde van de ZCB-pakketverzekering niet tot uitkering verplicht is, omdat bij de aanvraag de detentie van [persoon1] in 1999/2000 en de doorzoeking van maart 2007 en het verhoor van mei 2007 niet is gemeld;
  • Astarte bij het invullen de respectieve aanvraagformulieren de opzet heeft gehad om Nationale Nederlanden te misleiden;
  • zij bij de ware kennis van zaken de onderscheiden verzekeringen niet zou hebben gesloten.
3.2.2.
[gedaagden2/3] betwist dat sprake is van schending van een zorgplicht. Subsidiair doet zij een beroep op het ontbreken van het vereiste causaal verband, in die zin dat de onjuiste beantwoording van de vraag naar het strafrechtelijk verleden niet het gevolg kan zijn van de betrokkenheid en/of het handelen van [gedaagde2]. Bovendien is sprake van eigen schuld aan de zijde van Astarte, zodat de gestelde schade reeds daarom voor rekening van Astarte dient te blijven, aldus [gedaagden2/3]
3.3.
Astarte betwist dat zij in haar mededelingsplicht jegens Nationale Nederlanden tekort is geschoten. Daartoe voert zij - samengevat en zakelijk weergegeven - aan dat:
  • de vraag naar het strafrechtelijk verleden niet in niet voor misverstand vatbare termen aangeeft in welke feiten Nationale Nederlanden is geïnteresseerd;
  • het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering heeft [gedaagde2] alleen met een (daartoe onbevoegde) medewerkster van Astarte, [persoon2], besproken, terwijl dit formulier bovendien niet is ondertekend, althans alleen is ondertekend op de plaats waar een handtekening dient te worden geplaatst voor automatische incasso van de premie;
  • voldoende relevantie ontbreekt tussen de feiten omtrent het strafrechtelijk verleden van [persoon1] en het risico zoals zich dat heeft verwezenlijkt;
  • Astarte noch [persoon1] geenszins de opzet hebben gehad om Nationale Nederlanden te misleiden;
  • Nationale Nederlanden niet heeft aangetoond dat zij de onderscheiden verzekeringen niet zou zijn aangegaan indien zij op de hoogte was geweest van het strafrechtelijk verleden van [persoon1].
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering tegen Nationale Nederlanden

4.1.
Partijen twisten over de vraag of Nationale Nederlanden ter zake van de gevolgen van de brand in het bedrijfspand gehouden is dekking te verlenen onder de onderscheiden verzekeringen, meer in het bijzonder of Astarte bij het sluiten van die verzekeringen heeft verzwegen dat [persoon1] acht jaren voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten in aanraking is geweest met politie of justitie, zodat geen recht op uitkering bestaat.
4.2.
Ingevolge artikel 7:928 lid 1 BW is een verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen afsluiten, afhangt of kan afhangen.
4.3.
In artikel 7:928 lid 5 BW is bepaald dat een verzekeringnemer slechts verplicht is feiten mede te delen omtrent zijn strafrechtelijk verleden of omtrent dat van derden, voor zover zij zijn voorgevallen binnen de acht jaren die aan het sluiten van de verzekering vooraf zijn gegaan en voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld in niet voor misverstand vatbare termen.
4.4.
Nationale Nederlanden heeft bij het aangaan van zowel de garageverzekering als de ZCB-pakketverzekering op de respectieve aanvraagformulieren uitdrukkelijk gevraagd of Astarte in de laatste acht jaren in aanraking is geweest met politie of justitie ter zake (van verdenking) van het plegen van een misdrijf. Met de vraag
“Is er sprake geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf”heeft Nationale Nederlanden naar het oordeel van de rechtbank in niet voor misverstand vatbare termen en in voldoende exacte bewoordingen aangegeven welke feiten en omstandigheden omtrent het strafrechtelijk verleden voor haar relevant zijn, namelijk ook die feiten en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat de verzekeringnemer in de genoemde periode verdacht werd van het plegen van een misdrijf. Hiermee is buiten twijfel gesteld dat Astarte moest begrijpen dat deze informatie voor Nationale Nederlanden van belang was voor haar beslissing of, en zo ja, op welke voorwaarden zij de verzekering(en) wilde afsluiten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. Dat de vraag niet overeenkomstig een modeltekst is of een tekst zoals door een andere verzekeraar werd/wordt gehanteerd, doet daar niet aan af.
4.5.
Astarte heeft desondanks niet op het aanvraagformulier van zowel de garage- als de ZCB-pakketverzekering vermeld dat [persoon1] in de periode september 1999 tot april 2000 een gevangenisstraf heeft ondergaan. Het ondergaan van detentie is naar het oordeel van de rechtbank een evidente aanraking met justitie; daarover kan geen misverstand bestaan. Evenmin heeft Astarte op het aanvraagformulier van de ZCB-pakketverzekering vermeld dat Astarte op 22 maart 2007 een doorzoeking van de FIOD heeft ondergaan en [persoon1] daarop in mei 2007 is verhoord.
