ECLI:NL:RBROT:2015:2943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
C/10/463752 / HA ZA 14-1152
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot aanhouding van de procedure in afwachting van collectieve procedure en prejudiciële vragen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser een beleggingsverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. Eiser heeft een incidentele vordering ingediend tot aanhouding van de procedure in afwachting van de uitkomst van een collectieve procedure die door de Vereniging Woekerpolis.nl is aangespannen. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot aanhouding van de procedure afgewezen, maar de subsidiaire vordering tot aanhouding in afwachting van prejudiciële vragen die door het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld, toegewezen. De rechtbank overweegt dat de collectieve actie een subsidiair karakter heeft en dat eiser niet gebonden is aan de uitkomst van de collectieve procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de collectieve procedure nog niet in een vergevorderd stadium is en dat er geen reden is om de individuele procedure aan te houden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de prejudiciële vragen van belang kunnen zijn voor de beslissing in deze zaak, maar dat het niet automatisch leidt tot aanhouding van de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwezen in afwachting van het arrest van het Hof.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/463752 / HA ZA 14-1152
Vonnis van 22 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
advocaat mr. K. Both,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
advocaten mr. M.B.C. Kloppenburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en NN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2014, met producties
  • de conclusie van antwoord tevens verzoek tot aanhouding c.q. schorsing van de procedure en verzoek tot het toestaan van tussentijds hoger beroep, met producties,
  • de antwoordakte van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, aanvankelijk op 8 april 2015.

