ECLI:NL:RBROT:2015:289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
10/750081-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van metamfetamine met betrekking tot efedrine

Op 16 januari 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van aanzienlijke geldbedragen en het voorbereiden van de verkoop en het vervoer van efedrine, een precursor voor metamfetamine. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 mei 2013 te Rotterdam, voorwerpen heeft verborgen en verhuld, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen. De verdachte werd op 14 mei 2013 aangehouden door een arrestatieteam, en er werd een vuurwapen aangetroffen onder de motorkap van een auto die op naam stond van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 primair en 4. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van de onderliggende criminaliteit door het witwassen van crimineel vermogen en het ongeoorloofd voorhanden hebben van een vuurwapen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750081-11
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [woonplaats],
[adres],
raadsman mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2014. Het onderzoek is gesloten op 16 januari 2015.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. W.D. Boer, heeft gerekwireerd tot:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd twee jaren;
  • opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE FEIT 2
Standpunt van de verdediging
Het openbaar ministerie is niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wegens schending van zowel het gelijkheidsbeginsel als het beginsel van een zuiver oogmerk. Hierdoor is doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort gedaan. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is onder meer het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.
Schending van het gelijkheidsbeginsel.
De feiten en omstandigheden zoals daarvan blijkt in het dossier Spanje, zijn voor de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet gelijk aan die van de verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdenking jegens hen ernstiger is dan de verdenking jegens de verdachte. Het verbaast dan ook dat de officier van justitie jegens deze medeverdachten niet, maar jegens de verdachte wel heeft besloten de inbewaringstelling te vorderen. De officier van justitie heeft de verdediging desgevraagd laten weten dat in de zaken van onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nog geen vervolgingsbeslissing is genomen. De onderhavige strafzaak tegen de verdachte dient kennelijk als proefproces.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Er is sprake van een bestendig patroon indien het openbaar ministerie in vergelijkbare gevallen tot vervolging overgaat. Het had eerder in de lijn der verwachtingen gelegen dat voornoemde medeverdachten zouden worden vervolgd en dat de officier van justitie na het oordeel van de rechtbank in die zaken een vervolgingsbeslissing zou nemen in de zaak tegen de verdachte.
Schending van het beginsel van een zuiver oogmerk.
De verdachte werd op 14 mei 2013 door leden van een arrestatieteam aangehouden, terwijl ten aanzien van de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] geen arrestatieteam werd ingezet. Zo werd [medeverdachte 3] bij brief van 5 juni 2013 uitgenodigd op het politiebureau te verschijnen teneinde gehoord te worden. [medeverdachte 1] heeft pas op 3 juli 2013 een verklaring afgelegd, gevolgd door [medeverdachte 2] op 24 september 2013. Het zou in het belang van het onderzoek zijn geweest dat genoemde medeverdachten ook zouden zijn aangehouden en dat hen beperkende maatregelen zouden zijn opgelegd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn goede vrienden van elkaar, zij hebben voorafgaand aan het afleggen van hun verklaringen bij de politie een en ander uitvoerig met elkaar kunnen bespreken. [medeverdachte 2] was dus vóór zijn eerste verhoor goed geïnformeerd over de stand van zaken in het onderzoek Spanje. [medeverdachte 2] heeft vervolgens gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Voor de verdachte zou het veel zuiverder en eerlijker zijn geweest als deze medeverdachten geen overleg hadden gevoerd. Wellicht had [medeverdachte 2] dan wel een verklaring afgelegd en was hij gaande het verhoor geconfronteerd met tegenstrijdigheden, ten gunste van de positie van de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel.
Het staat het openbaar ministerie vrij te beslissen wie wel en wie niet te vervolgen in het geval er sprake is van meer dan één verdachte in een strafrechtelijk onderzoek, tenzij dit in strijd is met de vervolgingsrichtlijnen en/of het vervolgingsbeleid of er op apert onredelijke gronden wordt besloten tot vervolging. Hiervan is in de onderhavige zaak echter geen sprake. Los daarvan heeft de officier van justitie ter terechtzitting medegedeeld dat een vervolgingsbeslissing ten aanzien van andere (mede)verdachten nog moet worden genomen. De rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen. Dit deel van het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt dan ook gepasseerd.
