De rechtbank stelt vast dat in geen van de in het geding gebrachte brieven met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat de ontheffing om detailhandel in weerwil van de erfpachtbepalingen toe te staan beperkt is tot de in het pand aan de [adres] gevoerde winkelformule of -assortiment van Carpetland, of tot de verkoop van vloerbedekking, gordijnen, raamdecoratie, behang en dergelijke.
In de brief van het OBR d.d. 31 augustus 1999 wordt, ongeclausuleerd, gesproken over “het uiteindelijk toestaan van grootschalige perifere detailhandel op de locatie [adres3]”.
In de brief van het OBR d.d. 1 september 1999 wordt eveneens ongeclausuleerd gesproken over “grootschalige detailhandel”.
In het verslag van de vergadering van de Bebouwingscommissie Noord van de Gemeente van 26 juli 2000 wordt, eveneens zonder clausulering, gesproken over: “Op de locatie is geen grootschalige detailhandel gewenst. Er zijn echter in het verleden afspraken gemaakt dat op deze locatie een uitzondering gemaakt zou kunnen worden t.b.v. een verplaatsing van Carpetland van de [adres] naar deze locatie.”.
In de brief van het OBR d.d. 21 september 2000 wordt, ongeclausuleerd, gesproken over: “Zoals afgesproken ontvangt u hierbij enige informatie omtrent de mogelijkheden van verplaatsing van de vestiging van Carpetland van de [adres] naar de [adres2] te Rotterdam. Er zijn in het verleden afspraken gemaakt dat op de voor Röttger B.V. gereserveerde locatie aan de [adres2] bij uitzondering een verplaatsing van Carpetland van de [adres] naar deze locatie in het grondcontract mogelijk wordt gemaakt. In beginsel is de vestiging van grootschalige detailhandel op het bedrijventerrein Spaanse Polder namelijk niet toegestaan en ook beleidsmatig niet wenselijk. Schriftelijk is toegezegd aan Röttger B.V. dat de gemeente Rotterdam zich naar vermogen zal inspannen om de noodzakelijke procedure ingevolge de WRO tijdig in gang te zetten en deze met voortvarendheid af te wikkelen (zie mijn schrijven van d.d. 29 maart 1999). Deze toezegging biedt echter geen aanleiding voor het OBR om mee te werken aan een substantiële vergroting van Carpetland aan de [adres2], door toevoeging van de formule Santana. De huidige omvang van Carpetland aan de [adres] bedraagt 1365 m2 b.v.o.. Voor een vestiging van Carpetland tot 1500 m2 kan de procedure ‘kruimelgeval art. 19 lid 3’ gevolgd worden.”
In de brief van de Gemeente aan Carpetland d.d. 25 oktober 2000 is de gestelde clausulering evenmin te vinden.
Uit die brieven blijkt dat de Gemeente aanvaardde dat de Carpetland-winkel in het pand aan de [adres2] zou uitbreiden tot 1.500 m2, dat wil zeggen 135 m2 groter dan in het pand aan de [adres]. Die aanvaarding, die zonder clausulering is medegedeeld, duidt erop dat de Gemeente er niet vanuit ging dat de winkel in het pand aan de [adres2] er precies zo zou uitzien als die aan de [adres].
De brieven waarin de Gemeente aangeeft niet mee te zullen werken aan het toevoegen van Santana aan de Carpetright-winkel en waarin zij Carpetland vraagt de winkelformule te omschrijven en foto’s aan het REO toe te zenden, bevatten de gestelde beperking evenmin. Vast staat, immers, dat de winkel van Santana een geheel andere winkel betrof en dat deze niet in het pand aan de [adres2] is opgezet. Niet is aannemelijk geworden dat de beschrijving van de winkelformule van Carpetland de gestelde beperking bevat. De enkele omstandigheid dat Fontainebleau of Carpetland, desverzocht, foto’s van de winkel aan de [adres] heeft overgelegd bij haar toelichting aan de REO – en dus ook aan de Gemeente – brengt niet mee dat daarom de ontheffing beperkt dient te worden gelezen tot het ten tijde van het nemen van die foto’s in de winkel van Carpetland aanwezige assortiment of de betreffende winkelformule.
De slotsom is, derhalve, dat in de correspondentie tot de verhuizing van Carpetland naar het pand aan de [adres2], zomer 2001 de gestelde beperking niet is gemaakt.