ECLI:NL:RBROT:2015:2669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
C/10/462450 / HA ZA 14-1084
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot niet-ontvankelijk verklaring van eiser in hoofdzaak onder bewind

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2015, betreft het een incidentele vordering van de gedaagde in de hoofdzaak. De eiser, wiens goederen onder bewind zijn gesteld, heeft een vordering ingesteld die door de gedaagde wordt betwist. De gedaagde vordert dat de rechtbank de eiser niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering en dat de advocaat van de eiser in de kosten van het geding wordt veroordeeld. De rechtbank overweegt dat de bewindvoerder de onder bewind geplaatste in rechte vertegenwoordigt, en dat de eiser zelf niet bevoegd is om te procederen. De rechtbank stelt vast dat de bewindvoerder toestemming heeft verleend voor het voeren van de procedure, maar dat uit de overgelegde e-mail niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat de bewindvoerder het geding daadwerkelijk wenst over te nemen als formele procespartij. De rechtbank geeft de gedaagde de gelegenheid om een verklaring van de bewindvoerder over te leggen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot na de aktewisseling. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol voor akte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/462450 / HA ZA 14-1084
Vonnis in incident van 25 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
advocaat [verweerder],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. K. van der Veer,
inzake de incidentele vordering ex artikel 245 Rv die zich richt tegen:
[verweerder],
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
verweerder in het incident.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde] en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2014, met producties;
  • de incidentele conclusie ex artikel 245 Rv, met productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 245 Rv, aan de zijde van [verweerder], met productie;
  • de akte uitlating productie aan de zijde van [gedaagde];
  • de akte uitlaten aan de zijde van [verweerder].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident, aanvankelijk op 11 maart 2015.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank [eiser] niet ontvankelijk verklaart in zijn vordering en [verweerder] veroordeelt in de kosten van het geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. [gedaagde] voert hiertoe aan dat het vermogen van [eiser] onder bewind is gesteld bij beschikking van 5 december 2012 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage en dat de vennootschap Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. te Zwijndrecht benoemd is tot bewindvoerder.
Het beheer van de onder bewind staande goederen komt niet toe aan [eiser] maar aan zijn bewindvoerder, waaronder de vorderingen van [eiser] met betrekking tot de nalatenschap van wijlen zijn vader. Op grond van artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende tijdens het bewind in en buiten rechte. Nu de vordering is ingediend namens [eiser] zelf en niet namens diens bewindvoerder is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering. [verweerder] dient te worden veroordeeld in de proceskosten omdat hij ondanks het feit dat hij is gewezen op het bewind over de goederen van [eiser] toch op naam van [eiser] de vordering heeft ingesteld.
2.2.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering. [verweerder] voert aan dat de vorderingen in de hoofdzaak niet enkel een vermogensrechtelijke vordering betreffen en niet onder bewind staande goederen betreffen. Daarom is de bewindvoerder niet bevoegd om voor [eiser] in en buiten rechte op te treden. Subsidiair voert [verweerder] aan dat indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de bewindvoerder de aanhangig gemaakte procedure had moeten starten, dan [eiser] de gelegenheid dient te krijgen om dit gebrek te herstellen. Meer subsidiair voert [verweerder] aan dat een veroordeling op grond van artikel 245 Rv achterwege dient te blijven vanwege het feit dat het niet evident is dat de vordering van [eiser] onder bewind staande goederen betreft en er gehandeld is met instemming van de bewindvoerder.
[verweerder] heeft in dit verband een afschrift van een e-mail van [persoon1] van 2 januari 2015 overgelegd.
2.3.
Hoewel [verweerder] zijn processtukken in het incident ten behoeve van zichzelf heeft geformuleerd, gaat de rechtbank er vanuit dat hetgeen hij heeft aangevoerd ook namens [eiser] naar voren is gebracht.
2.4.
Bij beschikking van de kantonrechter van rechtbank ’s-Gravenhage van 5 december 2012 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser] onder bewind gesteld. Op grond van artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte. Dat staat tussen partijen vast. Dit betekent dat [eiser] niet bevoegd is om zelf te procederen en dus niet zelf als formele procespartij kan optreden. Niet valt in te zien dat, zoals [verweerder] heeft betoogd, de vordering in de hoofdzaak betrekking heeft op goederen die niet onder het bewind vallen. De vernietiging van een verdeling van een nalatenschap en het daarna alsnog (correct) verdelen daarvan is immers vermogensrechtelijk van aard.