Het beroep op schending van het beginsel van een zuiver oogmerk.
Ook dit deel van het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt afgewezen. Het enkele feit dat medeverdachten niet zijn aangehouden (al dan niet middels de inzet van een arrestatieteam) of dat ten aanzien van hen de inbewaringstelling niet is gevorderd, levert opzet noch grove schuld op in de zin van de Zwolsmannorm, ook al zou de verdachte door later afgelegde verklaringen van de medeverdachten - in zijn optiek - zijn benadeeld. Daarvoor moet vaststaan dat het openbaar ministerie ten minste kon weten dat zulks zou gaan gebeuren of daarmee zeer ernstig rekening moest houden, hetgeen niet aannemelijk is geworden.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 3
Standpunt van de officier van justitie
Het onder 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Redengevend daartoe is dat uit het dossier blijkt dat de verdachte niet alleen weet had van de hennepkwekerij zoals deze op 5 juni 2012 aan de [adres 1] te Soesterberg werd aangetroffen, maar bovendien dat hij door medeverdachten in verband met die kwekerij werd geconsulteerd en met betrekking tot die kwekerij instructies gaf.
Oordeel van de rechtbank
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Immers, hoewel een drietal tapgesprekken in het zaaksdossier Soesterberg erop zouden kunnen wijzen dat de verdachte faciliteerder en/of financier van de onderhavige hennepkwekerij was, is daarover in het dossier eigenlijk niets gezegd. Dit maakt dat de rol van de verdachte – zo al aanwezig – niet strafrechtelijk gekwalificeerd kan worden.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13
mei 2013 te Rotterdam ,
van voorwerpen, te weten,
In 2008 87.365 euro en
In 2009 72.000 euro en
In 2010 12.000 euro
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat
die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de handel in
verdovende middelen
en
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2012 tot en met 21 maart 2012, te Amsterdam ,
een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van ongeveer 60.000 euro, voorhanden heeft
gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit de handel in verdovende middelen,
immers heeft verdachte voornoemd geldbedrag in ontvangst genomen van[medeverdachte 2];
2 primair.
hij
in de periode van 13 maart 2012 tot en met 13 april 2012
in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen
envervoeren van metamfetamine,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
* anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen,
te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
immers hebben de verdachte en zijn mededader,
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een)
bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer
(mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s),
afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of
ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering,
betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van
eenhoeveelheid
efedrine ;
4.
hij op 14 mei 2013 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten,
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die Wet, in de vorm van
een pistool van het merk Glock, model: 26, kaliber: 9mmx19
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie als
bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van Categorie III, te weten 53
kogelpatronen (in 3 patroonmagazijnen) van het kaliber 9mmx19,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
FEIT 1
- Administratie bedrijfsvoorraad
Standpunt van de verdediging
Door [bedrijf 1], de onderneming van de verdachte, is omzet gemaakt en omzetbelasting betaald. De verdachte kan dit standpunt echter niet onderbouwen, omdat alle papieren met betrekking tot de bedrijfsvoorraad en –voering door de politie in beslag zijn genomen en de verdachte deze papieren dus niet tot zijn beschikking heeft.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel de verdediging aan voormeld verweer geen conclusie heeft verbonden, komt het verweer de verdediging niet toe. Immers, ter onderbouwing van het standpunt van de verdediging had het op haar weg gelegen om (afschriften van) de desbetreffende, in beslag genomen stukken uit de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] via de officier van justitie op te vragen, hetgeen de verdediging kennelijk heeft nagelaten.