4.6.
Het standpunt van Astarte dat zij deze incidenten niet op het aanvraagformulier van de ZCB-pakketverzekering hoefde te vermelden, omdat (vooralsnog) geen sprake is van een veroordeling, waardoor geen sprake zou zijn van een strafrechtelijk verleden, kan niet worden gevolgd.
Uit artikel 7:928 lid 5 BW volgt, anders dan door Astarte is betoogd, niet dat een verzekeraar voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst enkel mag vragen naar strafrechtelijke veroordelingen. Daar Nationale Nederlanden op het aanvraagformulier van de ZCB-pakketverzekering uitdrukkelijk heeft gevraagd of Astarte in aanraking is geweest met politie of justitie ter zake (van verdenking) van het plegen van een misdrijf, had Astarte de betreffende doorzoeking en verhoor op dat formulier moeten vermelden.
4.7.
Dat Astarte het invullen van het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering volledig zou hebben overgelaten aan [gedaagde2] en hij dit formulier
alleen met een (daartoe onbevoegde) medewerkster van Astarte, [persoon2], heeft besproken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Astarte is als verzekeringnemer immers zelf verantwoordelijk voor de juistheid van de ingevulde antwoorden. Mocht [gedaagde2] bij dat invullen een fout hebben gemaakt, dan komt dat handelen in de verhouding tussen Astarte en Nationale Nederlanden voor rekening en risico van Astarte. Het enkele feit dat Nationale Nederlanden Astarte voor het afsluiten van de verzekering heeft verwezen naar [gedaagden2/3] maakt dat niet anders. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat die enkele verwijzing maakt dat [gedaagden2/3] als vertegenwoordiger van Nationale Nederlanden aangemerkt dient te worden. De situatie dat [gedaagden2/3] en Nationale Nederlanden behoren tot hetzelfde concern brengt in de toerekening van het handelen van [gedaagde2] aan Astarte ook geen verandering. Naar onweersproken is gesteld - en mitsdien vaststaat – betreffen [gedaagden2/3] en Nationale Nederlanden twee zelfstandige entiteiten die onafhankelijk van elkaar opereren.
4.8.
Evenmin is een beroep van Nationale Nederlanden op de toerekening van het handelen van [gedaagde2] aan Astarte in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Voor dat beroep heeft te gelden dat de rechter een terughoudende opstelling heeft te betrachten. Alleen als het beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan een krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel buiten beschouwing blijven. De in dat kader door Astarte aangevoerde feiten en omstandigheden zijn daartoe, gezien het vorenstaande, niet voldoende.
4.9.
Het strafrechtelijk verleden van [persoon1] is naar het oordeel van de rechtbank bewust niet vermeld op de respectieve aanvraagformulieren. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het strafrechtelijk verleden van [persoon1] niet alleen niet is vermeld op het aanvraagformulier van zowel de garage- als de ZCB-pakketverzekering, maar ook niet op het eerder door [persoon1] getekende aanvraagformulier van 4 februari 1999 voor een eerdere bij Nationale Nederlanden afgesloten garageverzekering en op het door (een medewerker van) Astarte ondertekende aanvraagformulier voor de garageverzekering dat voorafgaand aan het in het geding zijnde aanvraagformulier is ingediend. Ook na de brand, toen de hele kwestie omtrent de schending van de mededelingsplicht nog niet speelde, heeft [persoon1] in strijd met de waarheid de uitdrukkelijke vraag van CED naar zijn strafrechtelijk verleden ontkennend beantwoord. De detentie voor een ernstig feit, waarover [persoon1] langdurig heeft geprocedeerd (vier jaar lang; tot en met de Hoge Raad) en de nieuwe verdenking van eenzelfde strafbaar feit, waarvoor de FIOD bij Astarte is ingevallen en [persoon1] is gehoord, zijn feiten die niet zomaar aan de aandacht ontsnappen. Gezien het voorgaande is de vermelding daarvan op de respectieve aanvraagformulieren naar het oordeel van de rechtbank, meermalen, bewust achterwege gelaten. In dit verband wordt ook nog verwezen naar de schriftelijke uitwerking door of namens [persoon1] van een gesprek van [persoon1] met [gedaagde2]; daaruit blijkt dat [persoon1] wist dat hij gegevens omtrent zijn strafrechtelijk verleden op moest geven.
4.10.
De stelling dat Astarte bij het aangaan van de eerdere verzekeringen bij Interpolis en de latere verzekeringen bij Delta Lloyd wel het volledig strafrechtelijk verleden van [persoon1] heeft opgegeven is, daargelaten de relevantie voor de onderhavige zaak, niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.11.