2.De beoordeling

2.1.
NN verzoekt bij haar conclusie van antwoord schorsing dan wel aanhouding van de zaak primair totdat in de door Vereniging Woekerpolis.nl aanhangig gemaakte collectieve procedure is beslist en subsidiair totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) heeft geantwoord op prejudiciële vragen die door de rechtbank zijn gesteld in zaak 388977 / HA ZA 11-2010. In het geval de rechtbank het verzoek tot schorsing dan wel aanhouding afwijst, verzoekt NN de rechtbank tussentijds appel open te stellen.
[eiser] concludeert tot afwijzing van het verzoek tot schorsing van de procedure en tot het openstellen van tussentijds hoger beroep.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3.
De vorderingen van [eiser] zien op een beleggingsverzekering (Flexibel Verzekerd Beleggen) die [eiser] bij NN als verzekeraar heeft afgesloten. Zij strekken primair tot -kort samengevat en voor zover hier relevant- diverse verklaringen voor recht, waaronder de verklaring voor recht dat NN tekort is geschoten in haar verplichting om [eiser] deugdelijk te informeren over de inhoud van de hiervoor vermelde beleggingsverzekering, in het bijzonder ten aanzien van de in rekening te brengen kosten, de verklaring voor recht dat [eiser] de betreffende verzekeringsovereenkomst mocht opzeggen wegens schending door NN van de informatieverplichtingen van NN ex artikel 2 Riav 1998 althans de zorgplicht als verwoord in de uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 172 d.d. 13 juli 2011 en de verklaring voor recht dat NN niet gerechtigd is en was op de door [eiser] betaalde en te betalen inleg meer dan 0,5% van de waarde van de beleggingen aan kosten in mindering te brengen op de waarde van de polis. [eiser] vordert vervolgens -kort gezegd- NN te veroordelen de waarde van de polis opnieuw vast te stellen.
[eiser] baseert zijn vorderingen onder meer op de stelling dat NN de op haar als aanbieder van complexe financiële producten rustende zorgplichten en informatieplichten heeft geschonden.
2.4.
Bij deze rechtbank is een procedure aanhangig waarin Vereniging Woekerpolis.nl een rechtsvordering ex artikel 3:305a BW tegen NN heeft ingesteld. Op zichzelf kan er, zoals NN aanvoert, in het geval procedures veel overeenkomsten vertonen, gelet op de beginselen van proceseconomie, rechtszekerheid en rechtseenheid, reden zijn de uitkomst van de -zoals hier- collectieve procedure af te wachten alvorens wordt beslist in de onderhavige individuele procedure.
De collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW heeft echter een subsidiair karakter: de belanghebbende zelf houdt de mogelijkheid in rechte een actie in te stellen en is niet gebonden aan een uitspraak verkregen door een belangengroepering. Gelet daarop en nu de betreffende collectieve procedure een zeer omvangrijke zaak is en zich nog niet in een zo ver gevorderd stadium bevindt, dat op korte termijn een einduitspraak valt te verwachten, ziet de rechtbank geen reden de onderhavige procedure in afwachting van die einduitspraak aan te houden.
2.5.
Subsidiair vraagt NN de onderhavige procedure aan te houden totdat het Hof uitspraak heeft gedaan naar aanleiding van door deze rechtbank in een andere procedure gestelde prejudiciële vragen.
2.6.
Bij deze rechtbank is een procedure aanhangig (rol- en zaaknummer 388977 / HA ZA 11-2010), waarin de rechtbank prejudiciële vragen aan het Hof heeft gesteld over de Derde Levensrichtlijn (92/96/EEG). Een van de vragen luidt, kort weergegeven, of deze richtlijn zich ertegen verzet dat verzekeraars op grond van open en/of ongeschreven normen van Nederlands recht verplicht zijn om verzekeringnemers meer gegevens te verstrekken omtrent kosten en risicopremies dan werd voorgeschreven door de desbetreffende implementatiewetgeving. Deze andere procedure vloeit voort uit een geschil naar aanleiding van het product “Flexibel Verzekerd Beleggen”, waarvan ook sprake is in de onderhavige procedure.
Tot op heden heeft het Hof nog geen uitspraak gedaan. Deze uitspraak wordt volgens NN in de zomer van 2015 verwacht.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan [eiser] meent, de uitspraak van het Hof wel van belang kan zijn voor de in deze zaak te nemen beslissing, in elk geval op het vlak van de, volgens [eiser], tekortschietende informatieverstrekking over de kostenstructuur. In de vragen wordt immers, kort gezegd, onder meer aan het Hof voorgelegd of, nu de wetgever de Derde Levensrichtlijn heeft geïmplementeerd (Riav 1994 en Riav 1998), vanuit Europeesrechtelijk perspectief nog ruimte bestaat voor verdergaande informatieverplichtingen van NN omtrent de kostenstructuur uit hoofde van een zorgplicht als door [eiser] bedoeld. NN stelt immers dat zij had voldaan aan de eisen van die regelgeving en daarmee kon volstaan.
Dat [eiser] zich niet (geheel) kan vinden in de prejudiciële vragen die in de onder 2.6 genoemde procedure zijn gesteld, doet aan het bovenstaande niet af. Ook de omstandigheid dat, zoals [eiser] naar voren brengt, de Advocaat-Generaal de door NN aangevoerde argumenten in zijn conclusie in de procedure bij het Hof van de hand heeft gewezen, betekent niet dat de uitspraak van het Hof niet meer van belang kan zijn voor de uitkomst in de onderhavige procedure.
2.8.
De rechtbank is, ook als gerecht in eerste aanleg, gehouden om zorg te dragen voor de toepassing en eerbiediging van het Europese recht in de nationale rechtshorde (Unietrouw). Uit die verplichtingen vloeit niet automatisch voort dat de nationale rechter een bij hem aanhangige procedure schorst of aanhoudt zodra hij vaststelt dat voor de beoordeling in die procedure een bij het Hof aanhangige procedure relevant kan zijn. Dat is met name niet zonder meer aan de orde als de bij de rechtbank aanhangige procedure nog niet is uitgeconcludeerd. In dat stadium doet zich immers nog niet het risico voor dat een uitspraak wordt gedaan die strijdig blijkt te zijn met het Europese recht zoals het Hof dat heeft uitgelegd. Slechts als te verwachten valt dat de einduitspraak zal worden gedaan voordat het arrest is gewezen kan dat risico reëel geacht worden.
2.9.
In het onderhavige geval kan niet uitgesloten worden dat bij een normale gang van zaken een einduitspraak verwacht kan worden voordat het Hof arrest heeft gewezen. De onderhavige zaak is niet bijzonder omvangrijk en NN heeft reeds voor antwoord geconcludeerd. Gelet daarop zal het normale verdere verloop van deze zaak bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding zijn, dat op termijn van ongeveer 12 weken een comparitie wordt gelast, waarna binnen 6 weken vonnis wordt gewezen. Volgens NN wordt de uitspraak van het Hof weliswaar in de zomer van 2015 verwacht, maar allerminst is zeker of die uitspraak niet (nogmaals) wordt aangehouden.
Het voorgaande brengt mee, dat de Unietrouw er in beginsel toe dient te leiden dat deze zaak wordt aangehouden.
2.10.
Anders dan [eiser] meent, wordt daarmee niet het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De inhoud van de stukken in de onder 2.6 genoemde procedure is immers niet relevant voor deze procedure, maar slechts het antwoord van het Hof over de uitleg van Europees recht. De stukken in de onder 2.6 genoemde procedure maken evenmin deel uit van het dossier in de onderhavige zaak. De rechtbank zal haar oordeel dus ook niet op die stukken baseren.
2.11.
Anders dan [eiser] stelt, leidt aanhouding van de zaak naar het oordeel van de rechtbank ook niet tot een onredelijke vertraging van het geding. De procedure bij het Hof bevindt zich immers al in een ver gevorderd stadium, zodat niet de verwachting is dat deze procedure nog jaren zal gaan duren. Daar komt dat bij uit productie 1 bij dagvaarding volgt dat de einddatum van de premiebetaling 1 februari 2023 is en de uiterste einddatum van de verzekering 1 februari 2044. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van bijzondere spoed bij een eindvonnis in de onderhavige procedure.
2.12.
Nu het subsidiaire verzoek tot aanhouding zal worden gehonoreerd, komt de rechtbank niet toe aan het meer subsidiaire verzoek tot het tussentijds openstellen van hoger beroep. De proceskosten in het incident zullen worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
2.13.
Tegen de achtergrond van het voorgaande zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen, in afwachting van het arrest van het Hof. De meest gerede partij kan de zaak te zijner tijd weer opbrengen. Daarna zal in beginsel een comparitie na antwoord worden bepaald. Ter voorbereiding op die comparitie kunnen partijen het arrest, voorzien van commentaar, in het geding brengen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de parkeerrol,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015. [1]

Voetnoten

1.2083/1980