Over de concrete door de verdediging op p. 12 van de pleitnota genoemde bedragen, wordt nog als volgt overwogen.
a. Het verweer dat de voorraad van [bedrijf 1], in de boeken opgenomen voor € 330.000,00 per eind 2006, is verkocht en dat de opbrengst is aangewend voor de betaling van € 105.000,00, slaagt niet, nu dit betoog op geen enkele wijze is onderbouwd en deze verkoop wordt weerlegd door (het ontbreken van) de belastingaangiften van [bedrijf 1]: ook als de transactie niet BTW-plichtig was dan had er een aangifte vennootschapsbelasting moeten worden gedaan. Bovendien ontbreekt een toelichting waaruit blijkt dat de verdachte en niet de vennootschap over deze inkomsten kon beschikken.
b. Van de omzet van [bedrijf 1] in 2006 ad € 9.563,00 en in 2007 ad € 57.115,00 kan zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet aangenomen worden dat de verdachte in 2008 hierover privé kon beschikken: los van het tijdsverloop wordt er geen rekening gehouden met kosten van [bedrijf 1], waaronder de door de verdediging zelf genoemde BTW voor het privégebruik van een auto.
c. De gestelde koopsom van € 62.500,00 voor de boot in 2008 wordt weerlegd door (het ontbreken van) de belastingaangiften van [bedrijf 1]: ook als de transactie niet BTW-plichtig was dan had er een aangifte vennootschapsbelasting moeten worden gedaan. Bovendien houdt de verdediging geen rekening met de aankoopprijs van € 60.000,00 zoals vermeld in de factuur van 3 oktober 2007 (zie pagina 7 van het deelonderzoek contante uitgaven met nummer PL 17 R1-240/2011 d.d. 18 maart 2014) en geeft zij geen verklaring voor de wijze waarop die factuur is voldaan. Ook ontbreekt een verklaring op grond waarvan de verdachte over eventuele gelden van de vennootschap kon beschikken. Dit alles maakt onvoldoende aannemelijk en controleerbaar dat de verdachte daadwerkelijk heeft kunnen beschikken over het door de verdediging genoemde bedrag van € 62.500,00.
- De vaststellingsovereenkomst
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van 15 juli 2014 heeft de raadsman, in het geval dat de officier van justitie en de rechtbank het onaannemelijk achten dat de in de vaststellingsovereenkomst van 18 mei 2009 vermeld bedrag van € 750.000,- een legale herkomst heeft, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (beiden werkzaam bij de Belastingdienst), de heer [getuige 3] (fiscalist) en mevrouw [getuige 4] (de ex-partner van de verdachte).
Standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 14 juli 2014 heeft de officier van justitie medegedeeld dat de vaststellingsovereenkomst als gegeven is gepresenteerd.
Oordeel van de rechtbank
Op 18 mei 2009 werd door de verdachte en de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Met deze vaststellingsovereenkomst werd beoogd het beëindigen van de onzekerheid omtrent de hoogte van de verschuldigde belasting en premies over de jaren 2004 tot en met 2008. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de verdachte heeft verklaard dat er geen inkomsten uit criminele activiteiten zijn, dat zijn vermogen op 1 januari 2004 € 750.000,- bedroeg en dat het vermogen jaarlijks zal worden verminderd met een bedrag van € 18.000,-, zodat het vermogen op 1 januari 2009 € 660.000,- zal bedragen.
In het midden kan blijven of voornoemd bedrag van € 750.000,- wel of niet van criminele herkomst is. Immers, de in de tenlastelegging genoemde bedragen van € 87.365,00, € 72.000,00 en 12.000,00 betreffen onverklaard vermogen van de verdachte in de jaren 2008 tot 2010, ook als uitgegaan wordt van de legale herkomst van het bedrag genoemd in de vaststellingsovereenkomst (zie bewijsmiddel 2 in de bewijsbijlage). De rechtbank komt om die reden niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen van voormelde getuigen.