2.5.
Dit betekent dat in beginsel aanleiding bestaat om [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Het is de bewindvoerder die de onder bewind geplaatste in rechte vertegenwoordigt en dat heeft tot gevolg dat de bewindvoerder als formele procespartij dient op te treden. De onder bewind geplaatste is daartoe zelf niet bevoegd.
2.6.
In het onderhavige geval heeft [verweerder] echter gesteld dat de bewindvoerder toestemming heeft verleend voor het voeren van de onderhavige procedure. Hij heeft daartoe een e-mail van [persoon1], bewindvoerder werkzaam bij Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. overgelegd, waaruit die toestemming blijkt. De rechtbank leidt uit deze mail af dat de onderhavige procedure inderdaad gevoerd wordt met instemming van de (betrokken medewerker van de) bewindvoerder van [eiser]. Daarvan uitgaande en mede gelet op het algemene belang van een vlot verlopend rechtsverkeer, bestaat in beginsel aanleiding om de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen in deze procedure te verschijnen en het geding als formele procespartij over te nemen. Met het alternatief – [eiser] nu niet-ontvankelijk verklaren – is in beginsel geen redelijk belang gemoeid, nu vooralsnog aangenomen moet worden dat de bewindvoerder van mening is dat de onderhavige procedure in het belang is van het beheer van de goederen van [eiser] en de bewindvoerder als gevolg van een dergelijke beslissing gedwongen zou worden een nieuwe procedure te beginnen, met alle kosten van dien. Dat [verweerder] al voorafgaande aan het uitbrengen wist van het bewind van [eiser], doet hier niet aan af.
2.7.
Uit de door [verweerder] overgelegde e-mail kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat de bewindvoerder het geding daadwerkelijk wenst over te nemen als formele procespartij. Waar bovendien Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. tot bewindvoerder is benoemd, zal een tot het overnemen van de procedure strekkende verklaring afkomstig moeten zijn van een persoon die tot vertegenwoordiging van deze vennootschap bevoegd is. De rechtbank zal [verweerder] gelegenheid geven een daartoe strekkende verklaring over te leggen. Hij kan dit doen bij akte. Het is in beginsel aan de bewindvoerder om af te wegen of toestemming van de kantonrechter zal worden gevraagd (artikel 1:443 BW), mede gelet op de omstandigheid dat de bewindvoerder achteraf rekening en verantwoording zal moeten afleggen. Indien machtiging door de kantonrechter wordt gevraagd en om die reden de in het dictum vermelde termijn te kort is, dan kan, mits tijdig (artikel 1.9 Landelijk procesreglement), voor de akte uitstel worden gevraagd. De rechtbank wijst er nadrukkelijk op dat, als de bewindvoerder het geding wenst over te nemen, vanaf dat moment de bewindvoerder als procespartij zal worden beschouwd.
2.8.
[gedaagde] heeft er nog op gewezen dat [eiser] bij testament van 7 januari 2004 specifiek ten aanzien van het legaat onder bewind is geplaatst. [gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat ook de in dit kader benoemde bewindvoerder, te weten zij zelf, toestemming moet geven voor het voeren van de onderhavige procedure. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Het onder de noemer van ‘bewind’ bij testament aanwijzen van een persoon die belast is met het beheer van een legaat kan niet worden gelijk gesteld met het wettelijke beschermingsbewind. Een dergelijke handeling heeft dan ook niet de gevolgen die de wet verbindt aan een wettelijk beschermingsbewind.
2.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [verweerder] in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank zal de beslissing hieromtrent aanhouden tot na de aktewisseling. Als de slotsom zal zijn dat het geding kan worden voortgezet, maar dan met de bewindvoerder als formele procespartij, behoeft alleen een beslissing over de proceskosten in het incident genomen te worden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
8 april 2015voor akte als bedoeld in 2.7 aan de zijde van [eiser]/[verweerder], waarna [gedaagde] een antwoordakte zal kunnen nemen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.
1346/1980