Tussen partijen staat vast dat [persoon1] wegens - kort gezegd – belastingfraude is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en dat sprake is van een nieuwe verdenking voor eenzelfde strafbaar feit. Nationale Nederlanden stelt dat deze feiten van zodanige aard zijn dat zij de garage- en ZCB-pakketverzekering niet zou zijn aangegaan, als zij daarvan had geweten. Astarte bestrijdt dat. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke feiten bij uitstek omstandigheden die een verzekeraar aanleiding kunnen geven om een verzekering niet aan te gaan, omdat dergelijke omstandigheden redelijkerwijs aanleiding kunnen geven voor de veronderstelling dat de verzekerde ook ten aanzien van de te sluiten verzekering(en) zou kunnen willen frauderen. De feiten zeggen immers iets over het gebrek aan moraliteit bij [persoon1].
4.12.
De stelling van Astarte dat Interpolis destijds en Delta Lloyd nu de verzekeringen, bekend met dezelfde feiten als waar Nationale Nederlanden bekend mee zou zijn als zij waren opgegeven, wél afgesloten hebben, is niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.13.
Nu sprake is van opzet (artikel 7:930 lid 5 BW) en Nationale Nederlanden bij de ware kennis van zaken de onderscheiden verzekeringen niet had afgesloten (artikel 7:930 lid 3 BW) wordt aan het vereiste van het bestaan van causaal verband (artikel 7:930 lid 2 BW) niet toegekomen.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering onder I en II voor afwijzing gereed ligt. Astarte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Nationale Nederlanden, vermeerderd met de wettelijke rente en de gevorderde nakosten.
De vordering tegen [gedaagden2/3]
4.15.
Omdat Nationale Nederlanden niet tot uitkering is gehouden, ligt thans de vordering tegen [gedaagden2/3] ter beoordeling voor. Astarte verwijt in dit verband [gedaagde2] dat hij als assurantietussenpersoon niet aan de jegens haar in acht te nemen zorgplicht heeft voldaan (waarvoor Zicht als werkgever van [gedaagde2] ex artikel 6:170 BW [mede] aansprakelijk is). [gedaagde2] heeft bij het invullen van het aanvraagformulier van de garageverzekering niet het strafrechtelijk verleden van [persoon1] (en de overige aandeelhouders) aan de orde gesteld. Het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering heeft hij alleen met een (daartoe onbevoegde) medewerkster van Astarte, mevrouw [persoon2] (hierna: [persoon2]), besproken, terwijl dit formulier bovendien niet is ondertekend, althans alleen is ondertekend op de plaats waar een handtekening dient te worden geplaatst voor automatische incasso van de premie, aldus Astarte.
[gedaagden2/3] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van schending van een zorgplicht.
4.16.
Het is aan Astarte om haar stelling dat [gedaagde2] als assurantietussenpersoon niet aan de jegens haar in acht te nemen zorgplicht heeft voldaan, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden2/3], te bewijzen. Astarte heeft uitdrukkelijk en gespecificeerd bewijs aangeboden van die stelling. Zij zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om dat bewijs te leveren. Met de thans in het geding gebrachte stukken heeft Astarte naar het oordeel van de rechtbank niet, ook niet voorshands, voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van een zorgplicht door [gedaagde2].
4.17.
De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van Astarte (in enquête) en aan de zijde van [gedaagden2/3] (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum voor de enquête worden gepland als een datum worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van [gedaagden2/3] om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête.
4.18.
Indien Astarte niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal de vordering onder III worden afgewezen. Indien Astarte slaagt in het haar opgedragen bewijs, is [gedaagden2/3] in beginsel aansprakelijk voor de schade die Astarte als gevolg van de schending van de zorgplicht door [gedaagde2] heeft geleden.
4.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Afhankelijk van het resultaat van de bewijsvoering zullen de overige door [gedaagden2/3] gevoerde verweren, in het bijzonder die ten aanzien van de omvang van de schade en het beroep op eigen schuld aan de zijde van Astarte, aan de orde kunnen komen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
Draagt Astarte op te bewijzen dat [gedaagde2] als assurantietussenpersoon niet aan de jegens haar in acht te nemen zorgplicht heeft voldaan.
5.2.
Bepaalt dat Astarte, indien zij
getuigenwil laten horen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
afdeling privaatrecht, planningsadministratie, kamer 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam (faxnummer 010-2972518)- de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met augustus 2015 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald.
5.3.
bepaalt dat [gedaagden2/3], indien zij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moeten houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd.
5.4.
Bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. R.C. Verschuur in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125.
5.5.
Bepaalt dat Astarte, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van
bewijsstukkenen/of door een ander bewijsmiddel, zij dit
binnen twee wekenna de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de afdeling privaatrecht en aan de wederpartij moet opgeven.
5.6.
Bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen.
5.7.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015. [1]

Voetnoten

1.801/2323