- Spelwinsten casino
Standpunt van de verdediging
Zoals verklaard door de verdachte bij de politie, is er een min of meer verifieerbare verklaring voor diens uitgaven over de jaren 2009 en 2010, die niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken, namelijk dat de verdachte de desbetreffende uitgaven in die jaren kon verklaren door voorafgaande spelwinsten in meerdere casino’s in binnen- en buitenland, waaronder [casino].
Oordeel van de rechtbank
Het verweer wordt verworpen. Niet alleen blijkt uit het onderliggend dossier dat de verdachte regelmatig geld verloor tijdens zijn bezoeken aan [casino]; uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 december 2014 blijkt dat hij met zijn bezoeken aan casino’s min of meer quitte speelde. Zoals de verdachte verklaarde, was het een kwestie van ‘als je zes dagen speelt, heb je twee dagen verlies, twee dagen winst en kun je twee dagen spelen met je winst’ en verdiende hij hiermee niet veel. Aldus blijkt evenmin van relevante inkomsten aan de zijde van de verdachte uit spelwinsten bij [casino] of enig ander casino.
FEIT 2
Standpunt van de verdediging
Niet, althans niet met voldoende mate van zekerheid, kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat het in casu om de stof (pseudo)efedrine ging. Uit het dossier kan enkel volgen dat de verdachte sprak over een stof. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de (pseudo)efedrine bestemd zou zijn voor de productie van metamfetamine. Indien de rechtbank van oordeel is dat de (pseudo)efedrine bestemd zou zijn voor de productie van metamfetamine, dan was de opzet van de verdachte niet gericht op de productie daarvan. Het woord metamfetamine is in geen van de verklaringen van de verdachten noch in de tapgesprekken zoals die zich in het dossier bevinden genoemd. Vrijspraak dient dan ook te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Het verweer wordt verworpen. Efedrine is een zogenaamd sympathicomimeticum, dat wil zeggen een geneesmiddel met een stimulerende invloed op de werking van een bepaald deel van het autonome zenuwstelsel. Efedrine was/is in Nederland een geregistreerd geneesmiddel voor de behandeling van bronchospasmen, in het bijzonder bij astma en voor de behandeling van bepaalde vormen van lage bloeddruk. Echter, efedrine kan tevens gebruikt worden als grondstof voor de vervaardiging van metamfetamine. Metamfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet. Gelet op de handel en wandel van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken, waaronder het witwassen van geldbedragen afkomstig uit de handel in verdovende middelen, zoals hiervoor onder feit 1 bewezen verklaard, alsmede de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] bij de politie van 19 juni 2013, onder meer inhoudende dat hij in een gesprek tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte had gehoord dat [medeverdachte 2] aan de verdachte vroeg of deze wat met ‘eef’ kon, dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] had uitgelegd dat met ‘eef’ bedoeld werd efedrine, dat efedrine een drug is en dat dit, wanneer het goed afgewerkt was, geruild kon worden voor cocaïne, gaat de rechtbank ervan uit dat de efedrine in het onderhavige geval als precursor voor de vervaardiging van metamfetamine gebruikt zou gaan worden, hetgeen de verkoop en het vervoer ervan onder het bereik van artikel 2 van de Opiumwet brengt. Een en ander wordt nog versterkt door het getapte telefoongesprek waarin de verdachte aangaf dat het om 3200 stuks ging en het 45 miljoen zou opleveren: iedere verklaring voor dit telefoongesprek die wijst op een legitieme toepassing van efedrine ontbreekt.
Het verweer dat niet uit te sluiten valt dat het ging om efedrine als zelfstandige drug en dus niet als een precursor voor metamfetamine, slaagt niet nu de verdachte op zitting heeft verklaard dat de gesprekken gingen over een grondstof.
FEIT 4
Standpunt van de verdediging
Uit de voorhanden bewijsmiddelen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van het vuurwapen zoals dat werd aangetroffen onder de motorkap van de personenauto Mercedes Benz, voorzien van het kenteken
[kenteken]. Van belang hierbij is dat deze auto niet van de verdachte is maar van zijn
ex-partner mevrouw [getuige 4]. Bovendien, als al kan worden aangenomen dat het de verdachte was die, blijkens het zaaksdossier, op 13 mei 2013 de motorkap van deze personenauto opende, dan nog volgt daar niet uit dat hij op dat moment het vuurwapen onder de motorkap heeft verstopt of dat hij daarvan wetenschap had. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Het verweer wordt verworpen. Uit de bevindingen van de politie, zoals deze zich in het onderliggend zaaksdossier bevinden, volgt dat de verdachte op 14 mei 2013 in de [adres] werd aangehouden en dat, eveneens op die datum, een doorzoeking werd verricht in deze woning. Op het terrein van de [adres] stond een zwarte Mercedes Benz geparkeerd. De Mercedes was voorzien van het kenteken [kenteken], en stond op naam van [getuige 4], de (ex)partner van de verdachte. De Mercedes werd doorzocht en onder de motorkap werd een zwart tasje aangetroffen. In het zwarte tasje bleek, na onderzoek een pistool een pistool van het merk Glock en drie patroonhouders, gevuld met patronen van het kaliber negen millimeter, te zitten.
Op 16 mei 2013 verklaarde de verdachte bij de politie onder meer dat [getuige 4] geen pistool heeft. Op 14 mei 2013 verklaarde [getuige 4] tegenover de politie desgevraagd dat zowel zij als de verdachte afwisselend gebruik maakten van genoemde personenauto.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte niet alleen wetenschap had van het vuurwapen en de munitie die op 14 mei 2013 werden aangetroffen onder de motorkap van de genoemde personenauto, maar bovendien dat hij aldus het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Het verweer van de verdachte, dat ook anderen gebruik maakten van deze auto en dat, zo begrijpt de rechtbank, een ander of anderen dus kennelijk buiten medeweten van de verdachte verantwoordelijk zijn voor het aangetroffen wapen en de munitie, wordt wegens onvoldoende feitelijke grondslag daartoe eveneens verworpen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
witwassen, meermalen gepleegd;
2 primair.

medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;

4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich over een periode van ruim vijf jaren schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke, uit misdrijf afkomstige, geldbedragen.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen met het doel een hoeveelheid harddrugs, te weten epefidrine, als precursor voor de vervaardiging van metamfetamine, te verkopen en te vervoeren.
Verdovende middelen en de handel hierin vormen een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat zij de volksgezondheid bedreigen en de met de verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit bevorderen.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan het ongeoorloofd voorhanden hebben van zowel een vuurwapen als daarbij behorende munitie.
Het ongecontroleerd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Tegen onbevoegd vuurwapenbezit dient dan ook krachtig te worden opgetreden.
Kennis is genomen van het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 oktober 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op zowel de ernst van de thans bewezen verklaarde feiten als de duur van na te noemen, onvoorwaardelijke, gevangenisstraf, zal de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, nu de persoonlijke belangen van de verdachte niet langer opwegen tegen het strafvorderlijk belang, worden opgeheven. Dit zal in een separate beschikking worden neergelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en P. Volker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 januari 2015.

Bijlage bij vonnis van 16 januari 2015.

TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. zaak Witwassen)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 13
mei 2013 te Rotterdam en/of Leiden en/of Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander/anderen, althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en),
In 2008 87.365 euro en/of
In 2009 72.000 euro en/of
In 2010 12.000 euro
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld, terwijl hij en/of een of meer van zijn mededaderes) wist(en) dat
dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de handel in
verdovende middelen, althans uit enig misdrijf
en/of
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2012 tot en met 21 maart 2012, althans in of
omstreeks de maand maart 2012 te Rotterdam en/of te Amsterdam en/of te Leiden, althans in de provincie Zuid-Holland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander/anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van ongeveer 60.000 euro, voorhanden heeft
gehad, terwijl hij en/of een of meer van zijn mededaderes) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit de handel in verdovende middelen, althans enig misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en een of meer van zijn mededaderes) voornoemd geldbedrag in ontvangst genomen van[medeverdachte 2];
art 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. ( zaak Spanje)
hij
op een of meer tijdstippen
gelegen in de periode van 13 maart 2012 tot en met 13 april 2012
te Rotterdam en/of Algeciras, althans in Nederland en/of Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens)
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of binnen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden metamfetamine,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, in
elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens),
* (een) of ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/ of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
* zich en/of (een) ander(en) gelegenheid, middelen tot het plegen van dat/die
feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
* voorwerpen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben de verdachte en/of zijn mededaders (telkens),
- ( een) stof(fen), te weten 1500 kilo efedrine, althans een hoeveelheid
efedrine en/of pseudo efedrine - welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans
kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of
vervaardiging van metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, - besteld, gekocht, gefinancierd, en/of doen/laten
bestellen, vervoeren, opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken,
afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren, ter beschikking stellen
en/of voorhanden hebben en/of
- geld voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verpakken, bereiden, bewerken,
verwerken, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren, ter
beschikking stellen en/of voorhanden hebben van eerdergenoemde hoeveelheid
efedrine overgemaakt en/of verstrekt en/of doen/laten overmaken en/of
verstrekken en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een)
bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer
(mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s),
afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of
ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering,
betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid
efedrine en/of
- een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie
en/of (een) vervoermiddel(en) en/of reisbescheiden en/of geld ten behoeve van
en/ of ter vergoeding van de levering, betaling, en/ of het vervoer van
eerdergenoemde hoeveelheid efedrine en/ofter vergoeding van door die
perso(o)n(en) geleverde dienst(en) en/of
- tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en
spandiensten verricht;
(artikel l0a Opiumwet jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij als in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemer, op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 maart 2012 tot en met 13 april
2012 te Rotterdam en/of Algeciras, althans in Nederland en/of Spanje,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie
1. van de bijlage van de verordening nr 11112005 van de Raad, te weten een
hoeveelheid efedrine, in elk geval een geregistreerde stof van categorie 1 van
de bijlage van de verordening nr 111/2005 van de Raad,
- zonder een door de daartoe bevoegde instantie van de lidstaat afgegeven
vergunning, heeft/hebben ingevoerd en/of uitgevoerd en/of
- met betrekking tot die stof intermediaire activiteiten heeft/hebben
ontplooid, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) eerdergenoemde hoeveelheid efedrine besteld, gekocht, en/of
contacten en ontmoetingen gehad en besprekingen gevoerd en afspraken gemaakt
met leverancier(s), transporteur(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), met
betrekking tot de hoeveelheid, prijs, levering, betaling ent of het vervoer van
eerdergenoemde hoeveelheid efedrine
(art 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicalien jo art 6 lid 1 van
de EG-verordening nr. 111/2005)
art 4 lid 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3. ( Zaak Soesterberg)
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013
te Soesterberg, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
ent of bewerkt ent of verwerkt ent of heeft verkocht ent of afgeleverd ent of
verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep ent of een (groot) aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, te weten (onder meer)
in een pand aan de [adres 1] te Soesterberg in totaal (ongeveer)
1368 hennepplanten,
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 11,
dan wel aangewezen krachtens artikel3a, vijfde lid van die wet en/of een
middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij
die wet behorende lijst 11;
(artikel 3/11 Opiumwet jo art 47 Wetboek van Strafrecht)
4. ( zaak wapen [adres])
hij op 14 mei 2013 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten,
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die Wet, in de vorm van
een pistool van het merk Glock, model: 26, kaliber: 9mmx19
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie als
bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van Categorie III, te weten 53
kogelpatronen (in 3 patroonmagazijnen) van het kaliber 9mmx19,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo. 55 van de Wet wapens en munitie)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;